In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de vader is bepaald. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen. De vader verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2016, staat sinds 5 juli 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de GI onvoldoende betrokken is geweest en dat de vader niet in staat is om de juiste opvoeding te bieden. De vader daarentegen stelt dat de moeder niet in het belang van de minderjarige handelt en dat hij een stabiele opvoedsituatie biedt. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 15 september 2020 gehouden, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de vader de meest stabiele factor is in het leven van de minderjarige en er onvoldoende zicht is op de situatie van de moeder. De moeder is ontvankelijk in haar hoger beroep, maar het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft.