ECLI:NL:GHSHE:2020:3401

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
20-003048-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling. De verdachte, geboren in 2000, werd veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd was verbonden aan een meldplicht bij Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met een aanpassing van de straf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de strafoplegging herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een ploertendoder in de richting van de aangevers is gerend, wat hen in een staat van vrees heeft gebracht. Het hof heeft de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar beschouwd en de verweren van de verdediging verworpen.

Het hof heeft geoordeeld dat de bedreiging met zware mishandeling bewezen is, en heeft de strafmaat vastgesteld op een werkstraf van 60 uren, met een voorwaardelijk gedeelte. Het hof heeft geen bijzondere voorwaarden aan de proeftijd verbonden, gezien de omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een stabiele situatie heeft opgebouwd. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 285, dat betrekking heeft op bedreiging met zware mishandeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003048-19
Uitspraak : 26 augustus 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 september 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-700001-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de proeftijd is als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg verbonden.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zonder dat daaraan bijzondere voorwaarden zijn verbonden.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit (met een primaire en subsidiaire variant) en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging en de motivering daarvan. Voorts zullen de door de eerste rechter aangehaalde wettelijke voorschriften worden vervangen door de hierna onder het kopje ‘toepasselijke wettelijke voorschriften’ opgenomen artikelen.
Het hof zal, naar aanleiding van het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren, het vonnis waarvan beroep tevens aanvullen met de navolgende overwegingen omtrent het bewijs.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep:
1.primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot de conclusie te komen dat de verdachte degene is geweest die met de ploertendoder op aangevers is afgerend, en
2.subsidiair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat de tenlastegelegde handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als een strafbare bedreiging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bewijsoverweging ad 1
Het verweer van de verdediging - inhoudende dat het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde gedragingen bevat - vindt zijn weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers. Het hof neemt de verklaringen van aangevers dan ook als uitgangspunt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte (voor het eerst) verklaard dat niet hij, maar de bijrijder, te weten [medeverdachte] , uit de auto is gestapt, een ploertendoder uitklapte en daarmee in de richting van de aangevers is gerend. De raadsvrouw heeft bepleit dat dit alternatieve scenario wordt gesteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
De verklaring van de getuige [getuige 1] acht het hof niet betrouwbaar, nu zij zowel de bestuurder als de bijrijder kent, maar hun namen niet heeft genoemd en over de bijrijder heeft verklaard dat zij hem niet kent. Hetgeen door de getuige [getuige 2] is verklaard ziet naar het oordeel van het hof op een ander (later) moment en kan derhalve niet als ondersteuning dienen voor de verklaring van de verdachte.
Op grond van het voorgaande acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte uit de auto is gestapt en met een ploertendoder in zijn hand in de richting van de aangevers is gerend, zoals ten laste is gelegd.
Het verweer van de raadsvrouw wordt mitsdien verworpen.
Bewijsoverweging ad 2
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, alsmede dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof - voor zover hier van belang - de navolgende feiten en omstandigheden af.
De verdachte is uit de auto gestapt en met een ploertendoder in zijn hand op de aangevers afgerend. Een ploertendoder is een verboden gevechtswapen, vergelijkbaar met een gummiknuppel, dat bestaat uit een flexibele stok met aan het uiteinde een zware loden knop, waardoor een hardere slag kan worden toegebracht. Dit kan zelfs onder omstandigheden de dood tot gevolg hebben. Door voornoemde handelingen zijn de aangevers geschrokken en meteen op hun scooter weggereden. In hun vlucht zijn zij tegen een auto aangereden.
Het hof stelt vast dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat de bedreiging van zodanige aard was dat bij de aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar mishandeld zouden worden. Dat de aangevers meteen zijn weggereden en er niets dreigends tegen de aangevers is gezegd, doet naar het oordeel van hof aan het voorgaande niets af.
Gelet op het vorenstaande is het hof - anders dan de verdediging - van oordeel dat de tenlastegelegde handelingen kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer van de raadsvrouw wordt mitsdien verworpen.
Op te leggen straf
Jeugdstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit (net) 18 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan het hof beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Met de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht in casu passend en geboden is.
Straftoemeting
De verdediging heeft het hof verzocht een lagere taakstraf op te leggen dan de politierechter in eerste aanleg heeft gedaan. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het aantal uren taakstraf hoog is in vergelijking met het aantal uren taakstraf dat aan de medeverdachte is opgelegd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen met zware mishandeling van [aangever 1] en [aangever 2] , door een ploertendoder uit te klappen en op die [aangever 1] en [aangever 2] af te rennen. Dit feit heeft een gewelddadig karakter en kan in het algemeen tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer leiden, zoals uit de verklaringen van de aangevers ook is gebleken. Bij de beoordeling van de ernst van het feit neemt het hof mede in aanmerking dat het feit is gepleegd op de openbare weg, waardoor ook omstanders kennis hebben kunnen nemen van de bewezenverklaarde bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder door een strafrechter is veroordeeld. De verdachte heeft wegens een overval te Sittard met als pleegdatum 15 juni 2019 preventief gehecht gezeten van 20 december 2019 tot 24 december 2019 en is sindsdien uit de voorlopige hechtenis geschorst met voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod. Uit voornoemd uittreksel blijkt tevens dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt, nu op 9 januari 2020 jegens de verdachte een strafbeschikking is uitgevaardigd wegens het overtreden van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Heerlen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij sinds een half jaar een nieuwe relatie heeft en niet meer met ‘foute jongens’ omgaat. Hij werkt bij zijn vaders bedrijf in de autoschadebranche en heeft een vast contract. Hij verdient ongeveer € 1.200,00 per maand en woont nog bij zijn ouders. Voorts heeft hij contact met Stichting MEE in het kader van het ontwikkelen van zelfstandigheid. In dat verband heeft hij gesprekken met een maatschappelijk werker.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal, in afwijking van de politierechter, aan de proeftijd geen bijzondere voorwaarden verbinden. Nu de verdachte reeds in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 03-700101-19 onder toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering staat, ziet het hof geen reden om dergelijk toezicht in deze zaak nog afzonderlijk op te leggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie;
bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenjeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 26 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Dekking is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.