ECLI:NL:GHSHE:2020:3377

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.486_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [jongmeerderjarige] en [minderjarige], die onder toezicht staan van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder van de kinderen heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De moeder is van mening dat de rechtbank in eerste aanleg niet correct heeft gehandeld door geen mondelinge behandeling te houden en dat haar belangen onvoldoende zijn beschermd. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) hebben verweer gevoerd en stellen dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige [minderjarige] de gelegenheid gegeven haar mening te uiten. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing bij de vader meer rust ervaren en dat de hulpverlening van AnaCare goed verloopt. Het hof overweegt dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en om de hulpverlening te continueren. De moeder heeft aangeboden deel te nemen aan een persoonlijkheidsonderzoek, maar het hof ziet geen aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling te beperken. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 oktober 2020
Zaaknummer : 200.280.486/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/274756 / JE RK 20-363 en
C/03/274760 / JE RK 20-364
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Neuteboom.
Deze zaak gaat over:
-
[jongmeerderjarige](hierna te noemen: [jongmeerderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 april 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de GI in haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2020, heeft de GI verweer gevoerd.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2020, heeft de vader het hof verzocht het beroepschrift ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Engwegen;
- de vader, bijgestaan door mr. Neuteboom;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling tijdens de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de inleidende verzoekschriften in eerste aanleg, ingediend door mr. Engwegen op 15 juli 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van de inmiddels meerderjarige [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2002, en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 18 april 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.3.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 15 november 2019 uit huis geplaatst bij de andere met gezag belaste ouder, te weten de vader.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [jongmeerderjarige] verlengd met ingang van 18 april 2020 tot aan zijn meerderjarigheid, te weten [geboortedatum] 2020, en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van één jaar, te weten van 18 april 2020 tot 18 april 2021.
Daarnaast heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [jongmeerderjarige] bij de vader verlengd tot uiterlijk aan zijn meerderjarigheid, te weten [geboortedatum] 2020, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verlengd tot uiterlijk 18 april 2021.
3.5.
De moeder kan zich met de beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling van beide kinderen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Zij is het wel eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
In eerste aanleg is ten onrechte geen mondelinge behandeling bepaald. In de onderliggende stukken staat weliswaar vermeld dat de moeder het eens zou zijn met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar zij heeft dit nimmer aan de GI te kennen gegeven. De brief van de rechtbank met de vraag of zij een nadere zitting wenste, alsmede het inleidende verzoekschrift, heeft zij niet ontvangen. Het had op de weg van de kinderrechter gelegen te verifiëren of beide ouders daadwerkelijk instemden met de verlenging van de ondertoezichtstelling en daartoe een zitting dienen te bepalen. Nu dit niet is gebeurd, zijn de ouders in onvoldoende mate bij het besluitvormingsproces betrokken geweest en hun belangen niet afdoende beschermd. Er is sprake van schending van artikel 8 EVRM.
Er is geen sprake meer van een bedreigde ontwikkeling van de kinderen. De kinderen ervaren de situatie bij de vader als prettig en zijn tot rust gekomen. Zij doen het goed op school, gaan graag dansen en bespreken hun problemen met de hulpverlening. De hulpverlening van AnaCare loopt goed en is voldoende, zowel ten aanzien van de situatie bij de vader als ten aanzien van het contact van de moeder met de kinderen.
De moeder heeft zich tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bereid verklaard om deel te nemen een persoonlijkheidsonderzoek. Nu zij hieraan vrijwillig zal meewerken, is ook om die reden een ondertoezichtstelling niet langer nodig.
Indien het hof van oordeel is dat wel is voldaan aan het wettelijk criterium tot verlenging van de ondertoezichtstelling, is de moeder van mening dat het verzoek voor maximaal zes maanden kan worden toegewezen. Dit is afdoende, gelet op de positieve ontwikkelingen die de ouders en de kinderen hebben doorgemaakt.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De GI heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met hem en de moeder besproken. Zowel hij als de moeder hebben aangegeven daarmee in te stemmen. Een mondelinge behandeling was daarom in eerste aanleg niet noodzakelijk. Er is geen sprake van een schending van artikel 8 EVRM.
Met de kinderen gaat het goed in de thuissituatie bij de vader en op school. Zij hebben nu meer rust. De hulpverlening die aan hem en de kinderen wordt geboden door AnaCare ervaart de vader als fijn. Hij erkent dat er problemen spelen in zijn persoonlijke situatie doordat hij is verwikkeld in een echtscheiding, maar hij doet er alles aan om de kinderen een veilig, stressvrij opvoedklimaat te bieden.
De vader acht de verlenging van de ondertoezichtstelling wel noodzakelijk om te borgen dat de hulpverlening wordt gecontinueerd. Hulpverlening is een vrijwillig kader is onvoldoende om de problemen tussen de moeder en de kinderen op te lossen. De vader vreest dat het contact tussen de moeder en de kinderen minder zal worden als de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd.
De vader heeft nog geen gerechtelijke procedure gestart tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . Hij gaat dit mogelijk nog doen. Dit is afhankelijk van wat er gebeurt met betrekking tot de ondertoezichtstelling.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling,
- kort samengevat - aan het volgende aan.
Er is wel sprake van een bedreigde ontwikkeling van beide kinderen. De kinderen worden belast met volwassenproblematiek. Het is een patroon bij de moeder dat zij steeds andere verhalen vertelt met onwaarheden. De moeder is niet in staat dit patroon zelf te doorbreken. Zij heeft weinig zicht op haar eigen handelen en op de effecten hiervan voor de kinderen. Met intensieve hulp vanuit AnaCare is geprobeerd het contact en de vertrouwensbreuk tussen de moeder en de kinderen te herstellen. [minderjarige] heeft nu een contactregeling met de moeder, maar het vertrouwen van haar in de moeder is nog niet hersteld.
Het huidige doel is, dat de vertrouwensbreuk tussen moeder en [minderjarige] herstelt kan worden zodat [minderjarige] onbelast contact kan hebben met de moeder, zonder hulp van de GI. De eerste stap die de moeder moet zetten om dit doel te bereiken is dat zij deel gaat nemen aan een persoonlijkheidsonderzoek. De vervolgstap zal zijn dat hulpverlening voor de moeder wordt ingezet en daarnaast ondersteuning voor [minderjarige] .
Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden is niet haalbaar.
Verder geldt dat de kinderen op grond van een machtiging uithuisplaatsing bij de vader zijn geplaatst. Als de ondertoezichtstelling vervalt, dan vervalt de uithuisplaatsing.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van het verloop van de procedure in eerste aanleg
3.9.1.
In de bestreden beschikking staat vermeld dat de GI aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt dat een behandeling ter zitting niet noodzakelijk is en dat de rechtbank vervolgens bij brief, met bijlagen, van 25 februari 2020 aan de belanghebbenden (de ouders) heeft gevraagd of een mondelinge behandeling is gewenst. Op die vraag is niet binnen de daartoe gestelde termijn gereageerd en om die reden heeft de rechtbank de zaak op de stukken afgedaan.
Voor het hof is niet na te gaan naar welke adressen de rechtbank de brief voor de ouders heeft gestuurd. Indien er sprake zou zijn geweest van een verzuim zoals de moeder stelt, is dit verzuim in hoger beroep – dat mede kan dienen tot herstel van in eerste aanleg gemaakte fouten – hersteld, nu de moeder in hoger beroep alsnog in de gelegenheid is gesteld haar standpunt toe te lichten.
Wettelijk kader
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige]
3.9.4.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [minderjarige] sinds de uithuisplaatsing bij de vader meer rust ervaart. Zij heeft nu een keer per twee weken contact met de moeder. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft [minderjarige] ondersteuning van AnaCare door middel van gesprekken. Ook de ouders ontvangen hulpverlening van AnaCare, onder andere bij hun persoonlijke situaties en bij de afstemming van de contactregeling voor [minderjarige] . De vader en [minderjarige] vrezen dat als de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, dan de onrust bij de moeder zal toenemen en een einde komt aan de rust die zij nu, met de bestaande hulpverlening, ervaren in het contact met de moeder. De toenemende onrust die zonder ondertoezichtstelling dreigt te ontstaan, levert een zodanige ernstige bedreiging op voor de ontwikkeling van [minderjarige] , dat naar het oordeel van het hof het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de ondertoezichtstelling in stand blijft.
3.9.5.
Door middel van de verlenging van de ondertoezichtstelling kan worden gewaarborgd dat het persoonlijkheidsonderzoek wordt gestart waaraan de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar medewerking heeft toegezegd én dat daarna, voor zover nodig, hulpverlening voor de moeder en [minderjarige] wordt ingezet, zodat onbelast contact tussen hen kan plaatsvinden, ook als de ondertoezichtstelling zou eindigen.
3.9.6.
Voor het beperken van de duur van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , zoals de moeder heeft verzocht, ziet het hof in het licht van het vorenstaande geen aanleiding.
Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [jongmeerderjarige]
3.9.7.
De ondertoezichtstelling van [jongmeerderjarige] is in de bestreden beschikking verlengd met ingang van 18 april 2020 tot aan zijn meerderjarigheid, te weten [geboortedatum] 2020. Deze termijn is inmiddels verstreken. De moeder is niettemin ontvankelijk in haar hoger beroep, aangezien het verloop van de termijn geen reden vormt om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling niet (meer) te toetsen.
3.9.8.
Het hof is van oordeel dat in de voorliggende periode aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [jongmeerderjarige] is voldaan. Er was sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de destijds minderjarige [jongmeerderjarige] , veroorzaakt door de spanningen die hij in zijn opvoedsituatie heeft ervaren en de verstoorde relatie tussen hem en de moeder. De inzet van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling had mede tot doel de relatie en het vertrouwen tussen [jongmeerderjarige] en de moeder te verbeteren, zodat [jongmeerderjarige] de moeder uit zichzelf gaat opzoeken.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, voorzitter, C.D.M. Lamers en J.W. Hermans, en is op 29 oktober 2020 door mr. M.J. van Laarhoven uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.