Op 3 november 2020 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin klager beklag deed tegen het niet vervolgen van beklaagde wegens fraude en valsheid in geschrift. Klager had aangifte gedaan van fraude c.q. valsheid in geschrift, waarbij hij stelde dat beklaagde de factuur had gewijzigd nadat hij zijn handtekening had gezet. Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de vervolging van beklaagde te bevelen. De enige bewijsstukken die voorhanden waren, waren de aangifte van klager en de ontkennende verklaring van beklaagde, wat resulteerde in een één tegen één situatie. Het hof concludeerde dat er geen andere wettige bewijsmiddelen waren die de aangifte van klager konden ondersteunen.
Daarnaast werd er ook gekeken naar de mogelijkheid van oplichting, maar ook hier oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was om de vervolging te rechtvaardigen. Het hof merkte op dat klager mogelijk een civiele procedure kan starten tegen beklaagde, aangezien er mogelijk sprake is van misbruik van omstandigheden of een ander wilsgebrek. Het hof wees het beklag af, maar gaf klager wel advies over de stappen die hij kon ondernemen in het civiele recht.
De beslissing van het hof was dat het beklag werd afgewezen, en het hof benadrukte dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs lijkt te zijn, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen. De belangen van klager, het algemeen belang en het belang van beklaagde moeten allemaal in overweging worden genomen.