In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling. De verdachte, geboren in 2000, werd veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd was verbonden aan een meldplicht bij Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met een aanpassing van de straf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de strafoplegging herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een ploertendoder in de richting van de aangevers is gerend, wat hen in een staat van vrees heeft gebracht. Het hof heeft de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar beschouwd en de verweren van de verdediging verworpen.
Het hof heeft geoordeeld dat de bedreiging met zware mishandeling bewezen is, en heeft de strafmaat vastgesteld op een werkstraf van 60 uren, met een voorwaardelijk gedeelte. Het hof heeft geen bijzondere voorwaarden aan de proeftijd verbonden, gezien de omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een stabiele situatie heeft opgebouwd. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 285, dat betrekking heeft op bedreiging met zware mishandeling.