Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
[appellante 3],
advocaat: mr. M. Strijks te Herten,
1.Gemeente Weert,
advocaat mr. P.J.W.M. Theunissen te Roermond,
[Projectontwikkeling] Projectontwikkeling B.V.,
[Bouwpromotie ] Bouwpromotie II B.V.,
advocaat mr. L.W.J.P.F. Einig te Eindhoven,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/04/121725 / HA ZA 13-90)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord van de gemeente, met producties;
- de memorie van antwoord van [geintimeerde 2 en 3] , met producties;
- de pleidooien, gehouden op 17 januari 2020, waarbij de advocaten pleitnotities hebben overgelegd en [appellant 1] een verklaring heeft overgelegd.
3.De beoordeling
“Interpretatie en conclusieUit deze gegevens blijkt een significante stijging (0,5 à 0,75 m) van de (hoogste en laagste) grondwaterstanden tussen 1997 en 2003 aan de [naam van de straat] . Aangezien in die periode, het gebied [het bestemmingsplan] is ontwikkeld, de Rietlossing is overkluisd, de sloot achter de percelen is gedempt en de klimatologische omstandigheden niet significant zijn gewijzigd, achten wij het uiterst waarschijnlijk dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de ontwikkeling van het plangebied en de stijging van de grondwaterstand ter plaatse van de woningen aan de [perceel 2] / [perceel 3] . Dit met de geconstateerde wateroverlast tot gevolg.Wij zijn het dan ook niet eens met de conclusie van [expertisebureau] dat er geen eenduidig verband kan worden gelegd tussen “het grondwater” en de vochtproblemen (…).”
“Ter plaatse van Kavel [appellant 2] varieert de grondwaterstand tussen NAP +31.05 meter en NAP +31.65 meter en ter plaatse van kavel [naam] varieert de gemeten grondwaterstand tussen NAP +31.35 meter en NAP +31.70 meter. Uit de metingen komt naar voren dat de grondwaterstanden afnemen in noordelijke richting, de gemeten grondwaterstanden ter hoogte van de noordelijke perceelgrenzen variëren tussen NAP +31.05 en NAP +31.35 meter en de gemiddeld grondwaterstand (+31.20) komt hiermee dus vrijwel overeen met de metingen die in 1998 en 1999 in peilbuis B-22 zijn verricht.Op basis van de beschikbare grondwaterstandsmetingen kan dus geconcludeerd worden dat de grondwaterstanden ter hoogte van de noordelijke perceelsgrens niet zijn toegenomen tussen 1998 en 2002.Aangezien er voor 2002 geen grondstandsmetingen zijn verricht in de centrale- en zuidelijke delen van de percelen (nabij de woningen) is het dus ook niet mogelijk om op basis van de metingen een causaal verband te leggen tussen de gebiedsontwikkeling enerzijds en een verandering van de grondwaterstand anderzijds.De freatische grondwaterstand wordt beïnvloed door vele factoren en naar verwachting is de grondwaterstand ter plaatse van de woningen van oudsher al hoger dan de grondwaterstanden op het noordelijke gedeelte van de percelen.”
(a) welke maatregelen zijn vereist om de wateroverlast, die door de realisering van het plangebied is veroorzaakt, weg te nemen?
(b) hoeveel kosten die maatregelen?