ECLI:NL:GHSHE:2020:3269

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
200.278.191_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen met zorgen over ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI) met ingang van 18 februari 2020. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, is van mening dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is en dat de situatie bij haar thuis veilig is. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 september 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft aangevoerd dat de kinderen goed functioneren en dat er geen zorgen zijn vanuit de school of andere instanties. De GI en de Raad hebben echter zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedingssituatie. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen, en dat de moeder nog moet werken aan haar opvoedingsvaardigheden. Het hof heeft besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft voor de ontwikkeling van de kinderen en om de hulpverlening te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 oktober 2020
Zaaknummer : 200.278.191/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/274389 / JE RK 20-296 en C/03/274390 / JE RK 20-297
C/03/274392 / JE RK 20-298 en C/03/274395 / JE RK 20-299
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 februari 2020, op schrift gesteld en ondertekend op 24 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 mei 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om de hierna te noemen minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, althans dit verzoek als rechtens ongegrond en/of onbewezen af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.278.169/01 (hoger beroep van de moeder tegen de uithuisplaatsing van [zus 1] ).
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Verstraten;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
Tevens is verschenen [de gezinscoach] , de gezinscoach, die als informant door het hof is gehoord.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 12 augustus 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de GI, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2020;
  • twee ongedateerde brieven van [zus 1] , een brief van [betrokkene] van 8 augustus 2020 en een brief van huisarts [huisarts] van 7 augustus 2020, alle ingekomen ter griffie op 25 augustus 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 15 september 2020.
2.4.1.
De moeder, de raad en de GI hebben ermee ingestemd, dat de producties, die in de zaak met nummer 200.278.169/01 zijn ingediend, worden beschouwd als ook te zijn ingediend in deze zaak, en omgekeerd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen wonen bij de moeder. Zij hebben nog een oudere zus, [zus 1] , die na een uithuisplaatsing sinds 2 mei 2020 weer bij de moeder thuis woont. Bovendien hebben zij nog een uitwonende broer, [broer] , en twee uitwonende zussen, [zus 2] en [zus 3] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 februari 2020 tot 18 februari 2021.
3.3.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Het gaat goed met de kinderen. De situatie bij de moeder thuis is niet onveilig. [zus 1] heeft gelogen over het huiselijk geweld. De verklaringen van de andere kinderen staan lijnrecht tegenover die van [zus 1] . De school noch derden hebben zorgen uitgesproken over de kinderen.
De moeder wil dat de kinderen regulier onderwijs blijven volgen, omdat zij slechte ervaringen heeft met het speciaal onderwijs.
De moeder staat open voor vrijwillige hulpverlening. Zij werkt momenteel vrijwillig mee met de gezinscoach, de heer [de gezinscoach] . De gezinscoach ondersteunt de moeder bij de opvoeding van de kinderen vanuit twee culturen. De samenwerking tussen de moeder en de gezinscoach verloopt prima. De moeder heeft geleerd adviezen aan te nemen.
Met de GI heeft de moeder nauwelijks contact over de kinderen. Een ondertoezichtstelling is niet langer noodzakelijk. De moeder en de kinderen vinden het vervelend om behalve met de gezinscoach ook met de gezinsvoogd te moeten praten. De gezinsvoogd zorgt bij hen voor onrust. Bovendien komt er vanwege [zus 1] al een gezinsvoogd in het gezin, die ook zicht heeft op de situatie van de andere kinderen.
3.5.
De gezinscoach heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende verklaard.
Toen de gezinscoach in het gezin kwam, waren er veel zorgen over de kinderen. In het begin liep het contact tussen de moeder en de gezinscoach moeilijk. De moeder was bang de kinderen kwijt te raken. Aanvankelijk was er sprake van een instabiel gezin. Er kwamen veel instanties over de vloer.
Toen [zus 1] weer thuis kwam wonen, heeft de gezinscoach fors ingezet op hulp voor haar.
Het gezin is nu gelukkig. Er is sprake van een grote verandering.
De opvoedvaardigheden van de moeder moeten nog verbeteren. De moeder luistert wel beter naar de gezinscoach dan in het begin. Haar betrokkenheid met de school van de kinderen dient ook groter te worden.
De gezinscoach heeft zich tot nog toe vooral met [zus 1] en in mindere mate met [minderjarige 1] beziggehouden. Het werk voor de andere kinderen moet nog beginnen. De andere kinderen moeten bij voorbeeld leren meer verantwoordelijkheid te nemen voor taken in het huishouden, zoals boodschappen doen.
De gezinscoach heeft nog geen contact met de vader. Hij wil eerst stabiliteit scheppen in de situatie bij de moeder thuis. De gezinscoach praat wel met de kinderen over de vader.
De kinderen zien er verzorgd uit.
[minderjarige 1] en [zus 1] fietsen samen naar school.
De kinderen hebben er behoefte aan om met de gezinscoach te praten. Zij willen niet steeds praten met een ander persoon. Een ondertoezichtstelling geeft de kinderen een negatief stempel.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Op dit moment zijn er geen zorgen over de kinderen in de thuissituatie, omdat de gezinscoach daar zicht op heeft. Er zijn wel zorgen over de kinderen op school. Hulpverlening kan nu in een vrijwillig kader. Een ondertoezichtstelling draagt onvoldoende bij. De gezinsvoogd voor [zus 1] kan bovendien een oogje in het zeil houden.
3.7.
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Positief is dat er uiteindelijk met hulp van de huidige gezinscoach stappen in de goede richting zijn gezet. Er zijn echter nog wel problemen met de kinderen op school. De moeder moet steviger worden richting de kinderen. Alle vier de kinderen zijn in meerdere of mindere mate kwetsbaar. De GI kan waarborgen dat de positieve lijn wordt doorgezet. De gezinscoach is nog niet zo lang aan het werk. In het verleden heeft de moeder hulpverlening voortijdig afgebroken of niet eens opgestart. Er is nog steeds een ontwikkelingsbedreiging en de positieve ontwikkeling die nu is ingezet is nog pril.
Indien alleen de ondertoezichtstelling van [zus 1] doorloopt, geeft dit een verkeerd signaal aan haar af. [zus 1] zou bevestigd worden in het idee dat zij het probleemkind is. Daarbij komt dat het niet zo is dat een gezinsvoogd voor [zus 1] tevens voldoende oog kan hebben op de ontwikkelingsbedreigingen van de andere minderjarige kinderen.
Overwegingen van het hof
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu nog is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er zijn nog steeds zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen. In de loop van de jaren zijn er vanuit het gezin meermaals signalen bij school en Veilig Thuis gekomen over spanningen en huiselijk geweld binnen het gezin. [zus 1] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben eerder onder toezicht van de GI gestaan. Er is sprake van een gesloten gezinssysteem. Een patroon tekent zich af waarbij het gezin zich bij problemen een korte tijd openstelt voor hulpverlening, maar zich daarna weer afsluit. Vanaf medio 2019 heeft [zus 1] van tijd tot tijd signalen afgegeven, onder meer bij school, dat het niet goed met haar ging en zij thuis niet veilig was. In november 2019 is [zus 1] voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uithuisgeplaatst. De raad heeft het beschermingsonderzoek ambtshalve uitgebreid naar de andere vier inwonende kinderen. Uit het raadsrapport blijkt dat de raad tijdens het onderzoek weinig zicht op de situatie binnenshuis heeft gekregen en dat de zorgwekkende signalen door het gezin stellig werden en worden ontkend. Het valt de raad op, en het hof sluit zich daarbij aan, dat alle kinderen in precies dezelfde bewoordingen antwoord geven in de gesprekken met de raadsonderzoeker. Een van de kinderen geeft aan dat hij bepaalde dingen moet zeggen omdat hij anders straf krijgt.
Uit het rapport van de raad blijkt dat de moeder zorgzaam is en veel van de kinderen houdt, maar dat zij overvraagd wordt in de opvoeding van de kinderen. De kinderen groeien op tussen twee culturen. Zeker in de leeftijdsfase rondom de puberteit vraagt dit veel van de opvoedingscapaciteiten van de moeder. Blijkens het raadsrapport heeft de moeder een beperkt probleeminzicht wat betreft de vier jongste kinderen. De moeder heeft geen zorgen over hen, zo heeft zij ook tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard. Uit het rapport van de raad komen echter wel degelijk zorgen over de verstandelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen naar voren. [minderjarige 1] functioneert verstandelijk op een iets lager niveau. Leren en automatiseren was op de basisschool moeilijk voor hem. Verder liet [minderjarige 1] provocerend en uitdagend gedrag zien naar andere leerlingen en kon hij niet omgaan met kritiek. [minderjarige 2] is op school een wat zwakkere leerling en zij heeft een leerachterstand. [minderjarige 3] laat op school een achterstand zien op alle ontwikkelingsgebieden. Hij is snel afgeleid en heeft een slechte werkhouding. Volgens school moet bekeken worden of speciaal onderwijs meer passend is voor [minderjarige 3] . [minderjarige 3] is aangemeld bij het ondersteuningsloket, ondanks dat de moeder dit niet wilde. [minderjarige 4] heeft op school een geringe zelfredzaamheid en een afwachtende houding. Hij kan zich verbaal moeilijk uiten en hij kan plotseling zeer boos worden, waarbij hij kasten en tafels omduwt.
Uit het raadsrapport blijkt dat het voor de school moeilijk is om met de moeder opbouwend in gesprek te gaan over de zorgen ten aanzien van de kinderen en om met haar op één lijn te komen, ook over de wenselijkheid van speciaal onderwijs. De moeder gaat voorbij aan de zorgen die de school heeft. In oktober 2019 heeft school een melding bij Veilig Thuis gedaan, omdat er op het schoolplein een forse escalatie had plaatsgevonden, waarbij de moeder grensoverschrijdend gedrag heeft laten zien in het bijzijn van de kinderen.
Ten slotte hebben de kinderen een negatief vaderbeeld. Dit is schadelijk voor hun ontwikkeling.
Al het voorgaande maakt dat het hof mede gezien de voorgeschiedenis nog steeds zorgen heeft over de kinderen en hun opvoedingssituatie.
Het hof acht het positief dat de moeder zich inmiddels open opstelt naar de gezinscoach en adviezen ter harte neemt. De moeder en de kinderen zijn op een goede manier aan het werk. Deze stijgende lijn is echter nog dusdanig pril dat het hof het te vroeg acht om de ondertoezichtstelling thans te beëindigen. Het hof acht het voor de ontwikkeling van de kinderen van groot belang dat de hulpverlening door de gezinscoach wordt gecontinueerd. Er is nog genoeg werk te verzetten. De gezinscoach heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het werken met de jongste vier kinderen nog moet beginnen. Verder dient de moeder nog te werken aan haar stabiliteit en aan haar pedagogische vaardigheden. De voortzetting van de hulpverlening wordt gewaarborgd, wanneer deze is onderworpen aan het toezicht en de controle van de GI. De ondertoezichtstelling waarborgt tevens dat, indien nodig, ook andere hulp wordt ingezet. Een vrijwillig kader is op dit moment ontoereikend om de zorgen over de kinderen weg te nemen, mede gezien de wisselende opstelling van de moeder tegenover de hulpverlening, ook nog in het recente verleden.
3.9.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grief van de moeder niet slaagt, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
18 februari 2020, op schrift gesteld en ondertekend op 24 februari 2020;
verzoekt de griffier van dit hof krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en
A.M. van Riemsdijk en is op 22 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.