ECLI:NL:GHSHE:2020:3266

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
200.268.318_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsrecht en gezag over minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het omgangsrecht van de vader met hun minderjarige dochter, geboren in 2011, werd geregeld. De moeder verzocht om de beschikking te vernietigen en de vader het recht op omgang te ontzeggen, terwijl de vader de beschikking wilde bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 september 2020, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de vader en de minderjarige voorlopig onder begeleiding van de Mutsaersstichting zou plaatsvinden. De moeder was van mening dat de vader niet geschikt was voor omgang en dat de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar kwam door het contact met de vader. De vader daarentegen stelde dat hij zijn leven op orde had en dat de moeder hulp nodig had om haar wantrouwen te overwinnen.

Het hof oordeelde dat het contactherstel met de vader in het belang van de minderjarige was, ondanks de zorgen van de moeder over mogelijk seksueel misbruik. Het hof benadrukte dat er geen bewijs was voor deze beschuldigingen en dat de ontwikkeling van de minderjarige onder druk stond door de jarenlange strijd tussen de ouders. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 oktober 2020
Zaaknummer: 200.268.318/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/250517 / FA RK 18-1967
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.J.L. Daemen-Demarteau,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen, subsidiair vooralsnog geen omgangsregeling vast te stellen en het verzoek van de vader in dit verband af te wijzen;
- de door de vader verzochte informatieregeling af te wijzen, dan wel te bepalen dat de moeder de vader desnoods via de advocaten per mail ieder half jaar dient te informeren over [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2019, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Daemen-Demarteau;
  • de vader, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 juni 2019;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen op 15 november 2019;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 11 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 19 april 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder beëindigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige] zal uitoefenen, welke beschikking dit hof bij beschikking van 11 april 2019 heeft bekrachtigd.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting en bepaald dat de moeder de vader een keer per maand (indien nodig via de advocaten) per e-mail informeert over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Het is onbegrijpelijk dat er volgens de rechtbank geen belemmeringen zijn voor het contactherstel. De conclusie dat het goed gaat met [minderjarige] is te kort door de bocht. [minderjarige] heeft heel heftig gereageerd toen zij over het contactherstel hoorde en zij heeft weer last van spanningen. Verder is er geen rekening gehouden met de beperkte draagkracht van de moeder. Volgens de raad was het voor de moeder waarschijnlijk niet haalbaar om te investeren in contactherstel. De moeder is emotioneel niet in staat goedkeuring te geven voor contact tussen de vader en [minderjarige] . Zij is ervan overtuigd dat de vader [minderjarige] seksueel heeft misbruikt. Mogelijk gaat [minderjarige] hierover op een later moment alsnog praten en komt hierover meer duidelijkheid. De moeder ontvangt ambulante hulp van Xonar en rondom de rechtszaken heeft zij gesprekken met de praktijkondersteuner en maatschappelijk werk. Als zij met hulpverlening moet werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en het vertrouwen in de vader, bestaat het risico dat de moeder nog meer uit balans raakt. Voor [minderjarige] is speltherapie gestart en daarbij wordt ook gekeken wat de moeder nodig heeft. De duur van dat traject is niet bekend.
De moeder heeft geen vertrouwen in de vader. Hij moet eerst maar laten zien dat het langere tijd goed met hem blijft gaan. Volgens de moeder gaat het niet goed met de vader en verstrekt hij niet de juiste informatie aan de Mutsaersstichting. De moeder twijfelt aan de motivatie van de vader. Hij heeft nooit interesse in [minderjarige] getoond. De vader zou het vertrouwen van de moeder kunnen winnen door haar te informeren over wat er in zijn leven speelt en door met alcohol- en drugstests te laten zien dat hij clean is. Daarmee krijgt de moeder echter nog geen vertrouwen in de vader voor wat betreft lijfelijk contact tussen de vader en [minderjarige] . De moeder is bang voor de reactie van [minderjarige] . [minderjarige] wil de vader zelf ook niet zien. Er kan pas contact plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] als [minderjarige] ouder is en zij er zelf voor kiest.
De Mutsaersstichting heeft het BOR-traject in afwachting van het hoger beroep stopgezet. Nu dit traject niet is gestart, is het niet nodig dat de moeder de vader elke maand informeert. Daarbij heeft de vader niet gereageerd op de door de moeder in augustus 2019 verstuurde informatie, zodat van de moeder niet kan worden verlangd dat zij de vader blijft informeren. Het maandelijks informeren is ook erg belastend.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De argumenten van de moeder wijzen meer op noodzakelijke hulpverlening voor de moeder. De vader heeft jaren aan zichzelf gewerkt en hij heeft zijn leven op orde. Hij woont samen met zijn partner, hun zoon en een kind van zijn partner. De vader heeft werk en hij zit in de vrijwillige schuldsanering. Er is geen sprake meer van alcohol- of drugsgebruik. De vader heeft iedere twee weken contact met de reclassering en zij houden een vinger aan de pols. De vader begrijpt dat het voor de moeder moeilijk is om vertrouwen in de vader te hebben, maar hij kan niet terugdraaien wat er is gebeurd; hij is daarvoor ook gestraft. De moeder kan informatie opvragen bij de reclassering en bij de begeleider van de vader. De vader ontkent het seksueel misbruik en die verdenking valt hem zwaar. De vader is oprecht geïnteresseerd in [minderjarige] en hij wil meer dan graag contact met haar.
De gesprekken bij BOR verliepen goed. Als de vader niet reageert op de informatie van de moeder, is het niet zo dat de moeder niet meer hoeft te voldoen aan de beschikking.
3.7.
De raad brengt, samengevat, het volgende naar voren.
Vanuit de moeder is al lange tijd sprake van wantrouwen richting de vader. Vervolgens is daar het misbruikverhaal bijgekomen. Er zijn veel mensen die zich daarover hebben uitgelaten, terwijl er geen signalen zijn dat [minderjarige] slachtoffer is van seksueel misbruik. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het heel schadelijk dat de moeder desalniettemin de vader blijft verdenken van seksueel misbruik. De raad vindt dit heel zorgelijk. Het is in het belang van [minderjarige] om het BOR-traject weer op te pakken. De ontwikkeling van [minderjarige] staat onder druk door de jarenlange strijd tussen de ouders. [minderjarige] heeft een negatief vaderbeeld. Zij krijgt niet de kans om dat beeld bij te stellen en een eigen beeld van vader te vormen. De hulpverlening zal [minderjarige] niet dwingen tot contact met de vader als zij dat niet aan kan. De raad begrijpt dat de moeder later niet het verwijt wil krijgen dat zij niet in hoger beroep is gegaan, maar de moeder kan later ook het verwijt van [minderjarige] krijgen dat zij haar altijd bij de vader heeft weggehouden. Aan de kant van de moeder moet nog veel gebeuren. Bij de moeder zit een blokkade waarmee zij aan de slag moet en dat is niet vrijblijvend.
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen en het BOR-traject nog een kans te geven. Indien dat traject niet lukt, gaat de raad bekijken of er een beschermingsonderzoek uitgevoerd moet gaan worden gelet op de zorgen over [minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.8.2.
Artikel 1:377a lid 3 BW bepaalt dat de rechter het recht op omgang ontzegt indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat contactherstel met de vader in het belang van [minderjarige] is. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
3.8.4.
Het hof begrijpt dat de bij de moeder bestaande overtuiging dat [minderjarige] in het verleden seksueel misbruikt is door de vader invloed heeft op haar draagkracht. Het hof acht het van belang dat de moeder hiervoor hulpverlening zoekt, nu het seksueel misbruik door geen enkele instantie is vastgesteld en er geen signalen zijn dat van een dergelijk misbruik sprake is geweest. Dat betekent dat hierover niet méér duidelijkheid gaat komen. De in dit kader ingezette hulpverlening van het traumacentrum is beëindigd omdat [minderjarige] zich goed ontwikkelt en zij geen hulpvraag heeft. Aan de zijde van [minderjarige] bestaan naar het oordeel van het hof geen contra-indicaties voor het contactherstel met de vader. Dat [minderjarige] aangeeft de vader niet te willen zien, dat zij heftig reageert op het bericht dat er contact met de vader gaat plaatsvinden en zij hierdoor last heeft van spanningen, acht het hof niet vreemd. Zij heeft haar vader immers sinds 2015 niet gezien en de moeder belast [minderjarige] (onbewust) met het bij haar ontbrekende vertrouwen in de vader. [minderjarige] heeft op dit moment een negatief vaderbeeld. Met de raad maakt het hof zich ernstige zorgen over het schadelijke effect hiervan op de ontwikkeling van [minderjarige] , waarbij de raad heeft aangegeven dat wellicht een ondertoezichtstelling nodig is indien het BOR-traject niet slaagt. [minderjarige] moet in staat worden gesteld om haar vaderbeeld bij te stellen en zelf een beeld van de vader te vormen. Het BOR-3-traject vindt plaats onder uitermate professionele therapeutische begeleiding. Mochten er bij [minderjarige] toch sprake zijn van belemmeringen ten aanzien van het contactherstel, dan zal dit bij de BOR tot uiting komen en zal dit worden teruggekoppeld.
3.8.5.
Naar het hof is gebleken, is bij de vader sprake van een positieve ontwikkeling en heeft hij zijn leven weer op orde. Voor het hof bestaat op dit moment geen aanleiding daaraan te twijfelen, te meer nu reclassering nog bij de vader betrokken is. Het vertrouwen van de moeder in de vader ontbreekt echter totaal. Deze ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders is juist ook een van de redenen dat partijen naar BOR-3 zijn verwezen. In dit traject zal onder professionele begeleiding aandacht worden besteed aan het gebrek aan vertrouwen dat bij de moeder bestaat. Niet is gebleken dat aan de zijde van de moeder sprake is van dusdanige belemmeringen die een contactherstel in de weg staan, temeer omdat de moeder voor zichzelf nog altijd geen hulpverlening heeft ingeschakeld.
3.8.6.
Naar het oordeel van het hof staat de aan de moeder opgelegde informatieverplichting los van eventueel contact tussen de vader en [minderjarige] . Van de moeder wordt verwacht dat zij de vader informeert en niet is gebleken dat dit niet in het belang van [minderjarige] zou zijn. In hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding om de frequentie van de informatieverplichting te verminderen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van partijen aangegeven dat zij de ouders zullen ondersteunen bij de informatieregeling en bij het verkrijgen van informatie van reclassering.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en P. Vlaardingerbroek en is op 22 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.