ECLI:NL:GHSHE:2020:3376

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
200.281.671_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezagsbeëindigende maatregel in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, is de moeder in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2009, werd beëindigd. De moeder verzocht het hof om het gezag te behouden, terwijl de vader, die ook betrokken was, een verweerschrift indiende waarin hij het verzoek van de moeder betwistte. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 september 2020, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) waren ook betrokken in de procedure.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds 2009 onder toezicht staat van de GI, meerdere uithuisplaatsingen heeft gekend en sinds mei 2018 in een pleeggezin verblijft. De rechtbank had eerder besloten het gezag van beide ouders te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, omdat de situatie van de minderjarige als ernstig bedreigd werd beschouwd. De moeder was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat de redenen voor de beëindiging van het gezag vooral de vader betroffen.

Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was om het gezag van beide ouders te beëindigen, om zo een stabiele en veilige opvoedsituatie te waarborgen. De ouders hadden in het verleden veel strijd en onduidelijkheid gecreëerd, wat schadelijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte dat de gezagsbeëindigende maatregel niet als een straf voor de moeder moest worden gezien, maar als een noodzakelijke stap voor het welzijn van de minderjarige. De moeder blijft juridisch ouder en het hof hoopt op een goede voortzetting van het contact tussen de moeder en de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 oktober 2020
Zaaknummer : 200.281.671/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/270248 / FA RK 19-3840
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
1.
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis,
2.
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
locatie [locatie] ,
hierna: de GI (gecertificeerde instelling),
3.
de familie [pleegouders] ,
hierna: de pleegouders.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 28 mei 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zij het gezag over [minderjarige] zal behouden, dan wel dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht.
2.2.
De vader heeft op 15 september 2020 een verweerschrift en een voorwaardelijk incidenteel appel ingediend waarin hij het hof verzoekt, indien het hof hoger beroep van de moeder toewijst, te onderzoeken of het eenoudergezag niet aan hem zou moeten worden toegewezen dan wel dat het gezamenlijk gezag in stand zal dienen te blijven.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De pleegouders zijn niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 mei 2020;
  • de brief van de GI van 16 september 2020;
  • het V-formulier van 18 september 2020 met bijlagen van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]) op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat vanaf 24 april 2009 onafgebroken onder toezicht van de GI.
3.3.
In november 2009 is [minderjarige] voor het eerst uithuisgeplaatst. Sindsdien heeft hij meerdere verblijfplaatsen gekend (o.a. grootouders vaderszijde, verschillende woongroepen, ouders, moeder). De moeder heeft sinds januari 2017 niet meer zelfstandig voor [minderjarige] gezorgd.
Sinds mei 2018 verblijft [minderjarige] in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin van de familie [pleegouders] .
De moeder heeft iedere twee weken anderhalf uur begeleid contact met [minderjarige] .
In oktober 2020 is een eerste herstelcontact tussen de vader en [minderjarige] ..
Procedure eerste aanleg
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige] beëindigd met benoeming van de GI tot voogd.
Procedure hoger beroep
3.5.
De moeder kan zich er niet mee verenigen dat de rechtbank haar ouderlijk gezag heeft beëindigd en zij is voor dat gedeelte van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
De redenen voor de beëindiging van het gezag zijn met name gelegen in factoren die de vader betreffen. De moeder heeft altijd ingestemd met de beschikkingen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De vader belast [minderjarige] zodanig dat de bezoeken voor [minderjarige] spanningen oproepen. Over de moeder zegt de raad dat zij iets slimmer is dan de vader en iets beter begrijpt wat [minderjarige] nodig heeft. Volgens de raad belast de moeder [minderjarige] niet tijdens de bezoekregeling en ervaart [minderjarige] de bezoeken met de moeder positief. De moeder is beter dan de vader in staat om [minderjarige] het gevoel te geven dat zij achter de huidige plaatsing staat en de moeder belast [minderjarige] niet met volwassenenproblematiek. De moeder ‘trekt’ niet aan [minderjarige] dat hij bij haar moet komen wonen. De omgangsregeling gaat goed, al zou de moeder [minderjarige] liever vaker zien. [minderjarige] vindt het ook te weinig. Volgens de raad zijn de belemmeringen gelegen in het gegeven dat met name de vader de pleeggezinplaatsing niet accepteert en zich hiertegen blijft verzetten waarmee hij [minderjarige] belast. Het gezag van de moeder wordt beëindigd vanwege onder meer de strijd die de vader blijft voeren tegen de moeder en de GI. Het contact tussen de moeder en de GI verloopt goed, en ofschoon de moeder kritisch is naar de GI, is er geen sprake van een jarenlange strijd tussen de moeder en de GI. Desondanks wordt het gezag van de moeder beëindigd, nu het eenhoofdig gezag van de moeder tot problemen zou kunnen leiden. Bij voortduring van de ondertoezichtstelling zou de GI als buffer kunnen dienen tussen de ouders en zou de GI nog steeds zeggenschap hebben over de omgang tussen [minderjarige] en de vader.
De moeder gaat naar de psycholoog, omdat zij het niet kan verkroppen dat zij het gezag is kwijtgeraakt. De moeder heeft altijd alles gedaan voor [minderjarige] en [minderjarige] heeft geen nare herinneringen aan haar. Het voelt als een straf voor haar dat haar gezag weg is. De moeder heeft er moeite mee dat ze niet meer op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] snapt wel dat de vader geen gezag meer over hem heeft, maar hij snapt niet dat het gezag van de moeder ook is beëindigd. De moeder verwacht dat [minderjarige] daar aan zware dobber aan zal gaan krijgen.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Het standpunt van de raad luidt, kort gezegd, als volgt.
De raad heeft alle belangen goed afgewogen, maar het gaat vooral om [minderjarige] en wat hij nodig heeft om zo goed mogelijk op te groeien. [minderjarige] is een kwetsbare jongen die veel behoefte heeft aan duidelijkheid. De plaatsing van [minderjarige] in dit pleeggezin is bestendig.
De moeder en [minderjarige] hebben dezelfde wens uitgesproken: dat zij weer bij elkaar willen wonen. Dan heeft [minderjarige] niet de duidelijkheid die hij nodig heeft. Bij een gezagsbeëindigende maatregel wordt voor [minderjarige] een evenwichtige situatie gecreëerd waarin zijn ouders dezelfde positie innemen ten opzichte van hem en waarbij een neutrale derde de belangrijke beslissingen neemt. Beide ouders moeten in zijn leven blijven en het contact tussen [minderjarige] en de moeder mag zeker niet verloren gaan.
3.7.
De vader heeft in zijn verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De vader is het eens met de beslissing van de rechtbank. De huidige plek is voor [minderjarige] de enige juiste voor zijn toekomst en de voogdij dient bij de GI te liggen. De vader kan geen begrip opbrengen voor de redenen die door de moeder worden aangevoerd om het gezag alsnog alleen toebedeeld te krijgen; de vader heeft, ook al kost hem dat moeite, uit het rapport van de raad begrepen dat het door alles wat er in het verleden is gebeurd op dit moment voor [minderjarige] rust en zekerheid geeft dat de ouders geen strijd meer kunnen voeren. De afgelopen jaren is keer op keer aangetoond dat (ook) de moeder van goede wil is, maar dat zij goede voornemens nooit langer dan een paar maanden kan volhouden. Ook zij is vervreemd van [minderjarige] en dat heeft ze zelfs letterlijk zo aangegeven, hetgeen ook in de rapportages is terug te vinden; voor [minderjarige] zal een gezagswijziging naar de moeder wel eens een zeer negatieve invloed hebben omdat het wederom tot strijd en onzekerheid zal leiden rond zijn toch al kwetsbare persoontje. Het argument dat de moeder het momenteel zo goed doet en prima voor [minderjarige] kan zorgen en dat zij dus alleen het gezag zou moeten krijgen, is nergens op is gebaseerd. Wanneer onverhoopt het verzoek van de moeder om alleen met het gezag te worden belast zou worden toegewezen, voorziet de vader wederom een herhaling van problematiek in het verleden waarbij hij buiten spel gezet wordt en moeder bepaalt wat goed is voor [minderjarige] . Dit zal tot nieuwe onzekerheden zal leiden voor [minderjarige] . Het is niet uitgesloten dat een dergelijke besluit zal leiden tot wederom oplaaien van discussies tussen ouders en dus ook indirect belastend zal zijn voor [minderjarige] en dat is nu juist iets wat vader niet wil. De vader is blij dat hij [minderjarige] binnenkort weer zal zien. Hoewel hij er moeite mee heeft dat de bezoeken op het kantoor van de GI plaatsvinden, zal hij hier omwille van [minderjarige] wel aan meewerken.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort gezegd, verklaard dat er nu door de GGZ Jeugd een breed onderzoek wordt afgenomen bij [minderjarige] naar (onder meer) zijn aan autisme verwante problematiek en zijn gehechtheidsproblematiek. Tijdens het onderzoek komen er bij [minderjarige] nare herinneringen naar boven en het is daarna lastig voor hem om zijn emoties te reguleren. Hij reageert dan overprikkeld en heeft extreem veel behoefte aan structuur en duidelijkheid. De gezagsbeëindigende maatregel gaf de bodem. Het was voor [minderjarige] duidelijk dat hij bleef wonen in het pleeggezin. [minderjarige] is heel loyaal aan allebei zijn ouders. Het is een natuurlijke behoefte van hem dat hij het liefst bij zijn moeder wil wonen. Hij voelt aan dat zijn moeder hem vaker wil zien en dat zij wil dat hij bij haar komt logeren en wonen. [minderjarige] kan er niet mee omgaan als zijn moeder wel het gezag zou hebben en zijn vader niet. Hij zal erover gaan na denken en het zal hem in conflict brengen en zelfs vastzetten. De gezagsbeëindigende maatregel is geen diskwalificatie van de moeder, maar het helpt [minderjarige] meer te wortelen in het pleeggezin. Dat komt bovendien zijn behandeltraject ten goede.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. Het hof ziet, evenals de rechtbank, dat de strijd van de vader richting de moeder zal blijven als de moeder wel het gezag heeft en de vader niet en de moeder dan als gezaghebbende ouder moet beslissen over zaken die de vader en [minderjarige] aangaan. Het hof zal hierna verder uitleggen waarom het noodzakelijk is dat het gezag van beide ouders over [minderjarige] wordt beëindigd.
3.9.3.
De 11-jarige [minderjarige] is een kwetsbare en gevoelige jongen met hechtingsproblematiek en een stoornis in het autismespectrum. Hij heeft veel wisselingen van verblijfplaats gekend en hij is nooit langer dan één jaar op dezelfde woonplek gebleven. Sinds mei 2018 verblijft hij in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin. Voor [minderjarige] is de aanvaardbare termijn verstreken en zijn toekomstperspectief ligt ook niet meer bij de moeder (of bij de vader). Iedereen is het daarover eens. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing – die zijn gericht op thuisplaatsing van een kind bij een ouder – zijn niet langer de geëigende middelen om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. Het hof wil bovendien [minderjarige] niet belasten met een zich over meerdere jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, temeer niet omdat [minderjarige] bijna twaalf jaar oud is en het wettelijk voorgeschreven is dat hij vanaf dat moment geïnformeerd moet worden over verlengingen van beide maatregelen en daarover zijn mening mag geven. Dat zal ieder jaar opnieuw onrust en onzekerheid voor hem opleveren.
Naast de zorgen over de strijd van de vader richting de moeder indien zij het gezag zou houden, is het volgende van belang. Het heeft [minderjarige] veel rust gebracht dat hij mag blijven wonen in dit pleeggezin. Hij verblijft nu in een veilige en stabiele opvoedsituatie. Gezien de eerste turbulente jaren van zijn leven, acht het hof van groot belang dat voor [minderjarige] duidelijk is dat in dit gezin zijn toekomst ligt. Zo was het voor [minderjarige] een speciaal moment dat het pleeggezin een nieuw naambordje bij de voordeur aanbracht met de naam van [minderjarige] erop; dit hebben zij gezamenlijk gevierd. Deze rust en veiligheid die hij nu ervaart, moeten niet verstoord worden. Het hof wil [minderjarige] dan ook beschermen tegen de onrust en de spanning die teweeg gebracht zal worden als het gezag weer bij de moeder, of bij beide ouders, komt te liggen, zonder tussenkomst of begeleiding van een GI. Dit is in strijd met het belang van [minderjarige] . Het geeft hem de kans om zich verder onbedreigd te ontwikkelen. Bovendien zal het zijn behandeltraject bij de GGZ Jeugd ten goede komen als het voor hem duidelijk is waar hij opgroeit. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] het extreem moeilijk heeft voor en na de afspraken bij de GGZ. De pleegouders merken dat hij van slag is en onzeker is over zichzelf en zijn plek in het leven. Op dit soort momenten heeft hij met name veel behoefte aan structuur. Het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin draagt hieraan bij. Hoewel [minderjarige] zich onderdeel van het gezin voelt, blijft hij zich tegelijkertijd onzeker voelen over zijn plekje. Aan die onzekerheid is met de bestreden beschikking een einde gekomen. [minderjarige] heeft het nodig, en hij verdient het ook, dat hij in alle rust kan opgroeien in dit pleeggezin. Dit is nu zijn ‘thuis’. Alleen als beide ouders niet langer het gezag over hem hebben, is het volkomen duidelijk voor [minderjarige] dat zijn verblijfplek nooit meer ter discussie gesteld kan worden en dat hij hier mag opgroeien.
Daarom is de gezagsbeëindigende maatregel van
beideouders nodig.
3.9.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Aan het voorwaardelijk incidenteel appel van de vader komt het hof niet toe.
Tot slot
3.9.5.
Het hof ziet een betrokken moeder die meewerkt met de hulpverlening en de omgangsregeling en die bovenal het beste met [minderjarige] voor heeft. Het hof gaat er van uit dat de moeder ook na beëindiging van het gezag, indien en voor zover mogelijk, betrokken zal blijven bij belangrijke beslissingen over [minderjarige] . Dit heeft de GI tijdens mondelinge behandeling ook bevestigd. De moeder heeft verklaard dat deze beslissing voelt als een straf. Dat is dit niet. Zoals het hof hiervoor heeft uitgelegd, heeft [minderjarige] de gezagsbeëindigende maatregel nodig. Dit is geen verwijt of straf aan de moeder. Deze beslissing ziet op het gezag en niet op het ouderschap. De moeder blijft (juridisch) ouder van [minderjarige] . Daar verandert niets aan en het blijft onverminderd van belang dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] goed blijft. Het hof hoopt dat de moeder op dezelfde wijze doorgaat met het invullen van de contactmomenten zoals zij tot nu toe heeft gedaan; daar zou zij [minderjarige] een groot plezier mee doen.
3.9.6.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 29 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid de griffier.