ECLI:NL:GHSHE:2020:3264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
200.267.673_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en contactregeling van minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de vader is bepaald. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen. De vader verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2016, staat sinds 5 juli 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de GI onvoldoende betrokken is geweest en dat de vader niet in staat is om de juiste opvoeding te bieden. De vader daarentegen stelt dat de moeder niet in het belang van de minderjarige handelt en dat hij een stabiele opvoedsituatie biedt. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 15 september 2020 gehouden, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de vader de meest stabiele factor is in het leven van de minderjarige en er onvoldoende zicht is op de situatie van de moeder. De moeder is ontvankelijk in haar hoger beroep, maar het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 oktober 2020
Zaaknummer: 200.267.673/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/343464 / FA RK 18-1841
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. P.C. Smit, thans mr. C.C. Sneper,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking – naar het hof begrijpt gedeeltelijk – te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen af te wijzen en haar hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen;
- een contactregeling te bepalen waarbij [minderjarige] bij de vader zal zijn gedurende een weekeinde per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties, jaarlijks wisselend gedurende de even jaren in de eerste helft van alle schoolvakanties en gedurende de oneven jaren in de tweede helft van de schoolvakanties, waarbij [minderjarige] jaarlijks wisselend eerste kerstdag in de even jaren bij de moeder zal zijn en tweede kerstdag bij de vader en andersom.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 december 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen
.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 december 2019, heeft de GI verzocht primair de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en subsidiair het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen
.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Sneper;
  • de vader, bijgestaan door mr. Poelman;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 23 december 2019;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 11 september 2020;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde en voorgedragen pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 5 juli 2018 onafgebroken onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 5 april 2021.
3.2.
Bij beschikking van 9 juli 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, bepaald dat het gezag over [minderjarige] voorlopig mede aan de vader toekomt en een voorlopige contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld. Tevens is de raad verzocht nader onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de contactregeling.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] , dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader heeft en een contactregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de moeder, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.4.
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen voor zover het de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De GI is nauwelijks betrokken geweest bij de situatie van de moeder en [minderjarige] zodat zij niet tot een adequaat en afgewogen advies heeft kunnen komen. Er is teveel gekeken naar de periode voordat de moeder bij haar ouders is gaan wonen. De moeder maakt wel degelijk de juiste keuzes. Zij heeft de relatie met de vader verbroken nadat hij de moeder en [minderjarige] had mishandeld. De moeder had zelfstandige woonruimte en er was sprake van een stabiele opvoedsituatie. De verstandhouding en communicatie tussen partijen was verbeterd en er liep een uitgebreide contactregeling tussen de vader en [minderjarige] . De situatie van de vader, waarover de moeder zich zorgen maakt, is niet meegewogen in het advies van de GI. De vader lijdt aan PTSS, ervaart veel pijn en stress en gebruikt veelvuldig wiet.
De moeder is inmiddels verhuisd en hertrouwd. Zij woont samen met haar echtgenoot en hun zoontje dat op [geboortedatum] 2020 is geboren. Tijdens de coronaperiode heeft de vader [minderjarige] tweemaal een periode van tien dagen bij de moeder laten verblijven. De moeder heeft [minderjarige] meer te bieden dan de vader. Het opgroeien in een gezinssituatie is meer in het belang van [minderjarige] dan opgroeien met alleen de vader. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) heeft zicht op de situatie bij de moeder aangezien zij sinds mei 2020 tweemaal per maand bij de moeder thuiskomt. Om aan de GI te laten zien dat haar situatie stabiel blijft, gaat de moeder via het CJG vanaf oktober 2020 tweemaal per maand ambulante begeleiding ontvangen. Er wordt dan ook gekeken naar de pedagogische vaardigheden van de moeder. Aan deze hulpverlening werkt de moeder in een vrijwillig kader mee. De moeder heeft gesprekken met het CJG gehad over het opstarten van een persoonlijkheidsonderzoek. Tijdens het volgende gesprek op 1 oktober 2020 wordt hierover verder gesproken.
Doordat partijen ver uit elkaar wonen is de contactregeling praktisch moeilijk uitvoerbaar. De afgelopen periode hebben de ouders deze regeling wel goed kunnen uitvoeren.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
In de opvoedsituatie van [minderjarige] is stabiliteit uitermate belangrijk en de moeder kan haar dat niet bieden. [minderjarige] heeft met de moeder al diverse verhuizingen meegemaakt. Ook nu zijn er weer diverse wijzigingen geweest in het leven van de moeder die grote gevolgen hebben en zullen hebben in het leven van [minderjarige] . De moeder is verhuisd, gaan samenwonen, hertrouwd en heeft een kind gekregen. Verder is de moeder niet in staat te handelen in het belang van [minderjarige] . De moeder heeft geen medewerking verleend aan het uitschrijven van [minderjarige] bij het kinderdagverblijf en het inschrijven bij de gemeente waardoor de vader [minderjarige] niet kan laten verzekeren. Zij heeft de vader niet geïnformeerd over de verhuizing en haar huwelijk en dat zorgt voor onrust. De moeder vindt het heel moeilijk om de vader een rol in het leven van [minderjarige] te geven. De vader kan praktische zaken niet met de moeder bespreken. De moeder weigert te voldoen aan het verzoek van de GI om een persoonlijkheidsonderzoek te laten plaatsvinden, waardoor er nog altijd geen zicht is op de situatie van de moeder.
De situatie bij de vader is stabiel en er is rust. [minderjarige] gaat naar groep 1 en het gaat goed met haar. De vader is in staat de band tussen de moeder en [minderjarige] te onderhouden. [minderjarige] is tweemaal een periode van zeven dagen bij de moeder geweest toen de school dicht was, omdat de vader [minderjarige] en de moeder dat gunt. In verband met corona draagt de vader zorg voor het halen en brengen van [minderjarige] . Hij probeert de overdrachtsmomenten zo rustig mogelijk te laten verlopen. De vader betwist dat hij aan PTSS lijdt, dat hij de moeder en [minderjarige] zou hebben mishandeld en dat hij wiet gebruikt. Tijdens een vakantie hebben partijen enkel een fikse ruzie gehad en wiet hebben partijen eenmalig samen gebruikt.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder is niet-ontvankelijk omdat zij het beroepschrift te laat heeft ingediend.
De GI staat achter de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] naar de vader. De ondertoezichtstelling is verlengd niet vanwege zorgen over de situatie bij de vader maar vanwege onderhavig hoger beroep. Er is veel vertrouwen in de vader als hoofdopvoeder. Hij biedt [minderjarige] een stabiele plek en heeft een ondersteunend netwerk. Met zijn werk heeft de vader kunnen regelen dat hij veel thuis is en hij maakt gebruik van een vaste oppas en opvang in de buurt. De vader geeft [minderjarige] ruimte voor contact met de moeder.
De GI maakt zich zorgen om de houding van de moeder en de keuzes die zij maakt, die grote invloed hebben op [minderjarige] . Voorheen zorgden grootouders moederszijde voor stabiliteit op het gebied van huisvesting en toezicht. Het lijkt er wel op dat de echtgenoot voor de moeder een ondersteunende factor is. De moeder geeft nog altijd geen inzage in een persoonlijkheidsonderzoek.
3.8.
De raad brengt, samengevat, het volgende naar voren.
Over de situatie bij de moeder zijn altijd veel zorgen geweest en uiteindelijk heeft het tot de ondertoezichtstelling geleid. Er lijkt sprake van een patroon waarin de moeder niet in staat is goed mee te werken met hulpverlening en adviezen op te volgen. In het laatste raadsrapport is geadviseerd om het hoofverblijf nog niet te bepalen en de moeder een laatste kans te geven. De moeder moest hiervoor gaan meewerken aan de ondertoezichtstelling en een persoonlijkheidsonderzoek laten uitvoeren. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg werd duidelijk dat hulpverlening nog altijd geen ingang bij de moeder kreeg. Hierdoor is er nog onvoldoende zicht op de situatie bij de moeder en op haar mogelijkheden. Om die reden is de raad meegegaan in het verzoek om het hoofdverblijf bij de vader te bepalen. De huidige gezinssituatie bij de moeder is nog heel pril en daarop kan niet worden gebaseerd dat het goed gaat.
Het gaat goed met [minderjarige] bij de vader. Zij verblijft daar nu al een hele tijd en gaat daar naar school. De vader denkt in het belang van [minderjarige] door haar te halen en te brengen en door haar extra tijd bij de moeder te laten doorbrengen. Zelfs al zou de situatie bij de moeder positief genoeg zijn, dan nog zou de raad adviseren om het hoofdverblijf niet te wijzigen omdat het goed gaat bij de vader. Het is niet in het belang van [minderjarige] om nu een wijziging in het hoofdverblijf aan te brengen.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.9.1.
Ingevolge artikel 806 lid 1 sub a Rv kan in de onderhavige zaak hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
3.9.2.
De bestreden beschikking dateert van 5 juli 2019. Doordat 5 oktober 2019 op een zaterdag viel, was de laatste dag van de termijn voor het aanwenden van het rechtsmiddel in de onderhavige zaak door de moeder maandag 7 oktober 2019. Gelet hierop is het beroepschrift tijdig ingediend en is de moeder ontvankelijk in het hoger beroep.
Hoofdverblijf
3.9.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] wenselijk is dat zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
3.9.5.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat er zorgen waren over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder, alsmede over de opvoedvaardigheden van de moeder en haar persoonlijke problematiek. Doordat het persoonlijkheidsonderzoek nog niet heeft plaatsgevonden en hulpverlening nog onvoldoende van de grond is gekomen, is er nog altijd onvoldoende zicht op de (situatie van de) moeder. Pas vanaf oktober 2020 ontvangt de moeder tweemaal per maand ambulante begeleiding waarbij ook gekeken gaat worden naar haar opvoedcapaciteiten. Weliswaar komt het CJG sinds mei 2020 tweemaal per maand bij de moeder thuis, maar van hun bevindingen zijn geen stukken in het geding gebracht. Daarbij is de periode dat het CJG (intensiever) betrokken is, gelet ook op de lange voorgeschiedenis, te beperkt om nu al te kunnen concluderen dat de zorgen niet meer aanwezig zijn en dat sprake is van een bestendige situatie.
3.9.6.
Voorts is het hof gebleken dat de situatie van de moeder sinds de bestreden beschikking weer compleet is gewijzigd: zij is opnieuw verhuisd, is gaan samenwonen, is hertrouwd en heeft een zoon gekregen. Van de ouders is de vader dan ook nog altijd de meest stabiele factor in het leven van [minderjarige] . Bovendien verblijft [minderjarige] sinds 16 augustus 2019, derhalve al ruim een jaar, bij de vader. Over de opvoedsituatie bij de vader bestaan geen zorgen en het gaat goed met [minderjarige] . De vader handelt in het belang van [minderjarige] . Hij is in staat de moeder een rol in het leven van [minderjarige] te geven, hetgeen andersom voor de moeder lastiger lijkt. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat het opgroeien in een gezinssituatie meer in het belang van [minderjarige] zou zijn dan opgroeien bij alleen de vader. Van contra-indicaties voor het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is het hof niet gebleken. Zelfs indien over de (situatie bij de) moeder geen zorgen meer zouden bestaan, ziet het hof, gelet op het voorgaande, even als de raad geen aanleiding voor een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] van de vader naar de moeder.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 5 juli 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en P. Vlaardingerbroek en is op 22 oktober 2020 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.