ECLI:NL:GHSHE:2020:3438

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
20-003166-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling in strafzaken met geweld en vernieling

Op 4 november 2020 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot moord en doodslag, maar werd wel veroordeeld voor andere feiten, waaronder zware mishandeling en vernieling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbedachte rade en medeplegen bij de zware mishandeling, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. Echter, het hof achtte wel bewezen dat de verdachte op 7 mei 2019 te Gennep opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan een ander, en dat hij zich op 11 juni 2019 met geweld had verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk beschadigen van een bedrijfsauto op 5 juni 2019. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 427 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof rekening hield met de geleden schade en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003166-19
Uitspraak : 4 november 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 oktober 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-139921-19 en 03-171757-19, tegen

[Verdachte] ,

geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedatum] ,
wonende te [Woonplaats] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 03-139921-19 onder feit 1 primair tenlastegelegde, al dan niet ‘in vereniging’ en al dan niet met ‘voorbedachte rade’ trachten een ander van het leven te beroven en van de onder dat parketnummer feit 1 subsidiair tenlastegelegde bestanddelen ‘in vereniging’ en ‘voorbedachte rade’ en ter zake van:
parketnummer 03-139921-19:
- poging tot zware mishandeling (
feit 1 subsidiair, impliciet subsidiair);
- wederspannigheid (
feit 2);
parketnummer 03-171757-19:
- opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen (
feit 1);
- wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben (
feit 2);
- eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (
feit 3);
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren. Aan die proeftijd heeft de rechtbank zowel algemene als bijzondere voorwaarden gekoppeld welke laatste - kort gezegd - inhouden dat verdachte:
zich dient te melden bij de reclassering;
een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) dient te volgen indien de reclassering dat noodzakelijk acht;
begeleid moet wonen of in een maatschappelijke opvang dient te worden geplaatst indien de reclassering dat noodzakelijk acht.
Tot slot heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , alsmede [benadeelde partij 3] en heeft daarbij schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang hoger beroep
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 512,88 ter zake van materiële schade en
€ 500,00 ter zake van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich opnieuw in hoger beroep gevoegd voor de gehele vordering, te weten een bedrag van € 512,88 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 1.800,00 ter zake van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] integraal toegewezen tot een bedrag van € 403,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich opnieuw in hoger beroep gevoegd voor de gehele vordering te vermeerderen met de wettelijke rente.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.214,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft zich opnieuw in hoger beroep gevoegd voor de gehele vordering, te weten een bedrag van € 4.642,94 ter zake van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 oktober 2020, heeft de benadeelde partij deze vordering met € 225,00 verminderd, te weten met de kosten eigen risico welke onterecht in rekening zijn gebracht. Diens vordering in hoger beroep is derhalve nog tot een bedrag van € 4.417,94 ter zake van materiële schade aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
  • zal vrijspreken van de aan verdachte onder parketnummer 03-139921-19, feit 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde poging tot moord en impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag en de onder feit 1 subsidiair, impliciet primair, tenlastegelegde voorbedachte rade bij de poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
  • zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd onder parketnummer 03-139921-19, feit 1 subsidiair, impliciet subsidiair te weten poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en feit 2 te weten zich met geweld verzetten tegen de dienstdoende opsporingsambtenaren [benadeelde partij 1] en [politieambtenaar] , en onder parketnummer 03-171757-19 feit 1, 2 en 3 te weten het beschadigen van de bedrijfsauto van [benadeelde partij 3] door een steen tegen de auto te gooien, zich met geweld verzetten tegen de ambtenaren [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en belediging van ambtenaar [ambtenaar 3] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
  • de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 260 dagen, althans dat het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het door verdachte reeds ondergane voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, zonder dat daarbij bijzondere voorwaarden worden opgelegd;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal toewijzen tot een bedrag van
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 403,-, immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2019;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.400,87, materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019, en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering;
  • de schadevergoedingsmaatregelen ter hoogte van de toegewezen vorderingen zal opleggen.
De verdediging heeft bepleit tot vrijspraak van het onder parketnummer 03-139921-19 onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, alsmede het onder parketnummer 03-171757-19 onder feit 1 tenlastegelegde. Voor de overige feiten heeft de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten slotte heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-139921-19:
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2019 te Gennep, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon, te weten [benadeelde partij 2] , opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader die [benadeelde partij 2] :
- (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een ploertendoder en/of een halter en/of een (hout)beitel, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, geslagen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of bovenlijf, althans op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 7 mei 2019 te Gennep tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde partij 2] :
- (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een ploertendoder en/of een halter en/of een (hout)beitel, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of bovenlijf, althans op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 7 mei 2019 te Gennep, op of aan de openbare weg, het Wilhelminaplein, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen, althans eenmaal, slaan van die [benadeelde partij 2] , en/of
- het (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met een ploertendoder en/of een halter en/of een (hout)beitel, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, slaan in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of bovenlijf, althans op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij 2] , en/of
- het op die [benadeelde partij 2] aflopen met een beitel en/of het voorhouden van een beitel aan die [benadeelde partij 2] en/of (daarbij)
- het tegen en/of naar en/of over die [benadeelde partij 2] roepen “steek hem neer”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks 7 mei 2019 te Gennep, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] ,
- meermalen, althans eenmaal (al dan niet met een voorwerp) te slaan;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2019 te Gennep, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen de toen aldaar dienstdoende opsporingsambtena(a)r(en), [benadeelde partij 1] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, en/of [politieambtenaar] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten: de aanhouding van hem, verdachte, door opzettelijk gewelddadig
- meermalen, althans eenmaal zijn, verdachte's, hoofd en/of schouder(s) en/of (boven)lichaam in een andere richting te bewegen dan in de richting waarin die opsporingsambtena(a)r(en) hem, verdachte, trachtte(n) te geleiden en/of
- meermalen, althans eenmaal door zijn, verdachte's, knieën te zakken en op de grond te gaan liggen waardoor die opsporingsambtena(a)r(en) hem, verdachte, niet kon(den) geleiden in de door hem/hun beoogde richting en/of
- meermalen, althans eenmaal die opsporingsambtenaar [benadeelde partij 1] , op/tegen diens knie(ën) te schoppen/trappen, althans een of meer schoppende bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde partij 1] ;
Zaak met parketnummer 03-171757-19 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Gennep opzettelijk en wederrechtelijk een bedrijfsauto/bestelbus (merk Iveco, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Gennep, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtena(a)r(en), [ambtenaar 2] en/of [ambtenaar 3] , (beiden) hoofdagent van politie Eenheid Limburg, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten gedurende de aanhouding van hem, verdachte, door in een andere richting te bewegen dan waarin die ambtena(a)r(en) hem wilde(n) geleiden en/of door te slaan tegen de neus van die [ambtenaar 2] en/of door weg te blijven draaien, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond aan de arm van, en/of een bloedneus bij die [ambtenaar 2] tot gevolg heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Gennep opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 3] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerwout" en/of "smerige Jood" en/of "klootzak" en/of "homo", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
parketnummer 03-139921-19 onder 1 primair, en onder 1 subsidiair tenlastegelegde voorbedachte rade en medeplegen:
Het hof is - met de advocaat-generaal en de verdediging - van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat er bij de onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde geweldshandeling sprake is geweest van voorbedachte rade en van medeplegen zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
parketnummer 03-139921-19 onder 1 primair, impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag:
Het hof is - met de advocaat-generaal en de verdediging - van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting eveneens onvoldoende aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat
de onder 1 primair tenlastegelegde geweldshandeling geëigend was om het slachtoffer [benadeelde partij 2] van het leven te beroven of dat daartoe een aanmerkelijke kans zou zijn ontstaan. Derhalve kan, bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen, ook niet worden bewezen dat verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 03-171757-19 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat verdachte:
Zaak met parketnummer 03-139921-19:
1. subsidiair
op 7 mei 2019 te Gennep ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde partij 2] : met kracht een hard voorwerp, tegen het hoofd en/of bovenlijf van die [benadeelde partij 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 11 juni 2019 te Gennep, zich met geweld heeft verzet tegen de toen aldaar dienstdoende opsporingsambtenaren, [benadeelde partij 1] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, en [politieambtenaar] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van hem, door opzettelijk gewelddadig:
- meermalen zijn lichaam in een andere richting te bewegen dan in de richting waarin die opsporingsambtenaren hem trachtten te geleiden en
- eenmaal door zijn knieën te zakken en op de grond te gaan liggen waardoor die opsporingsambtenaren hem niet konden geleiden in de door hun beoogde richting en - meermalen die opsporingsambtenaar [benadeelde partij 1] , tegen diens knieën te schoppen;
Zaak met parketnummer 03-171757-19 (gevoegd):
1.
op 5 juni 2019 te Gennep opzettelijk en wederrechtelijk een bedrijfsauto (merk Iveco, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] ), aan [benadeelde partij 3] toebehorende, heeft beschadigd;
2.
op 5 juni 2019 te Gennep, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Limburg, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten gedurende de aanhouding van hem, verdachte, door in een andere richting te bewegen dan waarin die ambtenaren hem wilden geleiden en door te slaan tegen de neus van die [ambtenaar 2] en door weg te blijven draaien, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond aan de arm van, en een bloedneus bij, die [ambtenaar 2] tot gevolg heeft gehad;
3.
op 5 juni 2019 te Gennep opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 3] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerwout" en "smerige Jood" en "klootzak" en "homo".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Parketnummer 03-139921-19 feit 1, subsidiair:
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Door de verdediging is betwist dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [benadeelde partij 2] , ook niet in voorwaardelijke vorm. Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte nimmer heeft beoogd [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte zou een keer met een tas met inhoud hebben gezwaaid in de richting van [benadeelde partij 2] . Meer zou hij niet hebben gedaan. Dit feitelijk handelen van verdachte levert, aldus de verdediging, geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op en uit dat handelen kan ook de wil daartoe of het bewust aanvaarden van die kans niet worden afgeleid.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt:
Art. 302 Sr stelt zware mishandeling strafbaar. Voor strafbaarheid op grond van dit artikel is vereist dat de pleger opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij het voorwaardelijk opzet gaat het om de vraag of de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg intreedt. Bij de beoordeling van het kennis- en wilselement zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte nimmer heeft beoogd [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit behoeft echter niet tot vrijspraak te leiden, nu de afwezigheid van dat oogmerk de aanwezigheid van voorwaardelijk opzet niet uitsluit. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde gedraging volstaat voorwaardelijk opzet.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 2] , overweegt het hof als volgt.
Allereerst stelt het hof vast dat niet is betwist dat verdachte op 7 mei 2019 op het Wilhelminaplein te Gennep, [benadeelde partij 2] , toen hij vlak naast hem stond, met een tas met inhoud heeft geslagen. Verdachte heeft dit verklaard zowel op de terechtzitting in eerste aanleg [1] , als op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 oktober herhaald. Dit is ook te zien op de camerabeelden. [2] Immers meer in het bijzonder blijkt uit de camerabeelden van de parkeerplaats van de Albert Heijn “parkeerplaats algemeen”, dat verdachte de gele plastic tas met beide handen vastpakt en van dichtbij een slaande beweging maakt naar de linker zijkant van het hoofd van aangever [benadeelde partij 2] . [3]
Op basis van de bewijsmiddelen is verder vast te stellen dat er in ieder geval een zwaar voorwerp van enige omvang in de tas zat. Zo verklaart [benadeelde partij 2] in zijn aangifte dat hij later zag dat in de jumbotas die verdachte eerder vast had een halter zat. In het dossier zit ook een foto die is gemaakt door een onbekende man van goederen die op de grond lagen naast de personenauto waarin [benadeelde partij 2] had gezeten, waaronder een gele jumbotas en een halter. Verdachte heeft verklaard dat hij niet een halter bij zich had, maar dat in de tas een blik soep zat. Naar het oordeel van het hof kan ook een blik soep worden aangemerkt als een zwaar en hard voorwerp, van enige omvang, vooral indien met dit voorwerp met kracht richting het hoofd van een persoon wordt geslagen
Op basis van het hiervoor overwogene stelt het hof vast dat er in ieder geval een hard en zwaar voorwerp zat in de tas waarmee de verdachte van dichtbij zijn slaande beweging richting het hoofd van [benadeelde partij 2] heeft gemaakt.
Met de advocaat-generaal acht het hof het een feit van algemene bekendheid dat indien men met een zwaar en hard voorwerp van enige omvang tegen het hoofd van een ander slaat, er een aanmerkelijke kans is dat die ander daar zwaar lichamelijk letsel aan overhoudt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte door van dichtbij met de tas waarin een zwaar en hard voorwerp van enige omvang zat te slaan tegen of in de richting van het hoofd van [benadeelde partij 2] , waarbij zijn hoofd en/of bovenlijf is geraakt, hij, ook naar de uiterlijke verschijningsvorm, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou optreden bij [benadeelde partij 2] . Dat het letsel bij het slachtoffer beperkt is gebleken, doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
Het hof verwerpt daarmee het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 2] , terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid.
Parketnummer 03-139921-19 feit 2:
Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft zich gerefereerd aan de bewezenverklaring.
Parketnummer 03-171757-19, feit 1:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, - kort gezegd – vernieling van de bedrijfsauto van [benadeelde partij 3] . Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat zich onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier bevinden om te kunnen vaststellen dat de verdachte diegene is geweest die een baksteen heeft gegooid. Daartoe heeft de verdediging een alternatief scenario aangevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 5 juni 2019 door [aangever] , gemachtigd namens [benadeelde partij 3] , aangifte is gedaan van vernieling van de bedrijfsauto met kenteken [kenteken] . [4] Op 3 juni 2019 waren medewerkers van [benadeelde partij 3] tussen 08.00 uur en 09.00 uur aan het pand [adres] in Gennep begonnen met verwijderen van het glas uit de bestaande raamkozijnen. Die maandagochtend, werden zij, terwijl zij bezig waren met het verwijderen van dat glas, rond 10.00 uur á 10.30 aangesproken door een man welke boven het pand woonde waar zij bezig waren dat zij niet te veel herrie moesten maken. Op dinsdagochtend, 4 juni 2019, liep deze man wederom langs en maakte hij een opmerking over het feit dat zij niet zo’n herrie moesten maken. Op 5 juni 2019 rond 08.30 gingen medewerkers van [benadeelde partij 3] verder met de werkzaamheden. De bedrijfsauto werd op een parkeerplek van het aldaar gelegen tankstation geparkeerd, op ongeveer 4 meter afstand van het pand. Wederom werden zij aangesproken door voornoemde man, welke ditmaal, aan de andere kant van het pand, vanuit zijn kamer het raam opende en naar hen schreeuwde dat zij niet meer zo’n herrie moesten maken. Dit was aan de andere zijde van het pand dan waar het bedrijfsvoertuig was geparkeerd. De man schreeuwde dat hij niet kon slapen en dat hij last had van epileptische aanvallen, de medewerkers mochten volgens hem pas vanaf 10.00 herrie maken. Toen de medewerkers weer met hun werkzaamheden begonnen, werd dit scenario herhaald. De man maakte wederom het raam van zijn kamer open, schreeuwde dat zij rustig aan moesten doen, en smeet het raam met een harde klap dicht. Dit herhaalde zich daarna nog een paar keer.
Op een gegeven moment zag aangever op het platte dak, dat grenst aan de kamer van de man die tegen hen had geschreeuwd, de betreffende man staan. Hij had een roodgekleurde baksteen vast waar zich mos op bevond. De steen kwam van het dak aldaar af. De man schreeuwde “Als jullie niet ophouden dan gooi ik deze steen door de voorruit van jullie [benadeelde partij 3] bus”.
Enige tijd later kwam de elektricien naar de medewerkers toe gelopen en vroeg hen of zij hadden gezien dat er naast hun auto een steen lag.
Aangever is naar de voorzijde van de auto gelopen en zag dat de voorruit van de auto was gebarsten en dat ook de motorkap, nabij de ruit, was beschadigd. Links naast de bestuurderskant van de auto lag diezelfde steen die de man even tevoren op het dak in zijn hand vasthield. Aangever was hier honderd procent zeker van. Hij zag dezelfde roodkleurige baksteen met mosbegroeiing.
De getuige [getuige] heeft bij de politie een verklaring afgelegd. [5] Hij heeft verklaard dat zij, medewerkers van [benadeelde partij 3] , op maandag 3 juni 2019, tijdens de werkzaamheden aan de [adres] te Gennep, omstreeks 10:00 uur werden aangesproken door een man. Hij deelde hen mede dat hij boven het pand woonde waar zij aan het werk waren, en dat zij niet teveel herrie moesten maken. Op dinsdag 4 juni 2019, zag hij wederom die man langs lopen en hoorde hij hem wederom een opmerking maken dat zij geen herrie moesten maken. Tevens zag hij hem die dag een aantal keren het hoofd uit het raam steken. Op woensdag 5 juni 2019, omstreeks 08.30 uur, parkeerden zij hun bedrijfsvoertuig op een parkeerplaats dichtbij het gebouw waar zij aan het werk waren. De medewerkers van [benadeelde partij 3] zijn vervolgens weer begonnen met het werken in het gebouw. De getuige hoorde voornoemd persoon vanuit het raam van zijn appartement naar hen schreeuwen dat hij niet kon slapen, en dat hij last had van epileptische aanvallen. Tevens schreeuwde hij dat zij pas om 10.00 uur herrie mochten maken.
Op een gegeven moment zag hij voornoemd persoon op het platte dak van het gebouw staan, hetgeen grenst aan de kamer waaruit de persoon eerder schreeuwde. De getuige heeft verklaard dat die persoon een rode steen in zijn hand vasthield en schreeuwde “als jullie niet ophouden dan gooi ik deze steen door de ruit van jullie bus”.
Op een gegeven moment kwam een elektricien naar de medewerkers toegelopen die vroeg of zij hadden gezien dat er een steen naast de bedrijfsauto lag. De getuige is daarop met zijn collega naar de voorzijde van die bedrijfsauto gelopen en heeft geconstateerd dat de voorruit van de auto was gebarsten. Links naast de bestuurderskant van dit voertuig lag een steen. Hij zag dat deze steen dezelfde steen betrof als de steen die de voernoemde persoon vast had toen hij op het platte dak stond.
Verdachte [Verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij op [adres verdachte] te Gennep woont. Voorts heeft hij verklaard dat hij het raam van zijn woning heeft geopend en vanuit het geopende raam de bouwvakkers had aangeroepen met het verzoek om geen herrie te maken, en dat dit pas mocht vanaf 10.00 uur ’s morgens. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij een zware vorm van epilepsie heeft. [6]
In het dossier bevinden zich voorts foto’s van de bedrijfsauto waarop verse beschadigingen aan de voorzijde van de bedrijfsauto te zien zijn. Op die foto’s is tevens te zien dat naast die bedrijfsauto een baksteen is aangetroffen. [7]
Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de verdachte diegene is geweest die opzettelijk een baksteen op de bedrijfsauto van [benadeelde partij 3] heeft gegooid. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat er sprake zou zijn geweest van een andere persoon die de baksteen zou hebben gegooid, acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden mede gezien de omstandigheid dat verdachte zich in de woning boven de geparkeerde bedrijfsauto bevond, hij al eerder op de ochtend met een baksteen in zijn hand heeft gedreigd met het gooien van een baksteen op de bedrijfsauto van [benadeelde partij 3] en eenzelfde baksteen uiteindelijk naast de bedrijfsauto is aangetroffen. Het hof acht daarom ook dit feit wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Parketnummer 03-171757-19, feiten 2 en 3:
Verdachte heeft deze feiten bekend en de verdediging heeft zich gerefereerd aan de bewezenverklaringen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het in de zaak met parketnummer 03-171757-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 03-171757-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het in de zaak met parketnummer 03-171757-19 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren. Aan die proeftijd heeft de rechtbank algemene en bijzondere voorwaarden gekoppeld welke laatste – kort gezegd – inhoudende dat verdachte:
a) zich dient te melden bij de reclassering;
b) een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) dient te volgen indien de reclassering dat noodzakelijk acht;
c) begeleid moet wonen of in een maatschappelijke opvang dient te worden geplaatst indien de reclassering dat noodzakelijk acht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 260 dagen, althans dat het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het door verdachte reeds ondergane voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren zonder dat daar bijzondere voorwaarden aan zijn verbonden.
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd welke gelijk is aan het door verdachte reeds ondergane voorarrest. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn epileptische aanvallen en de noodzakelijke medische behandeling, alsmede met de situatie omtrent de gezondheid van de moeder van de verdachte en haar verzorging die de verdachte op zich neemt. Ten slotte heeft de verdediging gewezen op de nadelige gevolgen van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf welke langer is dan het door verdachte reeds ondergane voorarrest, zoals het verliezen van zijn huidige woning alsmede het verliezen zijn uitkeringen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten bestaande uit een poging zware mishandeling, vernieling, de belediging van een politieambtenaar en zich tweemaal met geweld verzetten tegen politieambtenaren, waaronder eenmaal met enig lichamelijk letsel tot gevolg, tijdens zijn aanhouding. Niet alleen getuigen deze feiten van een gebrek aan respect voor autoriteiten, andermans integriteit en materiële bezittingen maar in het bijzonder getuigt de poging zware mishandeling ook van het feit dat verdachte zich geen rekenschap geeft van de gevolgen voor het slachtoffer die hadden kunnen intreden door met een zwaar voorwerp tegen het hoofd en/of bovenlijf, van het slachtoffer te slaan. Tevens rekent het hof het de verdachte aan dat hij in een kort tijdbestek veelvuldig in de fout is gegaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof gelet op het op naam van de verdachte gestelde uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2020 bestaande uit in totaal 7 pagina’s. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vernieling, mishandelingen en openlijke geweldpleging. Tevens blijkt daaruit dat verdachte, behoudens het in kort tijdsbestek plegen van de onderhavige feiten, sedertdien geen andere delicten meer heeft gepleegd.
Het hof is met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat, vanwege de ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoon van verdachte gebleken omstandigheden, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die het reeds ondergane voorarrest (van 247 dagen) zal overstijgen, thans geen passende sanctie is. Het hof overweegt hierbij in het bijzonder dat ter terechtzitting is gebleken dat de epileptische aanvallen van de verdachte zeer zijn verergerd in de ruim acht maanden die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, hij de zorg voor zijn zieke moeder op zich heeft genomen, en het de goede kant op lijkt te gaan met verdachte. Hij beschikt thans tevens over woonruimte en een uitkering. Indien verdachte terug zou moeten naar de gevangenis zou dit deze positieve ontwikkelingen doorkruisen.
Gelet op het voorgaande acht het hof alles afwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 427 dagen, waarvan 180 dagen (zes maanden) voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Met het opleggen van de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en beoogt het hof anderzijds de verdachte gedurende de proeftijd ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan criminele activiteiten. Het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen straf is daarmee gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waardoor verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft.
Voorlopige hechtenis
De tegen verdachte verleende voorlopige hechtenis is laatstelijk ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 oktober 2020 voor onbepaalde tijd geschorst. Nu de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het voorarrest zal het hof ambtshalve de geschorste voorlopige hechtenis opheffen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.312,88, te vermeerderen met de wettelijke rente bestaande uit een bedrag van € 512,88 ter zake van materiële schade en € 1.800,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.012,88, bestaande uit een bedrag van € 512,88 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade is toegebracht. Wat betreft de post immateriële schade heeft het hof rekening gehouden met de omvang van het letsel welke kan worden toegerekend aan het handelen van de verdachte. Het hof zal de vordering tot vergoeding van immateriële tot op heden geleden schade, rekening houdend met de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid, schatten op en toewijzen tot een bedrag van € 250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dit laat onverlet dat de benadeelde partij in het geval van nog te lijden immateriële schade een vordering bij de civiele rechter aanhangig kan maken.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- kosten tandarts ad € 7,88;
- kosten schade reparatie gouden halsketting ad € 120,00;
- kosten eigen risico zorgverzekering ad € 385,00.
De eerste post “kosten tandarts” komt naar het oordeel van het hof voor vergoeding in aanmerking, nu deze betrekking heeft op schade die [benadeelde partij 2] heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering acht het hof op dit punt voldoende onderbouwd.
Dit ligt evenwel anders ten aanzien van de posten “kosten schade reparatie gouden halsketting en kosten eigen risico zorgverzekering”. De verdediging heeft deze posten betwist. Het hof acht de vordering op deze punten onvoldoende onderbouwd. Te meer nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 oktober 2020 heeft betwist dat de gouden halsketting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zou toebehoren. Volgens verdachte zou de ketting aan hem toebehoren. Aangezien het een onevenredige belasting van het strafgeding zou zijn de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen deze twee posten nader toe te lichten, zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Samenvattend zal het hof de materiële schade toewijzen tot een totaalbedrag van € 7,88, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Wettelijke rente
Het hof zal de toegewezen vordering van de benadeelde partij vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019, de dag waarop het onder parketnummer 03-1399921-19 feit 1 bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 257,88. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 403,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2019.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de vordering tot vergoeding van immateriële tot op heden geleden schade, rekening houdend met de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid, integraal toewijzen tot een bedrag van € 403,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Wettelijke rente
Het hof zal de toegewezen vordering van de benadeelde partij vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2019, de dag waarop het onder parketnummer 03-1399921-19 feit 2 bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 403,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.642,94 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.214,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, en ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 21 oktober 2020 deze vordering verminderd tot een bedrag van € 4.417,94 ter zake van materiële schade.
De gevorderde materiële schade, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, bestaat uit de volgende posten:
- schade aan werkbus ad € 1.753,94;
- onderzoekskosten (uren) € 264,00;
- gederfde inkomsten/werkuren ad € 2.400,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-171757 onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De eerste post “schade aan werkbus” komt derhalve naar het oordeel van het hof geheel voor vergoeding in aanmerking, nu de verschillende deelbedragen in de factuur betrekking hebben op schade die [benadeelde partij 3] heeft geleden het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De vordering acht het hof op deze punten voldoende onderbouwd, in tegenstelling tot de betwisting zijdens de verdediging.
Wat betreft de posten “onderzoekskosten” en “gederfde inkomsten/werkuren” is het hof, met de verdediging en de advocaat-generaal, van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting, en de stukken ten aanzien van deze posten, onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte heeft geleden. Het hof bepaalt in zoverre de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Samenvattend zal het hof de materiële schade toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.753,94, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Wettelijke rente
Het hof zal de toegewezen vordering van de benadeelde partij vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2019, de dag waarop het onder parketnummer 03-171757-19 feit 1 bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 3] is toegebracht tot een bedrag van € 1.753,94. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 180, 181, 266, 267, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 03-171757-19 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 03-171757-19 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
427 (vierhonderdzevenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 257,88 (tweehonderdzevenenvijftig euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 7,88 (zeven euro en achtentachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 257,88 (tweehonderdzevenenvijftig euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 7,88 (zeven euro en achtentachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 mei 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 403,00 (vierhonderddrie euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-139921-19 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 403,00 (vierhonderddrie euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 juni 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-171757-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.753,94 (duizend zevenhonderddrieënvijftig euro en vierennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schadeposten “onderzoekskosten (uren)” en “gederfde inkomsten” en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-171757-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.753,94 (duizend zevenhonderddrieënvijftig euro en vierennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 juni 2019.
Heft opde tegen verdachte verleende
voorlopige hechtenis, welk laatstelijk voor onbepaalde tijd is geschorst ter terechtzitting d.d. 21 oktober 2020.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 4 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 september 2019, p 2.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2019, pagina 37 tot en met 39, van het onder feit 1 met parketnummer 03-139921-19 doorgenummerd proces-verbaal PL2300-2019085608
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2019, pagina 38, van het onder feit 1 met parketnummer 03-139921-19 doorgenummerd proces-verbaal PL2300-2019085608
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juni 2019, pagina 10 tot en met 14 van het onder feit 1 met parketnummer 03-171757-19 doorgenummerd proces-verbaal PL 2351-2019086757.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 juni 2019, pagina’s 17 en 18, van het onder feit 1 met parketnummer 03-171757-19 doorgenummerd proces-verbaal PL 2351-2019086757.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2019, pagina’s 33 tot en met 37, van het onder feit 1 met parketnummer 03-171757-19 doorgenummerd proces-verbaal PL 2351-2019086757.
7.Foto bijlagen bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juni 2019 van verbalisant [verbalisant] , pagina’s 7 tot en met 9, van het onder feit 1 met parketnummer 03-171757-19 doorgenummerd proces-verbaal PL 2351-2019086757.