Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 30 oktober 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 11 december 2018;
- de memorie van grieven met één productie;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- de comparitie van partijen van 21 september 2020, waarbij mr. Van Acht zittingsaantekeningen heeft overgelegd.
6.De beoordeling
- voor recht verklaard dat de legitieme portie van [geïntimeerde] € 28.574,16 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 9 juni 2011 tot de dag van volledige betaling (rov. 3.1);
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt (rov. 3.2);
primair: [appellante] te veroordelen tot betaling aan hem van zijn legitieme portie in de nalatenschap van erflater, groot € 33.399,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, onder de (opschortende) voorwaarde dat deze vordering opeisbaar is geworden door het overlijden van [appellante] , te vermeerderen met de rente ex art. 4:84 BW vanaf 9 juni 2011;
subsidiair: voor recht te verklaren dat zijn legitieme portie in de nalatenschap van erflater een bedrag van € 33.399,00 beloopt, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de rente ex art. 4:84 BW vanaf 9 juni 2011;
- de rente over de legitieme portie (grief I in principaal hoger beroep).
heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een factuur van [naam 1] van 7 december 2010 voor twee boeken over Don Quichot(e) van respectievelijk € 1.500,00 (nummer [ factuur 1] ) en € 80,00 (nummer [factuur 2] ) en e-mails van [naam 2] en [bedrijf] van 30 november 2010 over een boek van Goebel voor € 350,00 (producties 16 en 17). Los van het feit dat een optelsom van de aankoopbedragen van deze drie boeken niet leidt tot het door [geïntimeerde] genoemde bedrag van € 2.755,00 volgt hieruit ook niet dat de twee hiervoor genoemde boeken van € 1.500,00 en € 350,00 ten tijde van het overlijden van erflater nog aanwezig waren. [geïntimeerde] heeft in dit verband in hoger beroep geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. De juistheid van zijn standpunt over de aanwezigheid van de thans ontbrekende boeken kan dan ook niet vast komen staan.
In hoger beroep moet er daarom vanuit worden gegaan dat legitimaire massa niet bestaat uit de (waarde van) de boeken uit de producties 16 en 17 van [geïntimeerde] , behoudens het boek van € 80,00 dat door de rechtbank in de berekening is meegenomen.
[geïntimeerde] heeft, door aanspraak te maken op zijn legitieme portie, een vordering op de nalatenschap van erflater. [geïntimeerde] heeft in zijn dagvaarding in eerste aanleg [appellante] ‘zowel privé als in haar hoedanigheid van de executeur van de nalatenschap’ in de onderhavige procedure betrokken, maar uit hetgeen hiervoor onder rov. 6.30 is overwogen en beslist, volgt dat zijn vordering op de nalatenschap van erflater pas opeisbaar is na het overlijden van [appellante] . Dat betekent dat [appellante] in beginsel nooit gehouden is om tot betaling van de legitieme portie in de nalatenschap van vader aan [geïntimeerde] over te gaan, noch in privé, noch als executeur in de nalatenschap van erflater (art. 3:296 lid 2 BW).
7.De uitspraak
€ 28.710,83 beloopt, te vermeerderen met de rente van art. 4:84 BW vanaf 9 juni 2011 tot de dag van voldoening;