ECLI:NL:GHSHE:2020:3378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.497_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de gezagskwestie tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2012 en 2014, die onder toezicht staan van een gecertificeerde instelling (GI). De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Limburg om de ondertoezichtstelling te verlengen. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over de kinderen, die bij de moeder wonen. De moeder stelt dat er geen sprake meer is van een bedreigde ontwikkeling van de kinderen en dat zij positieve stappen heeft gezet in de opvoeding met hulp van AnaCare. De vader, die ook verweer heeft gevoerd, ondersteunt de stelling van de moeder dat de kinderen goed gedijen en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig is. De GI daarentegen stelt dat er nog steeds ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn door de problematiek tussen de ouders en de persoonlijke problematiek van de moeder. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg beoordeeld en geconcludeerd dat de ouders onvoldoende betrokken zijn geweest bij de besluitvorming. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 oktober 2020
Zaaknummer : 200.280.497/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/274629 / JE RK 20-346 en
C/03/274630 / JE RK 20-347
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Meuwissen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de GI in haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2020, heeft de GI verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Engwegen;
- de vader, bijgestaan door mr. Meuwissen;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de inleidende verzoekschriften in eerste aanleg, ingediend door mr. Engwegen op 14 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd geweest tot 28 november 2018.
Uit het huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] 2012 [minderjarige 1] geboren en op [geboortedatum] 2014 [minderjarige 2] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2.
De kinderen staan sinds 18 april 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor de duur van één jaar, met ingang van 18 april 2020 tot 18 april 2021.
3.4.
De moeder kan zich met de beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling van beide kinderen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan het volgende aan.
In eerste aanleg is ten onrechte geen mondelinge behandeling bepaald. In de onderliggende stukken staat weliswaar vermeld dat de moeder het eens zou zijn met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar zij heeft dit nimmer aan de GI te kennen gegeven. De brief van de rechtbank met de vraag of zij een nadere zitting wenste, alsmede het inleidende verzoekschrift, heeft zij niet ontvangen. Het had op de weg van de kinderrechter gelegen te verifiëren of beide ouders daadwerkelijk instemden met de verlenging van de ondertoezichtstelling en daartoe een zitting dienen te bepalen. Nu dit niet is gebeurd, zijn de ouders in onvoldoende mate bij het besluitvormingsproces betrokken geweest en hun belangen niet afdoende beschermd.
Er is niet meer sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. Met de kinderen gaat het zeer goed. Dit blijkt uit het plan van aanpak. De kinderen doen het goed op school en zijn verzorgd. Met de opvoedadviezen van AnaCare is de moeder aan de slag gegaan en dit heeft een goed effect op de verhouding tussen de moeder en de kinderen. Er is meer rust ontstaan in de opvoedsituatie.
De moeder en de vader communiceren alleen onderling als ouders van de kinderen. Bij het ophalen en terugbrengen bespreken zij wat er is gebeurd. Dit verloopt soms onrustig (stemverheffing door de vader). De problemen die zij nog met de vader ervaart – zij noemt dat de vader haar heeft lastig gevallen – maakt zij kenbaar aan de GI. Zij voelt zich echter niet gehoord.
De moeder heeft zich tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bereid verklaard om deel te nemen aan een persoonlijkheidsonderzoek. Nu zij hieraan vrijwillig zal meewerken, en beide ouders vrijwillig hulpverlening vanuit AnaCare accepteren, is ook om die reden een ondertoezichtstelling niet langer nodig.
Voor zover het hof van oordeel is dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd, is een verlenging met zes maanden afdoende.
3.6.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Hij heeft voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg geen uitnodiging ontvangen, terwijl hij wel verweer had willen voeren. Aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling wordt niet voldaan. Er is geen sprake meer van een bedreigde ontwikkeling van de kinderen. Met de kinderen gaat het goed zowel thuis als op school. De kinderen verblijven een weekend per veertien dagen bij hem. Hij heeft hulp van AnaCare, onder andere bij het bieden van structuur, en dit verloopt goed. De vader herkent zich niet in de stelling van de moeder dat hij haar zou hebben lastiggevallen. Hij heeft alleen contact met de moeder bij het halen en brengen van de kinderen. Hij probeert, ondanks dat hij soms door kleine dingen wordt getriggerd, de communicatie met de moeder in het bijzijn van de kinderen steeds rustig te laten verlopen.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- kort samengevat - het volgende aan.
De kinderen worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. De zorgen over de bedreigde ontwikkeling van de kinderen zijn toegenomen, door de problematiek en de dynamiek tussen de ouders. Duidelijk is dat de verhouding tussen de moeder en de vader met regelmaat fors onder spanning staat en dat het vertrouwen in elkaar fors achteruit is gegaan. De kinderen ondervinden hier last van.
Het belangrijk dat er zicht komt op de persoonlijke problematiek van de moeder, zodat de kinderen daar geen last van ondervinden. De GI acht het positief dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek heeft toegezegd. Ook dient er zicht wordt gekregen op de opvoedsituatie van de vader. Om deze reden wordt momenteel een deel van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen begeleid.
Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden acht de GI niet haalbaar.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van het verloop van de procedure in eerste aanleg
3.8.1.
In de bestreden beschikking staat vermeld dat de GI aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt dat een behandeling ter zitting niet noodzakelijk is en dat de rechtbank vervolgens bij brief, met bijlagen, van 25 februari 2020 aan de belanghebbenden (de ouders) heeft gevraagd of een mondelinge behandeling is gewenst. Op die vraag is niet binnen de daartoe gestelde termijn gereageerd en om die reden heeft de rechtbank de zaak op de stukken afgedaan.
Voor het hof is niet na te gaan naar welke adressen de rechtbank de brief voor de ouders heeft gestuurd. Indien er sprake zou zijn geweest van een verzuim zoals de ouders stellen, is dit verzuim in hoger beroep – dat mede kan dienen tot herstel van in eerste aanleg gemaakte fouten – hersteld, nu de ouders in hoger beroep alsnog in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten toe te lichten.
Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.4.
Ondanks dat de moeder positieve stappen heeft gezet met behulp van de thuisbegeleiding van AnaCare en de kinderen het goed doen op school, is het hof gebleken dat er nog steeds sprake is van ernstige ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder en de problematiek tussen de ouders onderling.
Er dient zicht te komen op de problematiek van de moeder, omdat, zo heeft de GI geconstateerd, de moeder steeds haar eigen belangen vooropstelt, niet eerlijk is over haar intenties en de kinderen emotioneel onder druk zet met onwaarheden. De kinderen hebben hier last van. Daarnaast hebben de kinderen last van de spanningen in de onderlinge verhouding tussen de ouders, die onder andere tijdens het halen en brengen in het kader van de zorgregeling merkbaar voor hen zijn. De omstandigheid dat de vader mogelijk een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen gaat indienen, zoals de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, vormt daarbij een omstandigheid die, naar verwachting, maakt dat de onrust tussen de ouders zal toenemen.
3.8.5.
In het kader van de ondertoezichtstelling kan worden gewaarborgd dat het persoonlijkheidsonderzoek wordt gestart waaraan de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar medewerking heeft toegezegd, alsmede dat de lopende hulpverlening van AnaCare bij beide ouders wordt gecontinueerd. Tevens kan worden gewaarborgd dat, op basis van de resultaten van voornoemd persoonlijkheidsonderzoek, passende hulpverlening voor de moeder zal kunnen worden ingezet.
3.8.6.
Voor het beperken van de duur van de ondertoezichtstelling, zoals de moeder heeft verzocht, ziet het hof in het licht van het vorenstaande geen aanleiding.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 april 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, voorzitter, C.D.M. Lamers en J.W. Hermans, en is op 29 oktober 2020 door mr. M.J. van Laarhoven uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.