ECLI:NL:GHSHE:2020:3270

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.991_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ontwikkelingsbedreigingen en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De moeder van de minderjarige had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld. De moeder stelde dat er geen noodzaak was voor de ondertoezichtstelling, omdat het goed ging met de minderjarige en zij in staat was om een goed opvoedklimaat te bieden. De vader, die niet aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling, had in zijn verweerschrift aangegeven dat hij zich zorgen maakte over de opvoedcapaciteiten van de moeder en dat hij geen contact had kunnen opbouwen met de minderjarige door toedoen van de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2020 werd duidelijk dat de moeder niet meewerkte aan een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De gecertificeerde instelling (GI) gaf aan dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling lastig verliep door het gebrek aan medewerking van de moeder. Het hof overwoog dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling waren voldaan, omdat er sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeerde dat andere middelen om deze bedreiging af te wenden gefaald hadden en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de zorgen van de raad over haar ontwikkeling zwaar wogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 oktober 2020
Zaaknummer : 200.280.991/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/371015 / JE RK 20-692
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y.I.B. Grosfeld,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader), advocaat: mr. S. Klootwijk;
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de mondelinge uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2020, welke mondelinge uitspraak schriftelijk is uitgewerkt op 28 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2020, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2020, heeft de vader het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek als ongegrond af te wijzen, alsmede om de bestreden beschikking te bekrachtigen, een en ander kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Grosfeld;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de advocaat van de vader, mr. Klootwijk;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier, met als bijlage een leesbaar exemplaar van productie 2 van het beroepschrift, van de advocaat van de moeder d.d. 4 augustus 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat een ondertoezichtstelling voor [minderjarige] noodzakelijk is en in het belang van [minderjarige] zou zijn, om de door de raad geuite zorgen weg te nemen.
Er is geen reden om de ondertoezichtstelling te handhaven. Het gaat goed met [minderjarige] en zij doet het goed op school. De moeder acht zich bovendien voldoende in staat om [minderjarige] een opvoedklimaat te bieden dat in haar belang is.
Daarbij komt dat een ondertoezichtstelling pas aan de orde komt als alle middelen in het vrijwillig kader gefaald hebben. Nu de moeder heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan een begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] , had zij de kans moeten krijgen om te laten zien dat zij dit kon waarmaken. De ondertoezichtstelling is ingesteld om het contact tussen de vader en [minderjarige] af te dwingen en niet zozeer om vermeende ontwikkelingsbedreigingen op een ander gebied af te wenden.
3.5.
De raad handhaaft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van één jaar. De in het raadsrapport van april 2020 beschreven zorgen ten aanzien van [minderjarige] zijn nog steeds actueel. De raad blijft bij zijn standpunt dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] en dat er zorgen zijn over het aangaan van een veilige gehechtheidsrelatie en haar identiteitsontwikkeling.
3.6.
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld door zijn advocaat ter mondelinge behandeling, het volgende aan.
De vader acht een ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige] . Hij heeft zorgen over de opvoedingscapaciteiten van de moeder en de oma. Daarbij komt dat hij, ondanks uitspraken van de rechtbank, al geruime tijd geen (begeleide) omgang met [minderjarige] heeft door toedoen van de moeder. Hierdoor heeft hij geen kans gekregen om een band met [minderjarige] op te bouwen. Het is van belang dat de GI de contactmomenten begeleidt en zicht hierop houdt.
3.7.
De GI heeft ter mondelinge behandeling van het hof het volgende aangevoerd.
De uitvoering van de ondertoezichtstelling verloopt lastig omdat er vanuit de moeder weinig medewerking is. Ook is er geen medewerking vanuit de moeder in het contact tussen de vader en [minderjarige] . De moeder (en oma) vinden contact tussen de vader en [minderjarige] niet in haar belang en stralen dit ook naar haar uit. Omdat er niet kan worden gekomen tot het maken van afspraken met de moeder omtrent het begeleide contact, is een gedwongen kader noodzakelijk. De GI zal, indien nodig, het gebruik van een schriftelijke aanwijzing overwegen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.8.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 juni 2020 is bepaald dat beide ouders voortaan het gezag uitoefenen over [minderjarige] , alsmede dat de vader en [minderjarige] contact met elkaar hebben eenmaal per veertien dagen gedurende één dag in het weekend, van 10.00 uur tot 18.00 uur, welke regeling wordt voorafgegaan door zes tot acht begeleide contactmomenten, in overleg met de GI in het kader van de ondertoezichtstelling te bepalen.
Ter mondelinge behandeling van het hof is naar voren gekomen dat er in de afgelopen periode vanuit de GI geen goed, althans onvoldoende, zicht op de situatie bij de moeder kon worden verkregen. Het hof begrijpt dat er inmiddels een onaangekondigd bezoek is gebracht aan de moeder thuis. Reeds tijdens dit bezoek bleek dat de moeder niet openstond voor een begeleide contactregeling tussen de vader en [minderjarige] . Pogingen van de GI nadien hebben ook niet geresulteerd in het maken van afspraken met de moeder omtrent het begeleide contact. Vanuit de moeder is verder geen enkel initiatief gezien waaruit is af te leiden dat zij in het vrijwillig kader daaraan zal meewerken. Het hof begrijpt dat de oma (mz) heeft aangegeven dat zij het niet accepteert dat er contact tussen de vader en [minderjarige] in haar woning (waar de moeder en [minderjarige] wonen) zal plaatsvinden.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling van het hof aangevoerd dat zij bereid is mee te werken aan begeleid contact, maar niet bij de vader zolang hij geen eigen woning heeft.
Ter mondeling behandeling is besproken dat de vader sinds kort begeleid woont, waarbij er vanuit de hulpverlening twee keer per week een monitoring plaatsvindt. De GI heeft contact met de begeleiders van de vader. Het hof is met de GI van oordeel dat deze situatie geen contra-indicaties oplevert om begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] op te starten. Daarbij komt dat de vastgestelde contactregeling goed is te realiseren op neutraal terrein, waarbij de GI de regie zal bepalen, rekening houdend met de belangen van [minderjarige] .
Dit alles maakt dat het hof er geen vertrouwen in heeft dat de moeder in het vrijwillig kader contact tussen vader en [minderjarige] zal toestaan. De maatregel van ondertoezichtstelling is volgens het hof dan ook noodzakelijk, nu ook de inmiddels verergerende conflicten en problemen rondom het op gang brengen en houden van de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , een ernstige bedreiging opleveren voor haar ontwikkeling. Andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 april 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.A. Ossentjuk en is op 22 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.