ECLI:NL:GHSHE:2020:330

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.224.035_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Projectontwikkeling en waterschade: aansprakelijkheid en causaal verband in civiele rechtszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de Gemeente Weert en twee andere partijen, in verband met wateroverlast op hun percelen. De appellanten, eigenaren van woningen, stellen dat de wateroverlast is ontstaan door de ontwikkeling van een bestemmingsplan door de gemeente, waarbij de waterhuishouding niet adequaat is aangepakt. De rechtbank Limburg had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, wat hen noopte tot hoger beroep. De appellanten vorderden onder andere schadevergoeding en nakoming van afspraken die volgens hen waren gemaakt met de gemeente en de andere partijen. Tijdens de procedure zijn verschillende stukken en deskundigenrapporten ingediend, waaruit blijkt dat er twijfels zijn over de zorgvuldigheid van de gemeente bij de uitvoering van het bestemmingsplan. Het hof heeft besloten deskundigen te benoemen om de waterhuishouding en de oorzaken van de wateroverlast te onderzoeken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de benoeming van deskundigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.224.035/01
arrest van 4 februari 2020
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
3.
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Strijks te Herten,
tegen

1.Gemeente Weert,

zetelend te Weert,
geïntimeerde,
advocaat mr. P.J.W.M. Theunissen te Roermond,
2.
[Projectontwikkeling] Projectontwikkeling B.V.,
3.
[Bouwpromotie ] Bouwpromotie II B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat mr. L.W.J.P.F. Einig te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 juli 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 april 2017, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellanten (hierna [appellant 1] , [appellant 2] en [appellante 3] , gezamenlijk [appellanten c.s.] ) als eisers en geïntimeerden (hierna de Gemeente Weert of de gemeente, en [Projectontwikkeling] Projectontwikkeling en [Bouwpromotie ] Bouwpromotie, deze laatste twee gezamenlijk [geintimeerde 2 en 3] ) als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/04/121725 / HA ZA 13-90)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord van de gemeente, met producties;
  • de memorie van antwoord van [geintimeerde 2 en 3] , met producties;
  • de pleidooien, gehouden op 17 januari 2020, waarbij de advocaten pleitnotities hebben overgelegd en [appellant 1] een verklaring heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
[appellant 1] is sinds 2000 eigenaar van het perceel met woning aan de [perceel 3] . [appellant 2] en [appellante 3] zijn sedert circa 1983 eigenaren van het perceel met woning aan de [perceel 2] . In het jaar 2006 hebben laatstgenoemden een perceel ter grootte van ca. 25 m2 bijgekocht.
Op 26 januari 1995 heeft de Gemeenteraad van Gemeente Weert de ontwikkelingsvisie [het bestemmingsplan] vastgesteld. Op basis daarvan heeft Gemeente Weert een bestemmingsplan in voorbereiding genomen en een verkavelingsplan uitgewerkt. Een groot deel van de gronden van het toekomstige plangebied waren in eigendom van [Bouwpromotie ] Bouwpromotie.
Op 30 oktober 1998 is tussen Gemeente Weert en [Bouwpromotie ] Bouwpromotie een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de ontwikkeling van het bestemmingsplan [het bestemmingsplan] . Op 17 juli 1998 hebben Gemeente Weert en [Bouwpromotie ] Bouwpromotie een exploitatieovereenkomst met betrekking tot voormeld bestemmingsplan getekend. In bijlage 7 bij die overeenkomst staat onder meer vermeld dat er naar dient te worden gestreefd om de grondstructuur zowel ter plaatse van de bouwkavels als ter plaatse van openbare voorzieningen zo goed mogelijk intact te laten teneinde onnodige wateroverlastproblemen te voorkomen. Voorts dient er naar gestreefd te worden het eigen gebiedswater zoveel mogelijk binnen het exploitatiegebied te houden en moeten alle aanpassingen aan de waterlossing de Riet worden uitgevoerd welke het waterschap Peel en Maasvallei noodzakelijk acht, voor zover dit het gevolg is van dit exploitatiegebied.
Bij overeenkomst van opdracht van 19 november 1998 heeft Gemeente Weert in opdracht van [Bouwpromotie ] Bouwpromotie – voor zover het gaat om de openbare ruimte – de technische uitvoeringsplannen gemaakt ten behoeve van de realisering van het plangebied [het bestemmingsplan] , waaronder te verstaan de plannen die zien op de grondwerken, waterbeheersing en de aanleg van ontwateringsvoorzieningen.
Op 28 oktober 1999 heeft Gemeente Weert het bestemmingsplan [het bestemmingsplan] goedgekeurd. Als aandachtspunt bij dit bestemmingsplan gold de waterhuishouding van met name het gedeelte ten noorden van de [naam van de straat] waarbij rekening moest worden gehouden met maatregelen tegen te hoge grondwaterstanden.
In [het bestemmingsplan] ligt de overgang naar de lagere gronden ten noorden van de [naam van de straat] . De tuin van [appellant 1] en de tuin en de zijtuin van [appellant 2] dienden als begrenzing van de nieuwe kavels in het plan.
De Rietlossing is over een gedeelte verbuisd en een waterafvoer die direct achter de percelen van [appellanten c.s.] liep is gedempt.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de realisering van het plangebied, is begin 2001 gebleken van wateroverlast op de percelen van [appellanten c.s.] Gemeente Weert heeft de regie gevoerd bij deze problematiek.
In de brief van 9 juli 2001 aan [Bouwpromotie ] Bouwpromotie maakt Gemeente Weert melding van het feit dat in de werkgroep [de werkgroep] reeds eerder afspraken zijn gemaakt over de aanleg van afwateringsvoorzieningen om de waterlast, die op en in de directe omgeving van de locatie is ontstaan door de bouwactiviteiten, op te lossen. In de brief wordt gewag gemaakt van de afwateringsvoorzieningen die zijn gepland in de vorm van een drainage (IT-riool), greppel en afvoerputjes op de percelen [perceel 1] tot en met [perceel 4] . Voorts worden in die brief (onder meer) de overige afspraken bevestigd die tussen Gemeente Weert, [Bouwpromotie ] Bouwpromotie en (onder meer) de eigenaren van de percelen [perceel 2] en [perceel 3] zijn gemaakt. Vervolgens is door [Bouwpromotie ] Bouwpromotie een IT-riool aangelegd op de percelen van [appellanten c.s.]
Deze maatregelen blijken onvoldoende waarna Gemeente Weert dan wel [geintimeerde 2 en 3] expertisebureau [expertisebureau] inschakelt. In een memo van 16 mei 2002 (productie 10 bij de conclusie van dupliek) betreffende het perceel van onder meer [appellant 2] heeft Bureau [expertisebureau] een analyse gemaakt, waarin verbeteringen worden aanbevolen voor de ontwatering van de percelen. Naar aanleiding van dit memo vindt op 19 juni 2002 overleg tussen partijen plaats (productie 13 bij inleidende dagvaarding). Daar worden nadere afspraken gemaakt. Partijen verschillen van mening over de aldaar gemaakte afspraken. Vervolgens vindt er nader overleg plaats op 28 oktober 2002. Bij brief van 1 november 2002 bevestigt Gemeente Weert de op 28 oktober 2002 gemaakte afspraken aan [appellant 1] .
Bij brief van 20 december 2002 (productie 3 bij de conclusie van antwoord zijdens [geintimeerde 2 en 3] ) geeft [appellanten c.s.] aan Gemeente Weert te kennen dat hij ervan uitgaat dat de overeengekomen werkzaamheden worden uitgevoerd en dat het concrete uitvoeringsplan vooraf aan hen ter beschikking wordt gesteld. Bij brief van 2 april 2003 zendt Bureau [expertisebureau] het plan Drainage [perceel 2] en [perceel 3] aan [appellant 1] (productie 23 bij inleidende dagvaarding). Op 28 april 2003 wordt gestart met de werkzaamheden.
Bij brief van 28 april 2003 verzoekt [appellanten c.s.] Gemeente Weert onder meer er ook voor te zorgen dat aan de voorzijde van zijn percelen aanpassingen worden verricht ter wegneming van wateroverlast (productie 25 bij dagvaarding). Bij brief van 28 april 2003 stelt [appellanten c.s.] Gemeente Weert aansprakelijk voor zijn schade (productie 24 bij dagvaarding). Bij brief van 4 juni 2003 wijst Gemeente Weert aansprakelijkheid af (productie 28 bij dagvaarding). [Bouwpromotie ] Bouwpromotie is volgens haar gehouden om de overlastproblematiek op te lossen.
Bureau [expertisebureau] concludeert bij memo van 6 juni 2003 (productie 29 bij inleidende dagvaarding) dat op basis van de door haar uitgevoerde quick scan geen eenduidig verband kan worden gelegd tussen het grondwater en de vochtproblemen in de woningen en de wateroverlast in de voortuinen. Zij constateert wel een ontoelaatbare overschrijding van het grondwaterpeil ter plaatse van de kavel [perceel 2] en [perceel 3] . Zij adviseert het onderzoek uit te breiden.
Bij brief van 10 juni 2003 stelt [appellant 1] [Bouwpromotie ] Bouwpromotie aansprakelijk voor zijn schade. [Projectontwikkeling] Projectontwikkeling wijst bij brief van 27 juni 2003 aansprakelijkheid af (producties 30 en 31 bij inleidende dagvaarding).
Op 2 juli 2003 volgt een nieuw memo van Bureau [expertisebureau] (productie 32 bij inleidende dagvaarding). Daarin staat onder meer als deels hypothetische visie dat het grondwaterpeil waarschijnlijk te vaak, te langdurig te hoog komt op onder meer de percelen [perceel 2] en [perceel 3] . Voorts wordt vermeld dat er in de nattere periode 1984-1989 geen grondwaterproblemen waren. In het memo worden oplossingen aangedragen ter drainage van de woningen en de voortuinen (zie productie 32 bij inleidende dagvaarding).
Bij brief van 11 november 2003 deelt Gemeente Weert aan [appellant 1] mee dat zij ook wateroverlast in de woning en de voortuin van [appellant 1] heeft geconstateerd maar dat uit de grondwaterpeilmetingen geen eenduidig aantoonbaar verband bestaat tussen de ontwikkelingen in [het bestemmingsplan] en de wateroverlast. Zij wijst aansprakelijkheid van haar en [Projectontwikkeling] Projectontwikkeling af maar stelt toch een oplossing - onder voorwaarden voor (productie 35 bij inleidende dagvaarding).
Bij brief van 30 januari 2004 van [appellant 2] (en [appellante 3] ) en bij brief van 11 maart 2014 van [appellant 1] delen zij aan Gemeente Weert mee dat de overlast in de achtertuin niet is verholpen en dat de overlast in de woning en de voortuin is ontstaan na de afdichting van de waterlossing aan de achterzijde van het perceel.
Vanaf 2004 tot 2010 vinden er gesprekken plaats over mogelijke aankoop van de percelen van [appellanten c.s.] door [Projectontwikkeling] Projectontwikkeling. Tot een definitieve afspraak komt het niet.
Bij brief van 17 oktober 2012 stelt [appellanten c.s.] [geintimeerde 2 en 3] aansprakelijk. Bij brief van 19 november 2012 wijst [Projectontwikkeling] Projectontwikkeling elke aansprakelijkheid af.
3.2.
[appellanten c.s.] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank:
Primair
nakoming
1.
voor recht zal verklaren dat Gemeente Weert en [geintimeerde 2 en 3] gezamenlijk, althans ieder der gedaagden afzonderlijk, althans die gedaagde die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen, toerekenbaar tekort zijn c.q. is geschoten jegens [appellanten c.s.] in de nakoming van de verplichtingen als neergelegd in de correspondentie van 6 september 2005 en 9 juli 2008, althans als neergelegd in de overige correspondentie, en dat de aldus bepaalde gedaagde of gedaagden gezamenlijk (hoofdelijk) aansprakelijk is/zijn voor de als gevolg van deze handelwijze door [appellanten c.s.] geleden schade waarvan de hoogte nog nader dient te worden opgemaakt bij staat;
2.
Gemeente Weert en [geintimeerde 2 en 3] , althans ieder der gedaagden afzonderlijk, althans die gedaagde die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen, (hoofdelijk) veroordeelt tot het voldoen van de door [appellanten c.s.] geleden schade als gevolg van voornoemde tekortkoming, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.
Gemeente Weert en [geintimeerde 2 en 3] gezamenlijk, althans ieder der gedaagden afzonderlijk, althans die gedaagde die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen, (hoofdelijk) veroordeelt om, binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [appellanten c.s.] te betalen een voorschot op de geleden en nog te lijden schade ten bedrage van € 50.000,00 per woning, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4.
Gemeente Weert en [geintimeerde 2 en 3] gezamenlijk, althans ieder der gedaagden afzonderlijk, althans die gedaagde die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen, (hoofdelijk) veroordeelt, om, binnen twee maanden na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tot nakoming van de verplichtingen als neergelegd in de correspondentie van 6 september 2005 en 9 juli 2008, althans als neergelegd in de overige correspondentie, althans als door de rechtbank nader te bepalen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00, althans een door uw rechtbank vast te stellen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde c.q. gedaagden in gebreke is/zijn aan deze veroordeling te voldoen;
Subsidiair
onrechtmatige daad
1.
voor recht zal verklaren dat Gemeente Weert en [geintimeerde 2 en 3] gezamenlijk, althans ieder der gedaagden afzonderlijk, althans die gedaagde die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen, onrechtmatig hebben c.q. heeft gehandeld jegens [appellanten c.s.] en dat de aldus
bepaalde gedaagde of gedaagden gezamenlijk (hoofdelijk) aansprakelijk is/zijn voor de
aldus door [appellanten c.s.] geleden en/of nog te lijden schade met betrekking tot de onroerende
zaken, plaatselijk bekend als [perceel 2] en [perceel 3] te [vestigingsplaats] , waarvan de hoogte nog nader
dient te worden opgemaakt bij staat;
2.
Gemeente Weert c.s. gezamenlijk, althans ieder der gedaagden afzonderlijk, althans die
gedaagde die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen,(hoofdelijk)
veroordeelt tot het voldoen van de door [appellanten c.s.] geleden schade als gevolg van het
onrechtmatig handelen, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet:
3.
Gemeente Weert c.s. gezamenlijk, althans ieder der gedaagden afzonderlijk, althans die gedaagde die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen, (hoofdelijk) veroordeelt om, binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [appellanten c.s.] te betalen een voorschot op de geleden en nog te lijden schade ten bedrage van € 50.000,00 per woning, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
treffen van maatregelen
4.
Gemeente Weert en [geintimeerde 2 en 3] gezamenlijk, althans ieder der gedaagden afzonderlijk, althans die gedaagde die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren te bepalen, (hoofdelijk) te veroordelen, binnen twee maanden na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tot het treffen van zodanige maatregelen dat daarmee de wateroverlastproblematiek van de tuinen en de huizen van [appellanten c.s.] wordt voorkomen, althans zodanige maatregelen als door de rechtbank nader te bepalen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00, althans een door de rechtbank vast te stellen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde c.q. gedaagden in gebreke is/zijn aan deze veroordeling te voldoen;
Primair en subsidiair
1.
Gemeente Weert en [geintimeerde 2 en 3] (gezamenlijk hoofdelijk en/of ieder afzonderlijk) veroordeelt om, binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tegen behoorlijk bewijs van
kwijting, aan [appellanten c.s.] te betalen buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van
€ 2.775,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
2.
Gemeente Weert en [geintimeerde 2 en 3] (gezamenlijk hoofdelijk en/of ieder afzonderlijk) veroordeelt tot
betaling van de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de advocaat van [appellanten c.s.] , te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.3.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis het gevorderde afgewezen en [appellanten c.s.] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[appellanten c.s.] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn vorderingen.
De gemeente en [geintimeerde 2 en 3] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
3.5.
De strekking van de grieven is dat partijen een overeenkomst hebben gesloten (op grond waarvan [appellanten c.s.] aanspraak heeft op een vergoeding) (grief I) en dat de gemeente en [geintimeerde 2 en 3] jegens [appellanten c.s.] onrechtmatig handelen (door inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [appellanten c.s.] ) (grief II en grief III). Grief IV betreft de proceskosten.
3.6.
Het hof beoordeelt eerst de gestelde overeenkomst (grief I).
3.7.
[appellanten c.s.] stelt ter toelichting van deze overeenkomst:
- de prestatie van de gemeente en [geintimeerde 2 en 3] bestaat uit het leveren van enige bouwrijpe kavel en een bijbetaling en de prestatie van [appellanten c.s.] bestaat uit het leveren van twee percelen om niet (grieven, 8);
- diverse besprekingen zijn gevoerd en daarna is een en ander op schrift gezet (grieven, 9);
- [appellanten c.s.] heeft mondeling ingestemd met een voorstel op hoofdlijnen (grieven, 10), een ontbindende voorwaarde (zoals de gemeente aanvoert) was geen onderdeel hiervan (mr. Strijks, pleidooi), [appellanten c.s.] was vervolgens in afwachting van de effectuering van de regeling en tijdens veel besprekingen is gezegd dat alles in orde zou komen (grieven, 11);
- [appellanten c.s.] is akkoord gegaan met bedragen van € 350.000,00 en € 360.000,00 (grieven, 12).
[appellant 1] heeft bewijs aangeboden dat er in 2008 een regeling is getroffen (als voormeld) die nog in detail moest worden uitgewerkt, dat partijen met de raamovereenkomst akkoord waren en dat de gemeente en [geintimeerde 2 en 3] tekort zijn geschoten (grieven, 14).
3.8.
De gemeente en [geintimeerde 2 en 3] hebben deze stellingen gemotiveerd betwist.
3.9.
Het hof is van oordeel dat [appellanten c.s.] zijn standpunten over de gestelde overeenkomst onvoldoende heeft onderbouwd. [appellanten c.s.] heeft niet concreet toegelicht wie wat wanneer heeft gezegd, waaruit [appellanten c.s.] redelijkerwijs heeft mogen opmaken dat de gestelde overeenkomst tot stand was gekomen.
3.10.
Het hof betrekt bij dit oordeel ook de aard en strekking van de gestelde overeenkomst: het ging om een betaling van honderden duizenden euro’s in samenhang met de levering van enkele percelen (nieuwe percelen voor [appellanten c.s.] , en hun oude percelen). Uit deze context volgt dat [appellanten c.s.] de gestelde overeenkomst redelijkerwijs niet hebben mogen afleiden uit de voormelde omstandigheden (3.7 hiervoor). Uitlatingen als ‘alles komt in orde’ zijn voor een dergelijke conclusie niet voldoende concreet en duidelijk. Ook wel mogelijk is dat dergelijke uitlatingen redelijkerwijs in de context niet meer betekenen dan ‘we blijven in overleg’ en ‘we doen ons best om eruit te komen langs deze lijnen’. Dergelijke uitlatingen leveren daarom te weinig aanwijzingen op om redelijkerwijs te kunnen aannemen dat de gemeente of [geintimeerde 2 en 3] zich hebben willen verbinden tot de gestelde prestaties. Bijkomende omstandigheden die de door [appellanten c.s.] gestelde interpretatie van deze uitlatingen rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken.
3.11.
Het hof neemt verder in aanmerking dat [geintimeerde 2 en 3] een schriftelijk aanbod heeft gedaan, dat [geintimeerde 2 en 3] [appellanten c.s.] heeft verzocht dit aanbod te aanvaarden door middel van ondertekening daarvan en dat [appellanten c.s.] dit niet heeft gedaan en ook destijds aan de gemeente en [geintimeerde 2 en 3] niet (onverwijld) heeft medegedeeld nog aanspraak te maken op nakoming van een mondelinge afspraak (zoals nu gesteld). Ook deze feiten wijzen bepaald niet in de richting van de gestelde mondelinge overeenkomst.
3.12.
[appellanten c.s.] wijst op talrijke stukken, zoals e-mails en overige correspondentie in de loop van de jaren (producties 50-58 bij inleidende dagvaarding; grieven, 8-11). Maar uit al deze stukken blijkt naar het oordeel van het hof niets meer dan dat partijen in overleg waren en dat de gemeente en [geintimeerde 2 en 3] ideeën naar voren hebben gebracht en voorstellen hebben gedaan (die [appellanten c.s.] niet heeft geaccepteerd).
3.13.
Het voorgaande betekent dat het betoog van [appellanten c.s.] over de gestelde overeenkomst (met de daaraan ontleende tekortkomingen en aanspraken op schadevergoeding) ongegrond is. Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellanten c.s.] als onvoldoende concreet en gespecificeerd. Grief I faalt. Daarom kan het standpunt van de gemeente over een ontbindende voorwaarde (die volgens haar onderdeel was van het voorstel om te komen tot een overeenkomst) verder onbesproken blijven.
3.14.
Het hof beoordeelt vervolgens de gestelde onrechtmatige daad (grieven II en III).
3.15.
Jansen c.s. stelt ter toelichting van deze onrechtmatige daad:
- de gemeente is op grond van de wet belast met de gemeentelijke waterhuishouding en de gemeente heeft bij het bouwproject (jegens [geintimeerde 2 en 3] ) de verantwoordelijkheid op zich genomen voor grondwerken, ontwateringsvoorzieningen, rioleringen en aanleg van wegen enz. (grieven, 25-26);
- de gemeente heeft de realisering van het plangebied op een verkeerde wijze toegestaan, de gemeente heeft haar werkzaamheden niet goed uitgevoerd en de gemeente heeft onvoldoende controle uitgeoefend op het bouwproject, waardoor de gemeente inbreuk maakt op de eigendomsrechten van [appellanten c.s.] , aan [appellanten c.s.] toebehorende zaken beschadigt en jegens [appellanten c.s.] onzorgvuldig handelt (grieven, 30);
- de wateroverlast op de percelen van [appellanten c.s.] was er vroeger niet en is ontstaan nadat de realisatie van [het bestemmingsplan] heeft plaatsgevonden (grieven, 33);
- de gemeente had een bestekcontrole vooraf moeten uitvoeren (grieven, 33);
- een teveel aan oppervlaktewater op de percelen aan de [naam van de straat] leverde tijdens de realisatie van het plangebied een probleem op (grieven, 33);
- de huizen van [appellanten c.s.] staan te rotten en schimmelen van het vocht (grieven, 33);
- de grond in de omgeving van de percelen van [appellanten c.s.] is als onderdeel van de realisatie van het plangebied opgehoogd met 80 cm, zodoende zijn de percelen van [appellanten c.s.] een ‘badkuip’ in de wijde omtrek geworden, de bewoners van de op die grond gebouwde huizen staan in de tuin in het water als het een paar dagen regent en [appellanten c.s.] heeft onder die omstandigheden een kruipruimte vol respectievelijk een kelder vol water, of zelfs een laag water in huis (pleidooi, verklaring van [appellant 1] ).
3.16.
[appellanten c.s.] heeft ter toelichting gewezen op de bevindingen van Onderzoeksbureau [expertisebureau] (ing. [ing.] ). Volgens [appellanten c.s.] kwam [expertisebureau] tot de conclusie dat sprake was van grove nalatigheid. [appellanten c.s.] heeft ter onderbouwing van de voormelde punten ook een memo van drs. [drs.] ( [Geotechniek Zuid] Geotechniek Zuid B.V.) van 20 juni 2018 overgelegd (productie M bij grieven, blz. 2; 37 bij grieven):
“Interpretatie en conclusieUit deze gegevens blijkt een significante stijging (0,5 à 0,75 m) van de (hoogste en laagste) grondwaterstanden tussen 1997 en 2003 aan de [naam van de straat] . Aangezien in die periode, het gebied [het bestemmingsplan] is ontwikkeld, de Rietlossing is overkluisd, de sloot achter de percelen is gedempt en de klimatologische omstandigheden niet significant zijn gewijzigd, achten wij het uiterst waarschijnlijk dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de ontwikkeling van het plangebied en de stijging van de grondwaterstand ter plaatse van de woningen aan de [perceel 2] / [perceel 3] . Dit met de geconstateerde wateroverlast tot gevolg.Wij zijn het dan ook niet eens met de conclusie van [expertisebureau] dat er geen eenduidig verband kan worden gelegd tussen “het grondwater” en de vochtproblemen (…).”
3.17.
De gemeente en [geintimeerde 2 en 3] hebben deze stellingen gemotiveerd betwist. De gemeente en [geintimeerde 2 en 3] hebben gewezen op een notitie van [deskundige] ( [adviesbureau] , hierna [adviesbureau] ) van 19 september 2018 (productie 2 bij memorie van antwoord van de gemeente, blz. 15, 2.14 van die memorie):
“Ter plaatse van Kavel [appellant 2] varieert de grondwaterstand tussen NAP +31.05 meter en NAP +31.65 meter en ter plaatse van kavel [naam] varieert de gemeten grondwaterstand tussen NAP +31.35 meter en NAP +31.70 meter. Uit de metingen komt naar voren dat de grondwaterstanden afnemen in noordelijke richting, de gemeten grondwaterstanden ter hoogte van de noordelijke perceelgrenzen variëren tussen NAP +31.05 en NAP +31.35 meter en de gemiddeld grondwaterstand (+31.20) komt hiermee dus vrijwel overeen met de metingen die in 1998 en 1999 in peilbuis B-22 zijn verricht.Op basis van de beschikbare grondwaterstandsmetingen kan dus geconcludeerd worden dat de grondwaterstanden ter hoogte van de noordelijke perceelsgrens niet zijn toegenomen tussen 1998 en 2002.Aangezien er voor 2002 geen grondstandsmetingen zijn verricht in de centrale- en zuidelijke delen van de percelen (nabij de woningen) is het dus ook niet mogelijk om op basis van de metingen een causaal verband te leggen tussen de gebiedsontwikkeling enerzijds en een verandering van de grondwaterstand anderzijds.De freatische grondwaterstand wordt beïnvloed door vele factoren en naar verwachting is de grondwaterstand ter plaatse van de woningen van oudsher al hoger dan de grondwaterstanden op het noordelijke gedeelte van de percelen.”
3.18.
Het hof acht deskundigenonderzoek noodzakelijk op de na te melden punten.
3.19.
Het hof is voornemens drie deskundigen te benoemen:
- drs. I.W. van Geloven ( [Geotechniek Zuid] );
- G. Dijkhuis ( [adviesbureau] );
- een door partijen gezamenlijk (of bij gebreke daarvan door het hof) te benoemen derde, die als voorzitter zal optreden.
Het hof neemt in aanmerking dat kennis en ervaring op verschillende complexe gebieden vereist zijn voor de beantwoording van de vragen en dat de deskundigen wellicht op enkele punten op grond van die kennis en ervaring schattingen zullen moeten maken van de situatie in het verleden en de oorzaken van bepaalde feiten. Daarbij komt dat partijen al twee ervaren deskundigen in de arm hebben genomen. Het voorgaande rechtvaardigt de benoeming van drie deskundigen.
3.20.
Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundigen de volgende vragen voor te leggen:
1. Kunt u de waterhuishouding (zowel het (freatische) grondwater als het oppervlaktewater) op en rondom de percelen aan de [naam van de straat] (3.1 a hiervoor) beschrijven vóór de ontwikkeling van het plangebied (3.1 h hiervoor)?
2. Is de door [Geotechniek Zuid] genoemde en door [appellanten c.s.] gestelde wateroverlast geheel of gedeeltelijk veroorzaakt, of erger geworden, door de werkzaamheden voor de realisering van het plangebied?
3. Zo ja:
(a) welke maatregelen zijn vereist om de wateroverlast, die door de realisering van het plangebied is veroorzaakt, weg te nemen?
(b) hoeveel kosten die maatregelen?
4. Wilt u bij een kostenbegroting rekening houden met eventueel (achterstallig) onderhoud (zoals het dichtslibben van de buis in de achtertuin) en de daardoor veroorzaakte meerkosten begroten?
5. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
3.21.
Het hof zal de deskundigen verzoeken rekening te houden met de gegevens en bevindingen van [expertisebureau] ((onder meer) 3.1 j-m en o hiervoor), [Geotechniek Zuid] en [adviesbureau] en hun oordeel hierover tot uitdrukking te brengen in hun verslag. Het hof gaat ervan uit dat de gemeente en [geintimeerde 2 en 3] alle beschikbare stukken met betrekking tot het onderzoek door [expertisebureau] ter beschikking stelt van de deskundigen. Het hof zal de deskundigen verzoeken schriftelijk verslag te doen van hun bevindingen. Het hof kan in een later stadium indien nodig ook om een mondeling verslag ter zitting verzoeken.
3.22.
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over het aantal, de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundigen, in het bijzonder de derde deskundige. Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundigen voor te leggen vragen.
3.23.
Het hof is voornemens de kosten van de deskundigen voorshands ten laste van partijen te brengen: [appellanten c.s.] voor 1/3 deel, de gemeente voor 1/3 deel en [geintimeerde 2 en 3] voor 1/3 deel. De beschikbare adviezen ( [expertisebureau] , [Geotechniek Zuid] , [adviesbureau] ) rechtvaardigen deze voorlopige verdeling van de kosten. Uit deze adviezen volgt voorshands dat gerede twijfel mogelijk is over de vraag of het plangebied is voorbereid en uitgevoerd met de vereiste zorg en aandacht voor de waterhuishouding op en rondom de percelen van [appellanten c.s.]
3.24.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. Grief I faalt. Het hof is voornemens drie deskundigen te benoemen ter beoordeling van grieven II en III. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten als onder 3.22 hiervoor gemeld. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 maart 2020 voor akte van alle partijen tot het hiervoor onder 3.22. omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, P.W.A. van Geloven en G. van der Wal en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2020.
griffier rolraadsheer