ECLI:NL:GHSHE:2020:3312

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
20-003411-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en voorbereidingshandelingen voor MDMA-productie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was veroordeeld. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3 kilogram MDMA en het plegen van voorbereidingshandelingen voor een MDMA-productieproces. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de eerdere vrijspraak van de rechtbank voor een ander feit heeft vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De uitspraak is gebaseerd op de bevindingen van de politie, getuigenverklaringen en camerabeelden die de actieve betrokkenheid van de verdachte bij de productie van synthetische drugs aantonen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de drugshandel in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-003411-16
Uitspraak : 14 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 8 november 2016 in de strafzaak met parketnummer 02-810657-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ (feit 1) en
- ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank een inbeslaggenomen bestelbus van het merk Ford, type Transit (met [kentekennummer 1] ) en een aanhangwagen c.q. wipkar (met [kentekennummer 2] ) verbeurd verklaard, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van een bestelbus van het merk Mercedes, type Sprinter en de teruggave aan de verdachte gelast van een mobiele telefoon (Iphone), twee decoders en een geldbedrag van € 5.700,00. Ten slotte heeft de rechtbank het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 bewezen zal verklaren en daarbij tevens bewezen zal verklaren dat het tenlastegelegde onder feit 1 ‘met anderen’ is gepleegd en het onder feit 2 tenlastegelegde ‘met een ander’ is gepleegd, en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts is gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden in de vorm van reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling (bij Stichting Mozaïk of een soortgelijke instelling) te verbinden. Ten slotte is gerequireerd tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen bestelbus van het merk Ford, type Transit en een aanhangwagen c.q. wipkar alsmede de teruggave te gelasten van een mobiele telefoon (Iphone), twee decoders en een geldbedrag van € 5.700,00 aan de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot het beslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Voorts is verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, dan wel deze te schorsen, in ieder geval tot het moment waarop het hof arrest zal wijzen.
Het hof heeft terechtzitting van 30 september 2020 het jegens de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het verboden bezit van een stroomstootwapen, zoals onder feit 3 aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd. Tegen het vonnis is bij appelakte op 9 november 2016 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het ten laste gelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de rechtbank van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 november 2015 te Veen, gemeente Aalburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of meer middel(en) genoemd op lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en),
immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op voornoemd tijdstip in voornoemde pleegplaats in een loods aan de [adres 1]
- een 200 liter blauw vat met restant aceton en/of
- een sealzak met platinaoxide en/of
- 48, althans een (groot) aantal jerrycans, met aceton en/of
- 8, althans een aantal jerrycans, met zoutzuur en/of
- 6, althans een aantal jerrycans, met PMK en/of
- 12, althans een aantal droogrekken, met resten MDMA en/of
- 12, althans een aantal emmers met donkerbruine olieachtige vloeistof en/of aangekoekte crèmekleurige kristallen en/of
- een verrijdbare rvs-drukreactieketel en/of
- een verrijdbare rvs-drukreactie/destillatieketel en/of
- een rvs-koeler en/of
- een rvs-ketel en/of
- 2, althans een jerrycan(s), met donkerbruine olieachtige vloeistof en/of
- 2, althans een jerrycan(s), gevuld met lichtbruine vloeistof en/of
- 6, althans een aantal dopva(a)t(en), met heldere vloeistof en/of
- 24, althans een aantal gascilinders, met waterstofgas,
voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
hij op of omstreeks 24 november 2015 te Veen, gemeente Aalburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3034 gram, althans een hoeveelheid, MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 24 november 2015 te Veen, gemeente Aalburg, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
voorwerpen en stoffen voorhanden hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers hebben verdachte en zijn mededaders op voornoemd tijdstip aan de [adres 1]
- een 200 liter blauw vat met restant aceton en
- een sealzak met platinaoxide en
- 48 jerrycans met aceton en
- 8 jerrycans met zoutzuur en
- 6 jerrycans met PMK en
- 12 droogrekken en
- 12 emmers met donkerbruine olieachtige vloeistof en aangekoekte crèmekleurige kristallen en
- een verrijdbare rvs-drukreactieketel en
- een verrijdbare rvs-drukreactie/destillatieketel en
- een rvs-koeler en
- een rvs-ketel en
- 6 dopvaten met heldere vloeistof en
- 17 gascilinders met waterstofgas,
voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
2.
hij op 24 november 2015 te Veen, gemeente Aalburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3034 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
De dag voor de inval op 23 november 2015 is [getuige 1] , de zoon van de toenmalige vriendin van verdachte, bij de verdachte langs gekomen met de vraag of hij in de loods aan de [adres 1] te Veen spullen kon neerzetten. De verdachte heeft daarmee ingestemd, terwijl hij niet wist om wat voor spullen het ging. De verdachte heeft daar ook niet naar gevraagd. De verdachte heeft op enig moment wel vaten, jerrycans en gasflessen in de loods zien staan en heeft deze in twee bussen neergezet, zodat de spullen niet in de weg stonden. Daags daarna heeft de verdachte een zak tussen de opleggers gevonden. Hij wist niet wat er in die zak zat, maar vermoedde direct dat het ‘foute boel’ was en wilde daarom van die zak af. Hij gaat dan ‘rare bewegingen’ maken. Hij is naar [moeder getuige 1] gegaan . Zij wilde echter niets met die zak van doen hebben. De verdachte is ook naar [getuige 2] op het [adres 2] gegaan. Hij heeft tevens [getuige 3] gebeld, die de zak in zijn auto heeft gelegd, in afwachting van [getuige 1] . Daarna viel de politie de loods binnen en is de verdachte aangehouden.
Voormelde lezing van de verdachte vindt in de visie van de verdediging verankering in het procesdossier, waarbij met name belang wordt gehecht aan de verklaring van [getuige 4] , zoals die is afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris. Gelet op die verankering in het dossier is volgens de verdediging aannemelijk geworden dat [getuige 1] alles van doen heeft met de aangetroffen spullen, zoals hij ook al vaker van doen heeft gehad met dergelijke zaken en hij is ook veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Om deze redenen kan met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde geen sprake zijn van medeplegen, aldus de raadsman. De verdachte heeft [getuige 1] immers slechts gefaciliteerd door zijn loods ter beschikking te stellen. Voorts is geen sprake van wetenschap aan de zijde van de verdachte, omdat hij niet wist en evenmin had moeten vermoeden dat de aangetroffen spullen van doen hadden met de productie van synthetische drugs. Het deel in de tenlastelegging dat ziet op ‘en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen’ kan reeds niet worden bewezen, omdat het dossier daarvoor geen steun biedt, aldus de raadsman.
Het onder feit 2 tenlastegelegde kan volgens de raadsman evenmin bewezen worden verklaard, aangezien de MDMA van [getuige 1] was. De verdachte, die de zak met MDMA bij toeval vond, wilde daarvan af. Hij kon en wilde daar niet over beschikken. Derhalve is geen sprake van het voorhanden hebben van MDMA, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

Naar aanleiding van informatie dat er in een loods aan de [adres 1] te Veen een laboratorium dan wel opslag ten behoeve van de productie van synthetische drugs zou zijn gevestigd, heeft de politie aldaar op 24 november 2015 het perceel aan de [adres 1] te Veen betreden en is vervolgens de grote loods die zich op het terrein bevond binnengetreden. In de loods zat een grote roldeur en daarnaast een loopdeur. Via de loopdeur betrad de politie de loods. Er werd direct een chemische lucht geroken die deed denken aan de geur van synthetische drugs. In de loods stonden onder meer enkele vrachtwagens en opleggers/aanhangwagens. In het kantoorgedeelte aan de linkerzijde van de loods werd de verdachte aangetroffen, samen met [getuige 3] en [getuige 5] . De verdachte verklaarde desgevraagd dat hij de beheerder was van de in de loods aanwezige voertuigen. In de loods stond onder andere een witte aanhangwagen/wipkar met daarin middelen ten behoeve van de productie van synthetische drugs. Verbalisant [verbalisant 1] zag twee reactieketels, een groot drukvat, diverse blauwe jerrycans en grote zwarte mengkuipen met aanslag. Tevens zag hij een hoeveelheid droogrekken staan, waarvan het verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve bekend was dat deze gebruikt worden voor de droging van MDMA-kristallen. [1]
De verdachte is op 24 november 2015, omstreeks 14.45 uur, aangehouden op de locatie [adres 1] te Veen, gemeente Aalburg. [3]
Van diverse op voornoemde locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen zijn monsters genomen. [4] Het Nederlands Forensisch Instituut heeft die monsters onderzocht en vastgesteld dat in het diverse onderzoeksmateriaal MDMA, PMK, zoutzuur, aceton, methylamine in methanol en/of platinaoxide aanwezig was. Al die stoffen zijn te relateren aan de vervaardiging van MDMA (xtc) uit PMK met de reductieve aminering (verhoogde drukmethode). Met de aanwezige grondstof (PMK) en chemicaliën (methylamine in methanol, platinaoxide, waterstofgas, zoutzuur en aceton) kan met de aanwezige productiemiddelen (rvs-kookketels) direct een productieplaats ingericht worden ten behoeve van de illegale vervaardiging van MDMA met behulp van de reductieve aminering.
In totaal werd 150 liter PMK op de locatie aangetroffen, hetgeen na productie in potentie ongeveer 180 kilogram MDMA kan opleveren, waarvan (uitgaande van 100 mg per tablet) ongeveer 1.800.000 xtc-tabletten vervaardigd kunnen worden. [5]
De verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij de loods en het terrein aan de [adres 1] te Veen huurde. Twee van de voertuigen waarin spullen lagen (het hof begrijpt: de Ford, type Transit en de aanhangwagen c.q. wipkar) stonden op naam van de verdachte. Het derde voertuig (het hof begrijpt: de Mercedes, type Sprinter) was van een derde, voor wie de verdachte het voertuig bij hem te koop had staan. [6]
Medeverdachte [getuige 5] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat hij werkzaam was voor de verdachte. [7] Door de politie geconfronteerd met het gegeven dat er onder meer 6 keer 200 liter-vaten, 25 (blauwe) kleinere vaten en 17 flessen waterstofgas zijn aangetroffen, heeft hij verklaard dat hij de 6 grote vaten heeft gezien, dat de 25 kleine vaatjes de vaatjes zijn die hij in de Transit heeft gezet en dat hij ook die gasflessen heeft zien liggen in de Deli (het hof begrijpt: Daily Iveco). Hij heeft die samen met [verdachte] eruit gehaald en opgestapeld in een witte Sprinter. [getuige 5] heeft vaker vaatjes vanuit de Deli in de witte Transit bus moeten zetten. Rond deze vaatjes hing een vieze lucht. [8] Op 24 november 2015 had hij de blauwe vaatjes vanuit de Daily bus in de Ford Transit bestelbus gezet, omdat de verdachte hem had gevraagd dat te doen. Het waren ongeveer 25 vaatjes. Het waren niet alleen blauwe vaatjes, maar ook doorzichtige en een stuk of zes zwarte. Ze waren allemaal gevuld. [getuige 5] heeft de vaatjes overgeladen in de Ford Transit, vanuit de Daily bus. De gasflessen heeft hij ook nog samen met de verdachte gestapeld. Op de maandag voordat [getuige 5] werd aangehouden, had hij voorts samen met de verdachte een verrijdbare drukreactieketel overgezet naar de wipkar. [9] Bij het verplaatsen van gasflessen en vaatjes op de dag dat [getuige 5] werd aangehouden (hof: 24 november 2015) zag [getuige 5] dat de verdachte handschoenen aanhad. [10]
In hoger beroep heeft de verdachte de toegangscodes beschikbaar gesteld ten behoeve van het uitlezen van de camerabeelden van de loods en zijn, verdachtes, woning aan respectievelijk de [adres 1] en [adres 2] te Veen. Daarop zijn de camerabeelden, voor zover die betrekking hebben op de dagen van 23 en 24 november 2015, door de politie bekeken en van de bevindingen zijn processen-verbaal opgemaakt. [11] Bij die processen-verbaal bevinden zich foto’s van momentopnames op de camerabeelden, die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zijn getoond en met hem zijn besproken. Het hof stelt op grond van de eigen waarneming, alsmede de verklaringen van de verdachte over de personen die te zien zijn op de camerabeelden en hetgeen is gerelateerd door de politie, daaromtrent het volgende vast.
Op 23 november 2015 te 08.19 uur is te zien dat een rode bestelbus met de verdachte als bestuurder bij de loods arriveert. De politie heeft gerelateerd dat de verdachte vrijwel de gehele dag op het terrein en in de loods aanwezig was. Om 09.13 uur diezelfde dag arriveert een gele bestelbus met [getuige 5] bij de loods. Hij is volgens het relaas van de politie eveneens vrijwel de gehele dag op het terrein en in de loods aanwezig. Om 09.20 uur is te zien dat een man met een grijs vest, te weten [getuige 4] , in de loods aanwezig is. Om 09.57 uur verlaat [getuige 4] de loods. Om 09.58 uur komt er een man met een jas met een bontkraag, te weten [getuige 1] , de loods binnen. Te zien is dat vervolgens een witte bestelbus Iveco Daily de loods wordt uitgereden en op het bedrijfsterrein wordt neergezet. Om 10.36 uur komt [getuige 1] weer binnen. Om 11.13 uur is te zien dat de verdachte, [getuige 4] en [getuige 1] in de loods aanwezig zijn en overleggen. Om 11.15 uur heeft de verdachte samen met [getuige 4] overleg op het bedrijfsterrein c.q. de parkeerplaats voor de loods. Om 11.52 uur vertrekt [getuige 4] . Om 15.55 uur wordt een witte Mercedes vrachtauto met geel vlak naar buiten gereden. Om 16.09 uur rijdt de verdachte met een heftruck de wipkar de loods binnen. Om 16.35 uur wordt vervolgens de Mercedes bus met aan de zijkant een klein geel vlak naar binnen gereden. Om 16.41 uur arriveert een witte bestelbus met laadklep bij de loods, met [getuige 1] als bestuurder. Met hem is als passagier een man met een baseballpet meegekomen. [getuige 1] en diens passagier hebben om 16.42 uur contact met de verdachte. Om 16.45 uur overleggen [getuige 1] , diens passagier en de verdachte.
Om 17.47 uur stopt een Mercedes personenauto bij de loods, waaruit [betrokkene 1] stapt. De verdachte staat in de toegangsdeur naar de loods. Om 20.11/20.12 uur worden door de verdachte samen met een onbekende man een aantal jerrycans vanuit een kleine witte bestelbus overgeladen in een andere witte bestelbus. Om 21.58 uur lopen [getuige 1] en de verdachte naar buiten en lopen naar een rode bestelauto. Twee minuten later lopen ze naar de witte vrachtauto en vervolgens vertrekt [getuige 1] met deze vrachtauto. Om 22.51 uur gaat [getuige 4] de loods binnen en is om 23.43 uur nog in de loods aanwezig.
Omstreeks middernacht, het is inmiddels 24 november 2015, staat een grijze Mercedes naast de loods geparkeerd en rijden er diverse personenauto’s het terrein op. Verder stapt [getuige 1] uit de witte vrachtwagen. In de loods heeft de verdachte contact met [getuige 1] . Vervolgens wordt om 00.20 uur de witte vrachtwagen de loods ingereden. De verdachte doet de loods dicht. [getuige 4] komt uit de kantine in de loods lopen en begroet [getuige 1] . Om 00.21 uur pakt [getuige 4] een voorwerp uit de vrachtwagen. De verdachte verplaatst de vrachtwagen naar achteren en wel zo dat er geen zicht is op de locatie (het hof begrijpt: geen zicht meer middels de camerabeelden). Vervolgens doen alle aanwezigen dikke handschoenen aan. Om 00.38 uur loopt de verdachte met kartonnen dozen, om 01.01 uur met een zilverkleurig blik en om 01.05 uur met een haspel door de loods. Om 01.08 uur komen alle personen vanuit de plek achter de witte vrachtwagen. Onder meer [getuige 1] verlaat de loods en het terrein. Tussen 01.24 uur en 01.43 uur is de verdachte alleen in de loods. Om 01.29 uur is te zien dat de verdachte met een tas, waarop naar de eigen waarneming van het hof het logo van de Keurslager-keten te zien is, door de loods loopt en vervolgens met die tas over het buitenterrein loopt. [12]
De ochtend van 24 november 2015 is de verdachte van 08.32 uur tot 09.16 uur alleen in de loods. De witte vrachtwagen die in de loods staat wordt om 09.15 uur door de verdachte verplaatst. Hij doet de achterzijde van de vrachtwagen dicht en zet de vrachtwagen omstreeks 09.16 uur weer terug. Om 09.18 uur rijdt een zwarte Audi de loods in. [getuige 1] is de bestuurder. Om 09.22 uur doet de verdachte de schuifdeur van de loods dicht en zet de knip op de toegangsdeur (zodat er niemand naar binnen kan). De verdachte verplaatst de vrachtwagen en opent de achterzijde van de vrachtwagen. [getuige 1] haalt samen met een andere man vanuit de vrachtwagen drie kratten en plaatst die in de zwarte Audi. Vervolgens vertrekt [getuige 1] samen met de andere man.
Om 09.45 uur vertrekt de verdachte met de rode bestelauto en komt samen met [getuige 5] terug.
Daarna komt [getuige 1] weer terug in de zwarte Audi, samen met de andere man. [getuige 1] rijdt de witte vrachtauto uit de loods en rijdt daarmee in de richting van een witte bus van ‘NN man 6’. Om 11.42 uur worden de witte vrachtwagen en de witte bus met de achterkanten bijna tegen elkaar aan geparkeerd en vervolgens worden er vanuit de witte bus goederen overgeladen naar de witte vrachtwagen. De verdachte gaat kijken bij het overladen. Nadat ‘NN man 6’ met de witte bus het bedrijventerrein is afgereden, rijdt [getuige 1] de witte vrachtwagen de loods in. Van 12.02 uur tot 12.14 uur is te zien dat de verdachte de loods dichtmaakt en [getuige 5] de deur van de loods op slot doet. [getuige 5] rijdt vervolgens een witte bestelbus die naast de vrachtauto in de loods naar voren. De verdachte en [getuige 5] laden vanuit de witte vrachtwagen goederen over in de witte bus. Daarna parkeert [getuige 5] de witte bus weer naast de vrachtwagen. [13]
Het hof stelt op grond hiervan vast dat er gedurende ruim een etmaal en met name in de avond en nachtelijke uren diverse personen waaronder de verdachte in de loods aanwezig zijn, de toegang tot de loods meermalen op slot wordt gedaan, er diverse voertuigen af en aan rijden en er (ook met handschoenen) goederen worden verplaatst die, naar later is gebleken, te relateren zijn aan de productie van synthetische drugs.
Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van ongeveer 3034 gram van een materiaal bevattende MDMA overweegt het hof als volgt. Voor de loods aan de [adres 1] te Veen stond tijdens de doorzoeking een Opel Agila met [kentekennummer 3] geparkeerd. In de kofferbak van deze Opel werd een boodschappentas aangetroffen, waarin een zwarte vuilniszak met daarin plastic zakjes zaten. Daarin bevond zich een zakje met 2,7 kilogram gekristalliseerde brokken en een zakje met ongeveer 334 gram poeder. [14] Het hof stelt aan de hand van de fotobijlagen op dossierpagina’s 105 en 106 vast dat de tas waarin de gekristalliseerde brokken aanwezig waren een opschrift van het logo van de Keurslager heeft.
Hiervan zijn monsters genomen. [15] Het Nederlands Forensisch Instituut heeft vastgesteld dat de kristallen en het poeder MDMA bevatten. [16]
Op de camerabeelden is in dit verband te zien dat op dinsdag 24 november 2015 omstreeks 13.55 uur (beeldtijd: 14.27 uur) een Opel Agila met [kentekennummer 3] aan kwam rijden en parkeerde voor de loods. De Opel werd bestuurd door medeverdachte [getuige 3] . Hij had niets in zijn handen toen hij uit de auto stapte. Omstreeks 14.02 uur (beeldtijd 14.34 uur) kwamen de verdachte en [getuige 3] aanlopen. [getuige 3] droeg op dat moment een grijze vuilniszak. [getuige 3] opende daarop de achterklep van de Opel Agila. Vervolgens legde hij de vuilniszak in de kofferbak, waarbij de verdachte een tas openhield, waarin [getuige 3] de vuilniszak stopte. Daarna ging de verdachte de loods in. [getuige 3] sloot de achterklep, deed deze op slot en liep ook de loods binnen. [17]
[getuige 3] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte een vuilniszak uit de kofferbak van zijn, verdachtes, auto haalde en aan [getuige 3] vroeg om deze zak in de auto van [getuige 3] te zetten. [getuige 3] heeft de zak aangenomen en in de kofferbak van zijn auto in een boodschappentas gezet. [18]
[getuige 3] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de raadsheer-commissaris nogmaals bevestigd dat de verdachte de tas uit de koffer(bak) van zijn, verdachtes, rode Caddy haalde. Verder heeft hij verklaard dat het helemaal niet waar is dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij de tas had gevonden. Voorts heeft hij verklaard dat er door de verdachte toen niets over [getuige 1] is gezegd. [19]
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij in de zak had gekeken en dat de inhoud ‘heel erg stonk’ en dat hij dacht dat het misschien drugs was. [20]

C.

Het hof stelt op grond van het vorenoverwogene vast dat in de loods aan de [adres 1] te Veen, dan wel in voertuigen van de verdachte, althans in voertuigen waarover de verdachte kon beschikken, voorwerpen en stoffen aanwezig waren die zijn bestemd voor de productie van synthetische drugs, meer bepaald MDMA. Die voorwerpen bevonden zich in de machtssfeer van de verdachte en hij moet ook hebben geweten van die aanwezigheid. Allereerst is de verdachte, die de loods en het terrein huurde, vrijwel telkens op de plaats delict in de nabijheid van die voorwerpen en stoffen geweest en heeft hij geholpen met het verplaatsen van die voorwerpen. Ook volgt uit de beschrijving van de camerabeelden van 23 en 24 november 2015 een actieve betrokkenheid van de verdachte. Voorts volgt tevens uit de verklaring van medeverdachte [getuige 5] dat hij samen met de verdachte in de loods jerrycans, gascilinders en een drukreactieketel heeft verplaatst. Bij het verplaatsen van ‘vaatjes’ op 24 november 2015 gebruikte de verdachte handschoenen, welk gebruik ook te zien is op de camerabeelden.
Aan de verklaring van de verdachte, afgelegd ten overstaan van het hof, dat hij niet wist wat voor spullen het waren en dat hij hier ook niet bij heeft stilgestaan, hecht het hof geen geloof. Datzelfde geldt voor de verklaring van de verdachte dat hij vaten, jerrycans en gasflessen in de bestelbus zag staan, dacht dat het misschien schoonmaakmiddelen waren en hij er verder niet bij heeft stilgestaan. Ten slotte is voor de verklaring van de verdachte dat [getuige 5] en [getuige 1] buiten zijn medeweten om samenwerkten geen enkele steun in het dossier te vinden.
Het verweer dat de verdachte zijn loods slechts ter beschikking zou hebben gesteld aan [getuige 1] en daarom niet als medepleger kan worden beschouwd kan dan ook niet slagen, omdat het zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. Het hof acht de bijdrage van de verdachte in de constellatie van strafbare feiten van zodanig gewicht dat het die bijdrage kwalificeert als een nauwe en bewuste samenwerking met in elk geval [getuige 5] en [getuige 1] voornoemd. Dat de verdachte daarbij door [getuige 1] onder druk zou zijn gezet – hetgeen nog door de verdediging ten verwere is aangevoerd – doet niet af aan een bewezenverklaring, nog daargelaten dat zulks naar het oordeel van het hof in het geheel niet aannemelijk is geworden. Aan de in dit verband door [getuige 4] ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde getuigenverklaring, onder meer inhoudende dat hij ‘de verdachte kent als een rechtvaardige jongen van wie hij voor 100% zeker weet dat hij nog nooit met politie en justitie in aanraking is geweest en dat het leek alsof de verdachte bij [getuige 1] onder druk stond’, gaat het hof voorbij, nu deze allereerst onvoldoende steun vindt in het procesdossier. Voorts hecht het hof weinig geloof aan zijn verklaring, reeds omdat hij – blijkens het door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende [getuige 4] en de mededeling dat de verdachte samen met [getuige 4] in een eerdere zaak is vervolgd, alsmede dat in een andere zaak op dit moment een vervolging loopt – over het justitieel verleden van de verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard. Ten slotte is op de camerabeelden ook [getuige 4] meermalen te zien, ook in de vroege nachtelijke uren op 24 november 2015, hetgeen het hof eveneens doet twijfelen aan de verklaring die [getuige 4] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, om welke reden het hof aan de verklaring van [getuige 4] eveneens voorbij gaat.
Het hof stelt vast dat het in deze zaak gaat om een gezamenlijkheid van een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen die vanwege hun aard en functie bestemd zijn voor een productieproces van MDMA. Dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen een andere bestemming zouden hebben is niet aannemelijk geworden. Tekenend is in dit verband de hoeveelheid PMK die is aangetroffen, namelijk 150 liter. De verdachte en zijn medeverdachten kunnen deze voor de vervaardiging van MDMA essentiële en kostbare grondstof in een dergelijke hoeveelheid redelijkerwijs niet anders voorhanden hebben gehad dan met de bedoeling om daarmee (wederom) MDMA te (laten) produceren.
Het hof gaat ervan uit dat deze PMK, alsmede de overige voorwerpen en stoffen ook met voormeld doel in de loods c.q. de voertuigen aanwezig waren. Bij dit oordeel heeft het hof meegewogen dat naast de hiervoor genoemde aangetroffen voorwerpen en stoffen, zoals hierna zal worden overwogen, ook een hoeveelheid MDMA is aangetroffen.
Op basis van het voorgaande staat eveneens vast dat de verdachte samen met anderen de voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad wetende, althans ernstige reden hebbende om te vermoeden, dat ze bestemd waren voor de productie van MDMA.
Het hof is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat – kort gezegd – de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de onder feit 1 bewezenverklaarde voorwerpen en stoffen, om het plegen van een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen.
Het hof stelt op grond van het voorgaande voorts vast dat de verdachte samen met [getuige 3] een zak met daarin ongeveer 3034 gram van een materiaal bevattende MDMA in de auto van die [getuige 3] heeft gelegd. Uit de hiervoor beschreven gang van zaken op de camerabeelden volgt dat de verdachte reeds op dinsdag 24 november 2015 om 01.29 uur beschikte over een Keurslager-tas. In een Keurslager-tas wordt die middag (een deel van) de MDMA aangetroffen. Om 14.34 uur is kennelijk onder meer een Keurslager-tas vervolgens door de verdachte en [getuige 3] in de kofferbak van de auto van die [getuige 3] gelegd. Dat de verdachte moet hebben geweten van de inhoud van de zak volgt uit zijn ten overstaan van het hof afgelegde verklaring.
Door aldus te handelen heeft de verdachte over die tas met daarin 3034 gram van een materiaal bevattende MDMA de beschikkingsmacht gehad en zich daarmee naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van die verboden middelen, zoals onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd. Dat die MDMA van [getuige 1] zou zijn, zoals door de verdediging nog is aangevoerd, doet niet ter zake, nog afgezien van het feit dat het procesdossier daar onvoldoende aanknopingspunten voor biedt.
Anders dan de rechtbank acht het hof niet bewezen dat de verdachte dit feit heeft medegepleegd met [getuige 3] , aangezien het bewijs ervoor tekort schiet dat [getuige 3] wetenschap had van het feit dat er MDMA in de tassen aanwezig was.

D.

Aldus treffen de verweren geen doel. Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 3 kilogram van een materiaal bevattende MDMA en dat hij zich bezig heeft gehouden met het plegen van voorbereidingshandelingen ter zake van een MDMA-productieproces. Er is namelijk in zijn loods verdeeld over drie voertuigen een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen aangetroffen, die bestemd zijn voor de productie van MDMA. Het aantal xtc-pillen dat in potentie met de aangetroffen 150 liter PMK zou kunnen worden geproduceerd is zeer groot, namelijk ongeveer 1.800.000 xtc-tabletten.
De productie van synthetische drugs houdt de illegale handel van harddrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd, hetgeen vooral in het zuiden des lands pleegt te gebeuren. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich daar onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele harddrugscircuit bevorderd.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2020, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet eerder was veroordeeld.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het door de GGZ-reclassering Novadic-Kentron te Breda opgemaakte reclasseringsadvies van 8 mei 2020. Daaruit komt als conclusie naar voren dat er sinds de onderhavige feiten instabiliteit is ontstaan op alle leefgebieden van de verdachte, nu hij niet beschikt over stabiele huisvesting, dagbesteding, een volledig inkomen en er sprake is van een conflictueuze partnerrelatie. Sinds juli 2018 staat hij onder reclasseringstoezicht van Novadic-Kentron, waarbij hij afsprakentrouw is, meewerkt aan de gestelde interventies en zich houdt aan de bijzondere voorwaarden. Er is voorts sprake van een positief begeleidingstraject bij Stichting Mozaïk en een behandeltraject bij Moveira gericht op het herstellen van de partnerrelatie. Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat. Voorts is door de raadsman kort voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep aan de griffie van het hof per e-mail een aantal stukken inzake de persoonlijke omstandigheden van de verdachte toegezonden. De casemanager van Stichting Mozaïk heeft bericht dat de verdachte de met haar gemaakte afspraken nakomt, dat men doende is een aantal praktische zaken (zoals bewindvoering en het kunnen huren van een zelfstandige woning) te regelen en dat de verdachte is aangemeld voor behandeling bij Mozaïk. Voorts is door een hulpverlener van Moveira bericht dat de verdachte en zijn vriendin sinds april 2020 worden begeleid middels een traject gericht op het voortzetten van de relatie na geweld in de relationele sfeer.
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij als mantelzorger optreedt voor zijn vader, met zijn nieuwe vriendin twee jonge kinderen heeft, bezig is met de aanvraag voor een bijstandsuitkering en een financiële schuldenproblematiek kent. De raadsman van de verdachte heeft daaraan bij pleidooi toegevoegd dat de verdachte zijn bedrijf is kwijtgeraakt als gevolg van de onderhavige feiten, hij psychische klachten ondervindt en dat zijn medische problemen met zijn alvleesklier hem parten spelen. Indien de verdachte een gevangenisstraf zou moeten ondergaan, dan zal dit volgens de raadsman de positief ingezette begeleidingstrajecten op een ontoelaatbare manier doorkruisen.
Het hof is van oordeel dat, ondanks hetgeen door en namens de verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel, evenals de rechtbank en zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat het lopende reclasseringstoezicht met ambulante begeleiding reeds uit anderen hoofde aan de verdachte is opgelegd.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld, indien er geen sprake is van een gedetineerde verdachte.
Namens de verdachte is op 9 november 2016 tegen het bestreden vonnis hoger beroep ingesteld. Na het wijzen van dit vonnis, waarbij de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft opgeheven, is de verdachte met ingang van 14 november 2016 weer in voorlopige hechtenis genomen. Bij beslissing van 21 februari 2017 is de voorlopige hechtenis geschorst met ingang van 22 februari 2017 tot 1 augustus 2017. Bij beslissing van 25 juli 2017 is een verzoek tot wijziging van de voorwaarden gedeeltelijk toegewezen en is bepaald dat de schorsing zal voortduren tot de nader te bepalen datum van de inhoudelijke behandeling van de onderhavige strafzaak.
Nu de verdachte zijn berechting door het hof grotendeels in vrijheid heeft mogen afwachten, namelijk sinds 22 februari 2017, zal het hof uitgaan van een in acht te nemen redelijke termijn in hoger beroep van, kort gezegd, twee jaren.
Het hof doet bij arrest van heden – 14 oktober 2020 – einduitspraak. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus drie jaren en ruim elf en een halve maand, waarmee eindarrest zal worden gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat in de fase van hoger beroep de redelijke termijn met bijna 24 maanden is overschreden. Deze overschrijding is naar het oordeel van het hof gedeeltelijk toe te schrijven aan de aanhoudingsverzoeken van de verdediging, nadat de verdachte eind 2017 van advocaat had gewisseld. De strafzaak tegen de verdachte was reeds gepland voor een inhoudelijke behandeling op 2 januari 2018, maar die behandeling heeft door de wisseling van raadsman geen doorgang kunnen vinden. Vervolgens zijn door de raadsman onderzoekswensen ingediend, te weten het horen van getuigen, die na toewijzing door het hof ter terechtzitting van 25 mei 2018 door de raadsheer-commissaris zijn gehoord. Desondanks is het hof van oordeel dat die omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen en mogen verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die de overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn derhalve ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf met twee maanden zal worden verminderd.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt tevens enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Tijdens het vooronderzoek is er strafvorderlijk beslag gelegd op een bestelbus van het merk Ford, type Transit met [kentekennummer 1] , een aanhangwagen c.q. wipkar met [kentekennummer 2] , een mobiele telefoon van het merk Iphone, twee decoders van beveiligingscamera’s en een geldbedrag van € 5.747,25.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen (feit 1) met behulp van de inbeslaggenomen Ford Transit en aanhangwagen dan wel wipkar zijn begaan of voorbereid. Het hof is derhalve van oordeel dat die voertuigen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag op de mobiele telefoon van het merk Iphone, twee decoders van beveiligingscamera’s en het geldbedrag van € 5.747,25, zal het hof daarvan de teruggave gelasten aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende van die goederen aan te merken persoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing van de rechtbank ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een bestelbus van het merk Ford, type Transit met [kentekennummer 1] en een aanhangwagen c.q. wipkar met [kentekennummer 2] ;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een mobiele telefoon (Iphone), twee decoders van beveiligingscamera’s en een geldbedrag van € 5.747,25.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 14 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2015, p. 33-35.
2.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 16 december 2015, p. 51-61.
3.Proces-verbaal aanhouding d.d. 24 november 2015, p. 173-174.
4.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 16 december 2015, p. 54-58.
5.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 6 mei 2016 (aanvullend), proces-verbaalnummer 2015304287/ELAND/Veen/JV-aanvullend, en de daarbij als bijlagen gevoegde rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut, afzonderlijk in het dossier gevoegd.
6.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda van 25 oktober 2016, p. 2.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , pagina 298.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , pagina 302.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , p. 305-307 in combinatie met de foto van een verrijdbare drukreactieketel op p. 312.
10.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , p. 306 en 316.
11.Proces-verbaal van bevindingen loods 23 november 2015, ZBRAA15038-140, proces-verbaal van bevindingen loods 24 november 2015, ZBRAA15038-123 en proces-verbaal van bevindingen woning 24 november 2015, ZBRAA15038-126, telkens met fotobijlagen.
12.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 30 september 2020, voor zover inhoudende de waarneming van het hof, alsmede de verklaring van [verdachte] .
13.Proces-verbaal van bevindingen loods 24 november 2015, proces-verbaalnummer ZBRAA15038-123.
14.Proces-verbaal doorzoeking [kentekennummer 3] inclusief fotobijlagen, p. 98-107.
15.Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 16 december 2015, p. 51-61, meer in het bijzonder pagina 54.
16.Rapporten van het NFI, d.d. 27 november 2015, p. 65-66 en d.d. 21 januari 2016, zaaknummer 2015.11.26.116, aanvraagnummers 002 en 003, los gevoegd in het procesdossier als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO d.d. 6 mei 2016 (aanvullend).
17.Proces-verbaal van bevindingen bewakingscamera’s, p. 421-422.
18.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 22 september 2016, p. 2.
19.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, d.d. 26 maart 2019.
20.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 25 mei 2018, voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] , p. 3-4.