In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Limburg, die op 9 maart 2018 een vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht had behandeld. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van het verduisteren van mobiele telefoons. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op basis van het onderzoek dat zowel in hoger beroep als in eerste aanleg heeft plaatsgevonden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de beslissing van de politierechter wordt bevestigd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vernietiging van het vonnis.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten ter hoogte van € 3.150,= door het verkopen van 21 telefoons aan een pandjeshuis. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, maar het hof oordeelt dat dit niet aannemelijk is. Het hof heeft de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.835,=, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de ontnemingsprocedure. Het hof heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.