De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. [appellante] heeft een totale schuldenlast van € 25.519,59 verdeeld over een tweetal schuldeisers. ABN AMRO heeft twee vorderingen, te weten ad € 8.873,47 en € 2.807,12. Voorts is er een vordering van [schuldeiser] ad € 12.729,91. De ontstaansdata van de schulden worden in de verklaring ex artikel 284 Fw niet vermeld. [appellante] heeft ter zitting verklaard dat de schulden tijdens haar relatie met [schuldeiser] zijn ontstaan. De relatie zou explosief zijn verlopen en uiteindelijk heeft dit geleid tot een procedure en een veroordeling waarbij laatstgenoemde vordering aan [schuldeiser] is ontstaan. Het vonnis ter zake zou van 17 april 2019 dateren, maar is niet overgelegd. Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder de dagvaarding van 18 maart 2019 overgelegd. Uit de dagvaarding blijkt dat de rechtbank Limburg eerder bij vonnis van 2 november 2016 heeft bepaald dat tussen partijen, verzoekster en [schuldeiser] , na verkoop van de woning de
woonlasten vanaf juni 2014 tot en met mei 2018 moeten worden afgerekend. De
dagvaarding ziet op die afrekening en [appellante] is kennelijk op 17 april 2019 bij verstek
veroordeeld om aan [schuldeiser] te betalen een bedrag van € 12.729,91. [appellante] zou niet in
verzet zijn gekomen tegen dit vonnis omdat haar advocaat niets heeft gedaan en haar later
vertelde dat het geen zin zou hebben gehad. Ten aanzien de schuld aan [schuldeiser] is de rechtbank van oordeel dat deze niet te goeder touw is ontstaan. Zij begrijpt, gezien de ziekte en het overlijden van haar toenmalige partner in de periode dat de zaak bij de rechtbank diende, dat [appellante] niet ter zitting is verschenen. Echter, de mogelijkheid van verzet en eventueel hoger beroep had zij moeten benutten. Door dit na te laten heeft zij haar andere schuldeiser, ABN AMRO, benadeeld omdat de schuldenlast substantieel hoger is geworden. Dat haar advocaat de zaak heeft laten liggen dan wel haar een verzetprocedure zou hebben ontraden staat hier los van. [appellante] heeft hoe dan ook een schuld geaccepteerd die volgens [appellante] zelf niet aan haar kan worden toegerekend. Voorts was zij al geruime tijd op de hoogte van voormelde vordering.
Voorts overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling van de in artikel 288 lid 1,
aanhef en sub c Fw bedoelde inschatting of een schuldenaar voldoende aannemelijk heeft
gemaakt dat hij of zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende-verplichtingen naar
behoren zal nakomen, volgens het Procesreglement landelijke uniforme
beoordelingscriteria worden gehanteerd zoals in bijlage IV van het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbank zijn opgenomen. Ingeval van psychosociale problematiek wordt een verzoeker in beginsel alleen
toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige
tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande
weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. De
beheersbaarheid van de problemen dient te worden bevestigd door een hulpverlener of
hulpverlenende instantie.
[appellante] heeft ter zitting een verklaring van een medisch maatschappelijk werker van Zuyderland voorgelezen en overgelegd. Uit de verklaring komt naar voren dat de begeleiding zich richt op het verwerken van zaken uit het verleden, waaronder het overlijden van haar partner. Voorts wordt melding gemaakt van hulp van [organisatie 2] , algemeen maatschappelijk werk. Er wordt geen inzage gegeven in de voortgang van de behandeling, noch wordt verklaard dat er sprake is van een stabiele situatie.
Desgevraagd heeft [appellante] ter zitting verklaard dat haar partner op [datum] 2019, na een
kort ziekbed, is overleden. Naast de psychische problemen, waarvoor zij onder behandeling
staat, heeft zij tevens lichamelijke problemen, namelijk fybromyalgie. Ten aanzien van de
lichamelijke problemen en de gevolgen daarvan ten aanzien van het verrichten van betaald
werk, zijn geen stukken overgelegd. [appellante] heeft ter zitting evenwel verklaard niet in
staat te zijn betaald werk te verrichten, zowel vanwege psychische alsmede laatstgenoemde
lichamelijke problemen. Uit een rapportage van het UWV van 15 maart 2019 komt naar voren dat verwacht wordt dat de situatie op de lange termijn wezenlijk zal verbeteren. Een heronderzoek dat in maart 2020 zou moeten plaatsvinden heeft echter niet plaatsgevonden. Verzoekster heeft verklaard dat met name haar psychische situatie sinds het laatste rapport van het UWV verslechterd is. Vanwege het ontbreken van een verklaring van de psycholoog of hulpverlenende instantie inhoudende dat de psychische problematiek momenteel beheersbaar is, is door verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat de situatie voldoende bestendig is om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Hierbij wordt tevens meegewogen dat zij ter zitting duidelijk te kennen heeft gegeven dat haar psychische situatie niet verbeterd is en zij tevens lichamelijke problemen zou hebben die de weg naar het verrichten van betaald werk zouden belemmeren. Gelet op de zware verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt dient [appellante] aan de stabilisatie van haar situatie te werken. Een premature toelating van [appellante] tot de schuldsanering zou het aanzienlijke risico met zich brengen dat de schuldsaneringsregeling (tussentijds) wordt beëindigd zonder toekenning van de schone lei, waarna verzoekster tien jaren moet wachten alvorens zij weer een beroep kan doen op de schuldsaneringsregeling, aldus de rechtbank.