In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Stille Wille Brabant B.V. tegen [geïntimeerde] betreffende de betaling van exploitatie- en servicekosten voor een vakantiepark. Stille Wille, de appellante in principaal hoger beroep, vorderde betaling van € 19.858,18 aan exploitatiekosten, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering was gebaseerd op een exploitatieovereenkomst die geacht werd te gelden vanaf 30 juni 2003. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering gedeeltelijk afgewezen op grond van verjaring, maar het hof oordeelde dat de verjaring was gestuit door het verzenden van debiteurenoverzichten en eerdere procedures tussen partijen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] woont sinds 1997 op het bungalowpark en heeft sinds 2003 geen betaling van exploitatiekosten verricht. In eerdere arresten was [geïntimeerde] veroordeeld om een exploitatieovereenkomst te ondertekenen en de servicekosten te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van Stille Wille niet was verjaard, omdat er voldoende bewijs was dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de openstaande bedragen en dat de verjaring was gestuit door schriftelijke aanmaningen.
Het hof heeft de vordering van Stille Wille in hoofdsom toegewezen, met inachtneming van de niet toewijsbare bedragen, en heeft [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke aanmaningen en eerdere rechtsprocedures in het kader van verjaring.