ECLI:NL:GHSHE:2020:3403

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
20-000998-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing politierechter inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Limburg, die op 9 maart 2018 een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht had behandeld. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van het verduisteren van mobiele telefoons. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op basis van het onderzoek dat zowel in hoger beroep als in eerste aanleg heeft plaatsgevonden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de beslissing van de politierechter wordt bevestigd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vernietiging van het vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten ter hoogte van € 3.150,= door het verkopen van 21 telefoons aan een pandjeshuis. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, maar het hof oordeelt dat dit niet aannemelijk is. Het hof heeft de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.835,=, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de ontnemingsprocedure. Het hof heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000998-18
Uitspraak : 17 juli 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Limburg van 9 maart 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-099911-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissing van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering:
  • primair dient te worden afgewezen;
  • subsidiair dient te worden verminderd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 3.150,= en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 3.150,=.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
1.Betrokkene is bij arrest van 17 juli 2020, parketnummer 20-003678-17, veroordeeld ter zake van het – kort samengevat – in de periode van 28 augustus 2014 tot en met 28 oktober 2014 te Born, gemeente Sittard-Geleen verduisteren van mobiele telefoontoestellen.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 10 november 2017, voor zover hier van belang inhoudende als verklaring van verdachte:
Meestal werden telefoons van het merk Samsung meegenomen. Ik verkocht ze voor een bedrag tussen de 150 euro en 200 euro.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 30 oktober 2014, dossierpagina 75 en 76, voor zover hiervan belang inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Gisteren vertelde u dat u ongeveer tussen de 20 en 30 telefoons had verduisterd. Klopt dat?
A: Ja (…)
V: Wat heeft u met deze telefoons gedaan?
A: Die heb ik naar het pandjeshuis in Geleen gebracht aan de Rijksweg.
V: Wij zijn bij dat pandjeshuis geweest, genaamd [bedrijf] . Hier hebben wij 21
telefoons teruggevonden. Wat heeft u met alle andere telefoons gedaan?
A: Nee, ik wist niet precies om hoeveel telefoons het ging. (…)
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2014, dossierpagina 7, voor zover hier van belang inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
De [verdachte] verklaarde (…) dat hij een aantal telefoons verkocht had bij een pandjeshuis aan [adres 2]. (…) Op woensdag 29 oktober 2014 (….) stelden wij een onderzoek in naar de verkochte telefoons. Wij kennen een pandjeshuis op [adres 2] , namelijk [bedrijf] , [adres 2] . (…) Toen de [eigenaar van het pandjeshuis] in de winkel kwam, kregen wij aan de hand van de gegevens van de [verdachte] een lijst van de door [bedrijf] ingekochte goederen van de verdachte. Op deze lijst zagen wij dat de verdachte 21 telefoons had verkocht. (…)
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
1. Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Dit voordeel wordt door het hof geschat op:
21 ( telefoons) x € 150,= (het minimale door betrokkene genoemde verkoopbedrag van de door hem aan het pandjeshuis verkochte telefoons) is € 3.150,=.
2. Ten aanzien van het standpunt van de verdediging aangaande eventuele vermindering van het voordeel als gevolg van toewijzing van de vordering van de [benadeelde] in de met onderhavige ontnemingszaak samenhangende strafzaak met parketnummer
20-003678-17 overweegt het hof het volgende.
Indien door betrokkene wordt overgegaan tot (gedeeltelijke) voldoening van de bij arrest d.d. 17 juli 2020, parketnummer 20-0036798, toegewezen vordering van [benadeelde] ten bedrage van € 3.150,=, kan op grond van artikel 6.6.26 van het Wetboek van Strafvordering betrokkene een verzoek doen om dit bedrag in mindering te brengen op de uit hoofde van onderhavig arrest aan hem op te leggen betalingsverplichting.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
In de ontnemingsprocedure van betrokkene is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in ernstige mate overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen. Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze zaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Deze schending dient te leiden tot een vermindering van de aan de betrokkene op te leggen verplichting tot betaling. Een deel van de overschrijding van de redelijke termijn is al gecompenseerd in de strafzaak. Het hof ziet daarnaast nog aanleiding om op het te ontnemen bedrag een korting toe te passen van 10%. Het door betrokkene te betalen bedrag dient te worden vastgesteld op € 2.835,=.
Door en namens de betrokkene is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de betrokkene niet de draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is evenwel, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat betrokkene thans, of op enig moment alsnog, niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op de geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
3.150,00 (drieduizend honderdvijftig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 2.835,00 (tweeduizend achthonderdvijfendertig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 113 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 17 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. van der Schans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders aangegeven, verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s 1-144 van ambtsedige processen-verbaal van politie, opgenomen in het proces-verbaal van Politie Eenheid Limburg, BT Westelijke Mijnstreek BT Opsporen, registratienummer 2741-2014132484 en 2014132484, sluitingsdatum 3 maart 2015.