In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde betreffende een beweerdelijk openstaande schuld uit een geldlening. De appellant ontkende dat hij een overeenkomst had gesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V. en betwistte de echtheid van de handtekeningen onder de door de geïntimeerde overgelegde documenten. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om te concluderen dat de appellant rechtsgeldig in gebreke is gesteld en dat de geïntimeerde gerechtigd is om de vordering te incasseren. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerde afgewezen en het vonnis van de kantonrechter vernietigd. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de appellant. Het hof heeft verder overwogen dat de algemene voorwaarden van Santander niet van toepassing zijn verklaard op de overeenkomst, en dat de geïntimeerde niet heeft aangetoond dat de appellant de aanvraag voor de kredietovereenkomst heeft ondertekend. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de noodzaak voor partijen om hun stellingen adequaat te onderbouwen.