ECLI:NL:GHSHE:2020:344

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
200.215.362_01 en 200.216.475_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadeposten in een letselschadezaak met betrekking tot aansprakelijkheid na bedrijfsongeval

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een letselschadezaak. De appellanten, een vennootschap en een uitzendonderneming, zijn aansprakelijk gesteld voor de schade die de geïntimeerde heeft geleden als gevolg van een bedrijfsongeval op 24 maart 2015. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 30 april 2019, waarin het hof de aansprakelijkheid van de appellanten heeft bevestigd. De geïntimeerde heeft zijn schadevordering gewijzigd en vraagt onder andere om een veroordeling tot betaling van een aanzienlijk bedrag, alsook om een belastinggarantie en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, maar het hof heeft dit bezwaar verworpen en de eiswijziging toegestaan, omdat deze niet in strijd is met de goede procesorde.

Het hof heeft vastgesteld dat de schadevordering van de geïntimeerde grotendeels is gebaseerd op het verlies aan verdienvermogen door letsel, dat hij heeft opgelopen door het ongeval. De appellanten betwisten de causaliteit van de schade en stellen dat de geïntimeerde ook zonder het ongeval vergelijkbare klachten zou hebben ontwikkeld. Het hof heeft besloten dat deskundigenonderzoek noodzakelijk is om de medische situatie van de geïntimeerde te beoordelen en heeft Dr. C.M.T. Plasmans benoemd als deskundige. De deskundige zal de relevante vragen omtrent de medische situatie en de gevolgen van het ongeval beantwoorden. Het hof heeft verder bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig voor rekening van de appellanten komen, en dat zij een voorschot moeten deponeren. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
arrest van 4 februari 2020
in de zaak met zaaknummer 200.215.362/01 van
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante in [362]] ,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J.J. Pieters te Maastricht,
en in de daarmee ambtshalve gevoegde zaak met zaaknummer 200.216.475/01 van
[uitzendonderneming] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante in [475]] ,
advocaat: mr. F.H.I. Hundscheid te Sittard,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J.J. Pieters te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 april 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 4836657 CV EXPL 16-1972 gewezen vonnis van 1 februari 2017.

8 Het verloop van de procedures

8.1.
Het verdere verloop van de procedure met zaaknummer 200.215.362/01 blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 april 2019 waarbij het hof het vonnis waarvan beroep heeft bekrachtigd en de zaak heeft verwezen naar de rol voor voortprocederen;
  • de memorie van antwoord na tussenarrest tevens inhoudende wijziging van eis;
  • de antwoordmemorie na tussenarrest.
8.2.
Het verdere verloop van de procedure met zaaknummer 200.216.475/01 blijkt uit:
- het tussenarrest van 30 april 2019 waarbij het hof het vonnis waarvan beroep heeft bekrachtigd en de zaak heeft verwezen naar de rol voor voortprocederen;
- de memorie van antwoord na tussenarrest tevens inhoudende wijziging van eis;
- de antwoordmemorie na tussenarrest.
8.3.
Het hof heeft daarna in beide zaken een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

9 De beoordeling

9.1.
Tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven, geldt hetgeen hierna wordt overwogen in beide gevoegde zaken.
9.2.
Bij tussenarrest van 30 april 2019 heeft het hof de door de kantonrechter bij tussenvonnis uitgesproken verklaring voor recht bekrachtigd. Aldus staat vast dat [appellante in [475]] en [appellante in [362]] jegens [geïntimeerde] op grond van artikel 7:685 BW aansprakelijk zijn voor de schade die [geïntimeerde] als gevolg van het bedrijfsongeval van 24 maart 2015 heeft geleden en zal lijden. Het hof heeft vervolgens [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om zijn schadevordering nader te onderbouwen. Voorts heeft het hof partijen verzocht om met elkaar in overleg te treden teneinde aan het hof een gezamenlijk gedragen voorstel voor de te benoemen deskundige te kunnen doen.
9.3.
Bij memorie na tussenarrest heeft [geïntimeerde] zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij zijn vordering nu, samengevat, als volgt heeft geformuleerd:
 een veroordeling tot betaling van primair een bedrag van € 530.353,17 “+PM” met een aantal subsidiaire varianten,
 het verstrekken van een belastinggarantie,
 de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van, primair,
€ 3.442,51 exclusief btw en
 een veroordeling in de proceskosten.
9.4.
[appellante in [475]] en [appellante in [362]] maken hiertegen formeel bezwaar, stellende dat deze eiswijziging (een eisvermeerdering) tardief is ingesteld, namelijk nadat de memorie van antwoord in appel was genomen.
Het hof verwerpt dit bezwaar. De grieven in de onderhavige procedure hebben zich gericht tegen een deelvonnis van de kantonrechter waarin deze heeft geoordeeld over de vraag of [appellante in [475]] en [appellante in [362]] aansprakelijk zijn voor de schade van [geïntimeerde] die hij als gevolg van het bedrijfsongeval heeft geleden en nog lijdt. Het hof heeft dit oordeel van de kantonrechter bekrachtigd. Op grond van artikel 355 Rv. zou het hof de zaak vervolgens moeten verwijzen naar de kantonrechter zodat deze op de hoofdzaak kan gaan beslissen. In de onderhavige zaak hebben partijen het hof eenstemmig verzocht om de zaak in hoogste ressort zelf af te doen. Alsdan gelden, naar analogie van artikel 331 Rv, de voorschriften ten aanzien van het geding in eerste aanleg. Of de eiswijziging is toegestaan behoeft dan niet aan de in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel te worden getoetst maar aan het bepaalde in artikel 130 Rv. Het hof staat de eiswijziging toe nu deze niet in strijd is met de eisen van goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
9.5.
Bij antwoordmemorie na tussenarrest hebben [appellante in [475]] en [appellante in [362]] inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging, stellende dat van een verslechtering in de gezondheidstoestand van [geïntimeerde] geen sprake is geweest. [geïntimeerde] heeft deze verslechtering aangevoerd als reden voor zijn eiswijziging. Nu het hof de eiswijziging op een andere grond heeft toegestaan, kan een beslissing hierover op dit moment achterwege blijven.
9.6.
Een groot deel van de schadevordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op het gestelde verlies aan verdienvermogen, door hem aangeduid als “loonschade”. Deze vordering is gebaseerd op de stelling dat hij, als gevolg van het bedrijfsongeval, zodanig letsel heeft opgelopen dat hij geen inkomsten uit arbeid meer kan genereren. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde brieven van zijn behandelend chirurg blijkt dat er sprake is van een acute discushernia L4-L5 en er een reeks operaties is gevolgd. [geïntimeerde] stelt dat hij, in de hypothetische situatie dat hij geen bedrijfsongeval had gehad, tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd het inkomen had gegenereerd dat hij daarvoor had verdiend.
9.7.
[appellante in [475]] en [appellante in [362]] betwisten de gestelde hypothetische situatie. Zij stellen dat het aannemelijk is dat [geïntimeerde] ook zonder ongeval op termijn van enkele jaren vergelijkbare rugklachten zou hebben ontwikkeld. Dit blijkt, zo stellen [appellante in [475]] en [appellante in [362]] , uit de niet-traumatische hernia op een ander niveau, L5-S1: de huidige klachten van [geïntimeerde] liggen op dat niveau en houden dus geen verband met het ongeval. Ter onderbouwing van hun stellingen verwijzen [appellante in [475]] en [appellante in [362]] naar de brieven van de medisch adviseur.
9.8.
Het hof acht op dit punt deskundigenonderzoek noodzakelijk. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van de te benoemen deskundige. Partijen hebben ieder hun voorkeur uitgesproken. Nu geen overeenstemming is bereikt, zal het hof de voorstellen van partijen terzijde leggen en een, nog niet door partijen genoemde, deskundige benoemen. Het hof gaat ervan uit dat partijen één deskundige, een orthopedisch chirurg, als deskundige wensen. Het hof heeft orthopedisch chirurg Dr. C.M.T. Plasmans bereid gevonden om op te treden als deskundige. Hij heeft aangegeven geheel vrij te staan ten opzichte van alle betrokken partijen.
9.9.
Partijen zijn het met elkaar eens ten aanzien van de aan de te benoemen deskundige voor te leggen vragen op basis van de IWMD-vraagstelling Causaal verband bij ongeval en de aanbevelingen uit de Richtlijn Medische Specialistische Rapportage. Dit zijn de volgende:

1.DE SITUATIE MET ONGEVAL

Anamnesea. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Aanbeveling 2.2.4. RMSR
De beschrijving van de anamnese is deugdelijk en compleet, en beperkt zich tot
de relevante gegevens. De beschrijving van de anamnese bevat uitsluitend het verhaal van de onderzochte, zoveel mogelijk in diens bewoordingen. Er worden daarbij geen termen gebezigd of feiten vermeld die uitsluitend kunnen zijn ontleend aan aangeleverde of verkregen medische gegevens of een interpretatie daarvan. Als hieraan wordt voldaan, dan verwoordt de anamnese per definitie het subjectieve verhaal van de onderzochte. Termen als “betrokkene zou (…)” worden vermeden. Ook voegt de expert bij de beschrijving van de anamnese geen voorlopige conclusies of eigen interpretaties toe. Auto-anamnese en hetero-anamnese worden gescheiden en als zodanig genoemd weergegeven.
Medische gegevensb. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Aanbeveling 2.2.6. RMSR
Uit het rapport blijkt van welke meegestuurde gegevens kennis werd genomen en op welke wijze de daaraan ontleende feiten zijn meegewogen in het eindoordeel. Bij voorkeur wordt in het rapport een samenvatting opgenomen van de aan de meegestuurde gegevens ontleende feiten.
Medisch onderzoekc. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
Aanbeveling 2.2.5. RMSR
Er wordt een adequaat lichamelijk en/of psychiatrisch onderzoek verricht, maar
slechts voor zover dat relevant is voor de beantwoording van de vraagstelling. Niet relevant lichamelijk of psychiatrisch onderzoek blijft uitdrukkelijk achterwege. Indien mogelijk worden de resultaten in kwantitatieve vorm weergegeven. Bij de beschrijving van de onderzoeksresultaten kan medisch jargon uiteraard niet worden vermeden.
Aanbeveling 2.2.7. RMSR
Indien de expert aanvullend hulponderzoek (radiologisch, neuropsychologisch
of anderszins) laat verrichten en de uitkomsten ervan in zijn conclusies betrekt, dan dienen de verslagleggingen van deze onderzoeken bij het expertiserapport gevoegd te worden.
Consistentied. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Aanbeveling 2.2.8. RMSR
Als de anamnese niet overeenkomt met vaststelbare feiten of eerder gedane
anamnestische mededelingen zoals die uit de stukken naar voren komen, dan dient
uit het rapport te blijken dat de onderzochte, voor zover dat medisch verantwoord is,
met deze discrepantie werd geconfronteerd. Vermeld wordt, wat diens reactie daarop was en wat daaruit is geconcludeerd.
Diagnosef. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Aanbeveling 2.2.15. RMSR
Waar nodig wordt een differentiaaldiagnostische overweging gegeven.
Beperkingeng. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Aanbeveling 2.2.17. RMSR
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte genoemde beperkingen heeft overgenomen.
Aanbeveling 2.2.18. RMSR
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk
beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf
geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de
FIS- of FML-methodiek).
Medische eindsituatieh. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
Aanbeveling 2.2.14. RMSR
Als de expert om een inschatting wordt gevraagd en hij zich competent acht
deze inschatting te maken, dan zorgt hij ervoor dat duidelijk wordt op welke wijze deze inschatting tot stand is gekomen. Hij geeft aan wat daarbij heeft meegewogen en wat van doorslaggevende betekenis is geweest.

2.DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL

Aanbeveling 2.2.16. RMSR
Een eventuele causaliteitsvraag wordt uitsluitend beantwoord vanuit de medische
causaliteitsgedachte, dat wil zeggen op grond van datgene wat bekend en herkenbaar is met betrekking tot het ontstaan en het beloop van de onderhavige klachten en verschijnselen. Deze vaststelling geschiedt in overeenstemming met de gangbare inzichten dan wel richtlijnen van de desbetreffende wetenschappelijke vereniging. De expert zal nimmer klachten aan een ongeval “toerekenen” of de causaliteit ervan louter baseren op het feit dat ze na het ongeval voor het eerst worden vermeld.
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongevala. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Aanbeveling 2.2.17. RMSR
Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen van de onderzochte baseert
op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte
genoemde beperkingen heeft overgenomen.
Aanbeveling 2.2.18. RMSR
De eventuele beperkingen van de onderzochte worden zo nauwkeurig mogelijk
beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm weergegeven. De expert zal zelf
geen gekwantificeerde belastbaarheidsprofielen opstellen (bijvoorbeeld volgens de
FIS- of FML-methodiek).
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongevalc. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet-ongevalsgerelateerde klachten en afwijkingen?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?

3.OVERIG

a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
Aanbeveling 2.2.11. RMSR
Indien de expert bevindingen doet waar niet naar wordt gevraagd maar die hij
ter zake relevant vindt, dan vermeldt hij deze in het rapport.
9.10.
[appellante in [475]] en [appellante in [362]] wensen aan deze vraagstelling nog toe te voegen dat de deskundige wordt verzocht om een aanvullende expertise op het medisch beeldmateriaal te laten uitvoeren door een neuro-radioloog. Het hof zal daartoe niet overgaan nu in bovenstaande vragen besloten ligt dat de deskundige indien nodig een hulponderzoek kan laten verrichten en het hof dit dus aan de deskundigheid van de deskundige overlaat of hij hiertoe overgaat en wie hij daarvoor meent te moeten inschakelen.
9.11.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen. De advocaat die informatie verschaft, dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] de deskundige desgewenst zal machtigen om relevante gegevens op te vragen bij artsen of instanties. Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport
9.12.
Het hof wijst er voorts op dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit geldt echter niet onverkort voor medische gegevens die aan de deskundige worden verstrekt door de partij die eventueel gebruik kan maken van het blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2, aanhef en onder b BW. Deze partij is, met het oog op de eventuele uitoefening van haar blokkeringsrecht, in beginsel niet verplicht de door haar aan de deskundige verschafte medische gegevens tegelijkertijd aan de wederpartij in afschrift of ter inzage te verstrekken.
9.13.
De deskundige begroot zijn kosten op een bedrag van € 4.200,00 exclusief btw. Deze kosten komen voorshands ten laste van [appellante in [475]] en [appellante in [362]] , hoofdelijk. Deze partijen zijn aansprakelijk voor de schade die is opgetreden als gevolg van het bedrijfsongeval en daarin zijn begrepen de kosten die gemaakt moeten worden om de omvang van de schade te kunnen vaststellen. In verband met het bepaalde in artikel 195 Rv dienen [appellante in [475]] en [appellante in [362]] na te melden voorschot ter griffie te deponeren.
9.14.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

10.De uitspraak in beide gevoegde zaken

Het hof
in zowel de zaak met zaaknummer 200.215.362/01 als in de zaak met zaaknummer 200.216.475/01:
10.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 9.9. van dit arrest geformuleerde vragen;
10.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Dr. C.M.T. Plasmans
OEC [locatie]
p/a OLVG secretariaat Orthopedie
[postbus]
[postcode] [vestigingsplaats]
[telefoonnummer] ;
10.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
10.4.
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
10.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
10.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van het concept-rapport– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
10.7.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
10.8.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed rapport, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het rapport aan de advocaten van partijen toe te zenden;
10.9.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijke, ondertekende rapport ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
10.10.
wijst de deskundige en partijen op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 9.12 is overwogen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht;
10.11.
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport aangeeft welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd;
10.12.
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport vermeldt of en zo ja op welke wijze hij heeft voldaan aan zijn verplichting om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen mede te delen of hij van zijn inzage- en blokkeringsrecht gebruik wenste te maken;
10.13.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 4.200,00 excl btw, in totaal € 5.082,00 incl btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
10.14.
bepaalt dat [appellante in [475]] en [appellante in [362]] hoofdelijk het genoemd voorschot van € 5.082,00 zullen voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
10.15.
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
10.16.
benoemt mr. J.M.H. Schoenmakers tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof) dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
10.17.
verwijst de beide zaken naar de rol van
2 juni 2020in afwachting van het deskundigenrapport;
10.18.
verstaat dat de beide zaken na ontvangst van het deskundigenrapport naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van [geïntimeerde] ;
10.19.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, J.W. van Rijkom en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2020.
griffier rolraadsheer