ECLI:NL:GHSHE:2020:3263

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
200.266.868_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de vaststelling van een zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 2 juli 2019 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld die haar onvoldoende mogelijkheden bood om tijd met haar kind door te brengen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft een goede band met [minderjarige] en wenst dat hij meer tijd met zijn kind doorbrengt. De ouders hebben een verstoorde relatie, wat heeft geleid tot een schottenaanpak door de GI, waarbij contact tussen de ouders wordt vermeden.

Het hof heeft de argumenten van beide ouders gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2020. De moeder heeft gepleit voor een zorgregeling die haar meer tijd met [minderjarige] biedt, terwijl de vader zijn wens heeft geuit om [minderjarige] meer bij zich te hebben. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat.

Na afweging van de belangen van beide ouders en het welzijn van [minderjarige] heeft het hof besloten de zorgregeling te wijzigen. De nieuwe regeling houdt in dat [minderjarige] in een cyclus van drie weken steeds twee achtereenvolgende weekenden bij de vader verblijft en één weekend bij de moeder. De ouders zijn verantwoordelijk voor het ophalen en terugbrengen van [minderjarige], waarbij de oma of een ander familielid kan helpen indien nodig. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 oktober 2020
Zaaknummer: 200.266.868/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/257766 FA RK 18-4531
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.V.T. Cremers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] , België,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 februari 2019 en 2 juli 2019, beide uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 september 2019, heeft de moeder het hof verzocht de beschikking van 2 juli 2019 te vernietigen voor zover het de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) betreft en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de zorgregeling als volgt vast te stellen:
- [minderjarige] verblijft twee weekenden per vier weken bij de vader van donderdagmiddag na school tot maandagochtend voor school, waarbij de vader zorgt voor het ophalen van en brengen naar school, althans een door het hof in goede justitie te bepalen zorgregeling;
- tijdens de vakanties of andere dagen waarop de wisselingen niet via school kunnen plaatsvinden, zal de wisseling plaatsvinden via de oma van vaderszijde (hierna: de oma) of een ander familielid in overleg, waarbij de moeder [minderjarige] naar dit familielid zal brengen en dit familielid [minderjarige] terug zal brengen naar de moeder.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2020, heeft de moeder haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij verzoekt de zorgregeling als volgt vast te stellen:
- [minderjarige] verblijft steeds twee achtereenvolgende weekenden bij de vader en vervolgens één volledig weekend bij de moeder. Dit driewekelijks schema blijft zich herhalen, met uitzondering van de vakanties. Gedurende de weekenden dat [minderjarige] bij de vader verblijft, is [minderjarige] van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend voor school bij de vader waarbij de vader zorgt voor het ophalen van en brengen naar school, althans een door het hof in goede justitie te bepalen zorgregeling;
- tijdens de vakanties of andere dagen waarop de wisselingen niet via school kunnen plaatsvinden, zal de wisseling plaatsvinden via de oma of een andere familielid in overleg, waarbij de moeder [minderjarige] naar dit familielid zal brengen en dit familielid [minderjarige] terug zal brengen naar de moeder.
Kosten rechtens.
2.3.
Namens de vader is geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. E.W.J.M. van Bree (waarnemend advocaat voor mr. Cremers);
- de vader;
- namens de GI [vertegenwoordiger van de GI] ;
- namens de raad [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben tot medio 2016 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Na het verbreken van hun relatie zijn de ouders een zorgregeling voor [minderjarige] overeengekomen, die (mede) was afgestemd op het fulltime dienstverband in
ploegendiensten van de vader. Partijen verschillen van mening over de frequentie van die regeling: de vader stelt dat hij per tien dagen zes dagen omgang met [minderjarige] had en de moeder stelt dat de vader per tien dagen vier dagen omgang met [minderjarige] had.
3.3.
De vader is in 2018 verhuisd van [woonplaats moeder] naar [woonplaats vader] in België. Hij is thans niet meer werkzaam in ploegendiensten.
3.4.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 6 februari 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- een voorlopige zorgregeling bepaald inhoudende dat [minderjarige] één weekend per veertien dagen van donderdag na school tot maandag naar school bij de vader zal verblijven, met een verder contact in de andere week indien en voor zover in onderling overleg bepaald;
- de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek te doen en uiterlijk op 6 juni 2019 (pro forma) rapport en advies uit te brengen over de zorgregeling;
- de beslissing over de zorgregeling aangehouden.
3.5.
De raad heeft bij rapport van 11 juni 2019 gerapporteerd en geadviseerd aan de rechtbank. Naast een advies aan de rechtbank over de vast te leggen zorgregeling voor [minderjarige] heeft de raad de kinderrechter verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van één jaar.
3.6.
Bij beschikking van 26 juni 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
De ondertoezichtstelling is verlengd bij beschikking van 15 juni 2020 tot 26 juni 2021.
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 2 juli 2019
heeft de rechtbank de volgende zorgregeling bepaald:
- [minderjarige] is drie weekenden per maand bij de vader, waarvan twee weekenden van donderdagmiddag na school tot zondagavond 18.00 uur, waarbij de vader zorgt voor het ophalen van [minderjarige] op school en de moeder zorgt voor het vervoer van [minderjarige] op zondag, waarbij zij [minderjarige] op zondag om 18.00 uur bij de oma ophaalt.
Het derde weekend is [minderjarige] bij de vader van zaterdagmorgen 12.00 uur tot zondag 18.00 uur. De moeder brengt [minderjarige] op zaterdag naar de oma en iemand van de familie van de vader brengt [minderjarige] op zondag om 18.00 uur terug bij de moeder;
- de schoolvakanties worden verdeeld, waarbij [minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de vader is. Bij de vakanties van twee weken haalt de vader [minderjarige] op donderdag bij school op en komt de moeder [minderjarige] de tweede zondag van die vakantie ophalen bij de oma om 18.00 uur. In de oneven jaren is [minderjarige] de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader. De oma haalt [minderjarige] dan op bij de moeder op zondagavond om 19.00 uur en de moeder haalt [minderjarige] de zondagavond daarna weer bij de oma op om 18.00 uur;
- in de vakanties van één week haalt de vader [minderjarige] op donderdag op, op school en haalt de moeder [minderjarige] op woensdag om 12.00 uur op bij de oma. In de oneven jaren haalt de oma [minderjarige] op de woensdag om 12.00 uur op en komt de moeder [minderjarige] de zondag daarna om 18.00 uur halen bij de oma;
- in de zomervakanties is [minderjarige] twee weken bij de moeder, twee weken bij de vader, één week bij de moeder en één week bij de vader. Daar waar mogelijk is wordt [minderjarige] naar school gebracht of daar gehaald. Daar waar dat niet mogelijk is wordt [minderjarige] naar de oma gebracht of daar gehaald. Mocht dat niet mogelijk zijn bij de oma dan zal de overdracht tussen de ouders plaatsvinden op het centraal station in [plaats] .
Mocht [minderjarige] in de toekomst op vrijdag school hebben, dan vindt de omgang met de vader plaats vanaf vrijdag na school;
- in de zomervakantie 2019 is [minderjarige] de eerste week bij de moeder, de tweede en derde week bij de vader, de vierde en vijfde week bij de moeder en de zesde week bij de vader.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Voor de moeder is het oordeel dat [minderjarige] drie van de vier weekenden bij de vader verblijft onbegrijpelijk. Zij heeft hierdoor slechts vier dagen per maand effectief vrije tijd met [minderjarige] , namelijk één weekend plus één vrijdag per vier weken. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij ook voldoende effectieve vrije tijd met de moeder heeft. Zij hebben een goede band en willen samen dingen ondernemen. De moeder werkt 28,5 uur per week. Zij heeft doordeweeks weinig quality time met [minderjarige] . Op grond van haar aangepaste voorstel heeft de moeder meer contact met [minderjarige] en heeft de vader nog steeds veel contact met [minderjarige] .
Het aangepaste voorstel doet de moeder om tot overeenstemming met de vader te kunnen komen. Zij acht een zorgregeling van een weekend per veertien dagen het meest in het belang van [minderjarige] .
Het wisselmoment op zondagavond is voor [minderjarige] en voor de moeder heel belastend. Indien het wisselmoment op maandagochtend is, waarbij [minderjarige] door de vader naar school wordt gebracht, hoeft [minderjarige] niet eerst naar de oma op zondagavond en niet naar de voorschoolse opvang op maandagochtend. Deze regeling voorkomt ook dat familie van de vader belast wordt met de overdracht en dat de ouders elkaar kunnen tegenkomen. Dit strookt met het advies van de GI, die inmiddels de schottenaanpak heeft geadviseerd. De omstandigheid dat de vader zonder overleg ervoor heeft gekozen om te verhuizen, maakt ook dat het niet redelijk is dat de moeder een deel van het vervoer voor haar rekening moet nemen. Voor zover het hof van mening is dat de moeder wel een deel van het vervoer voor haar rekening moet nemen, dan zou de moeder [minderjarige] het liefst op vrijdag vanuit school wegbrengen.
Ten aanzien van de vakanties of andere dagen waarop de wisselingen niet via school kunnen plaatsvinden, verzoekt de moeder dat de wisseling (wel) plaatsvindt via de oma of een ander familielid in overleg, waarbij de moeder [minderjarige] naar dit familielid zal brengen en dit familielid [minderjarige] terug zal brengen naar de moeder. Een overdracht op het station in [plaats] , zoals de rechtbank heeft bepaald voor het geval dat de overdracht niet bij de oma kan plaatsvinden, is vanwege de veiligheid van de moeder en het welzijn van [minderjarige] geen reële optie. In het verleden hebben meerdere escalaties tussen de ouders plaatsgevonden.
De moeder is bewust bezig met hulpverlening voor haarzelf en [minderjarige] . Zij zou ook graag samen met de vader een traject volgen om te leren hoe ze het samen als ouders goed kunnen doen voor [minderjarige] .
3.10.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Hij heeft een goede band met [minderjarige] en vindt het contact dat hij met [minderjarige] heeft te weinig. Hij wil [minderjarige] graag ieder weekend bij zich hebben, zodat [minderjarige] in het gezin van de vader kan opgroeien, samen met zijn zusje. Dit is in het belang van [minderjarige] . De moeder werkt parttime en heeft doordeweeks voldoende tijd met [minderjarige] .
Het is te vermoeiend voor [minderjarige] als hij op maandagochtend voor school wordt teruggebracht. In de periode dat de vader [minderjarige] op maandagochtend vanuit zijn woning naar school bracht, kwam het voor dat [minderjarige] in de klas in slaap viel. Het is beter voor [minderjarige] als hij op zondagavond in zijn eigen bed kan slapen. Daarbij komt dat de vader niet de mogelijkheid heeft om [minderjarige] op maandagochtend terug te brengen, omdat hij dan moet werken. Ook zijn zus en zwager werken op maandagochtend en kunnen [minderjarige] dan niet terugbrengen. Hij wil de oma daarmee niet belasten gelet op haar leeftijd.
De vader meent dat de betrokkenheid van de hulpverlenende instanties genoeg is geweest. Hij wil dat [minderjarige] van zijn kindertijd kan genieten.
3.11.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende verklaard. Er is gekozen voor de schottenaanpak om te kijken hoe de ouders als individu verantwoordelijk kunnen zijn voor [minderjarige] . [minderjarige] zit in een loyaliteitsconflict. Hij wil het voor beide ouders goed doen. Hij vindt het ingewikkeld als het bij de vader over de moeder gaat en als het bij de moeder over de vader gaat. Voor [minderjarige] zal kinder- en jeugdpraktijk [kinder- en jeugdpraktijk] ingeschakeld worden om te kijken naar de vraag in hoeverre hij last heeft van de huidige situatie en wat hij van de agressie tussen de ouders heeft meegekregen. Het is gericht op hulp voor [minderjarige] en leidt mogelijk tot hulpverlening voor de ouders.
Voor nu moet gekeken worden naar waar [minderjarige] behoefte aan heeft. Het is voor de ouders op dit moment heel lastig om samen beslissingen te nemen. Het voorstel van de moeder acht de GI een reëel verzoek. Het wisselmoment op maandag zou een optie kunnen zijn, omdat de ouders dan niet met elkaar in contact komen. Door het wisselmoment op maandag kan [minderjarige] wat vermoeid zijn, maar dat geldt ook voor het wisselmoment op de zondag. De oma en de zus van de vader zijn heel helpend in het uitvoeren van de zorgregeling.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
Het uitgangspunt moet zijn het recht van [minderjarige] op omgang, niet het recht van de ouders. Alles gaat moeizaam tussen de ouders. Kijkend naar wat [minderjarige] nodig heeft, komt de raad tot een beperkte, minimale zorgregeling. Als wisselmomenten op zondagavond en maandagochtend voor [minderjarige] moeilijk zijn, dan zou als wisselmoment op zondag bijvoorbeeld 15.00 uur ook een oplossing in het belang van [minderjarige] kunnen zijn. Niet bepalend is of de ouders daarvan last hebben. Het uitvoeren van de zorgregeling hoort bij het ouderschap.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.2.
Tussen de ouders is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld. Dit betreft de frequentie van de reguliere zorgregeling, het wisselmoment én op het ophalen en terugbrengen van [minderjarige] .
De ouders hebben behoefte aan een duidelijke zorgregeling. De verstandhouding tussen hen is dusdanig verstoord, dat de GI momenteel heeft gekozen voor de schottenaanpak. Contact tussen de ouders is daarom thans niet mogelijk. Het hof overweegt verder als volgt.
3.13.3.
Het belang van [minderjarige] staat voorop. Hij heeft met beide ouders een goede band. Sinds het uiteengaan van de ouders heeft [minderjarige] steeds een uitgebreide zorgregeling met de vader gehad. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij zijn frequente contact met de vader in de weekenden, dat goed verloopt, houdt. Evenwel is ook in het belang van [minderjarige] dat hij voldoende mogelijkheden heeft om met zijn moeder in de weekenden iets te kunnen ondernemen. De moeder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op grond van de door de rechtbank vastgestelde regeling daartoe te weinig mogelijkheden heeft, terwijl ook doordeweeks haar tijd samen met [minderjarige] beperkt is. De verzochte zorgregeling, inhoudende dat [minderjarige] steeds twee achtereenvolgende weekenden bij de vader verblijft en vervolgens één volledig weekend bij de moeder, doet naar het oordeel van het hof recht aan het belang van [minderjarige] om zowel met de vader als met de moeder iets te kunnen ondernemen.
Het hof acht de voortdurende strijd tussen de ouders zeer zorgelijk, maar vooralsnog is niet gebleken dat [minderjarige] daar zodanig last van heeft dat het noopt tot een beperktere zorgregeling.
3.13.4.
Ten aanzien van het ophalen en terugbrengen van [minderjarige] acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat beide ouders daarin een aandeel hebben. Het hof zal bepalen dat de vader [minderjarige] op vrijdag na schooltijd ophaalt op school. Indien de vader [minderjarige] niet kan ophalen, haalt de oma of en ander familielid van de vader, zoals dat nu feitelijk het geval is, [minderjarige] op.
Met betrekking tot het terugbrengen zal het hof bepalen dat de moeder [minderjarige] op zondag om 17.00 uur ophaalt bij de oma. De vader heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het voor hem, vanwege zijn werk, niet haalbaar is om [minderjarige] op maandagochtend naar school te brengen. Bovendien zou [minderjarige] indien hij op maandagochtend wordt teruggebracht al zeer vroeg moeten vertrekken vanwege de reisafstand tussen de ouders. Door het wisselmoment op zondag om 17.00 uur te laten plaatsvinden, kan [minderjarige] tijdig worden opgehaald, heeft hij thuis nog enige tijd voordat hij gaat slapen en kan hij op maandagochtend in alle rust naar school. Dat hij eenmaal per twee weken naar de voorschoolse opvang moet, doet daar niet aan af.
Indien het voor een van de ouders beter uitkomt het halen en brengen te ruilen, kan dit in overleg met de GI worden aangepast. Dit geldt ook voor de situatie dat de moeder [minderjarige] niet bij de oma kan ophalen, maar bij een ander familielid van de vader.
3.14.5.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat tijdens de vakanties of andere dagen waarop de wisselingen niet via school kunnen plaatsvinden, de wisseling zal plaatsvinden via de oma of een ander familielid in overleg, waarbij de moeder [minderjarige] naar dit familielid zal brengen en dit familielid [minderjarige] terug zal brengen naar de moeder. Dit verzoek zal het hof niet toewijzen, omdat de rechtbank reeds een concrete, duidelijke regeling heeft bepaald voor het halen en brengen tijdens de vakanties waartegen de moeder niet heeft gegriefd. Het hof zal enkel van die regeling afwijken ten aanzien van het tijdstip van het wisselmoment tijdens de vakanties. Dit tijdstip zal het hof bepalen op 17.00 uur, zodat één vast tijdstip voor alle wisselmomenten geldt (uitgezonderd het wisselmoment op de woensdagen tijdens de vakanties van één week).
De wisselmomenten tijdens de vakanties vinden steeds met behulp van de oma plaats. Indien het voor partijen beter uitkomt dat dit met behulp van een ander familielid van de vader plaatsvindt, kan dit in overleg met de GI worden aangepast.
3.14.6.
De bepaling van de rechtbank, dat, indien de overdracht niet bij de oma of een ander familielid van de vader kan plaatsvinden, de overdracht tussen de ouders plaatsvindt op het station in [plaats] , zal het hof niet in stand laten. Het hof acht, gelet op de slechte verstandhouding tussen de ouders, deze wijze van overdracht niet in het belang van [minderjarige] . Bovendien is niet gebleken dat deze bepaling nodig is. De overdracht heeft steeds op school of met behulp van de oma of een ander familielid van de vader kunnen plaatsvinden. Het is in het belang van [minderjarige] dat dit systeem in stand wordt gehouden.
3.15.
Duidelijkheidshalve zal het hof de bestreden beschikking wat betreft de zorgregeling geheel vernietigen en, op grond van wat hiervoor is overwogen, een zorgregeling vaststellen al hierna staat vermeld.
3.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 juli 2019 wat betreft de beslissing over de zorgregeling en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014, de volgende regeling vast:
- [minderjarige] verblijft in een cyclus van drie weken steeds twee achtereenvolgende weekenden bij de vader en vervolgens één weekend bij de moeder. In de weekenden dat [minderjarige] bij de vader verblijft haalt de vader [minderjarige] op vrijdag op school op en haalt de moeder [minderjarige] op zondag om 17.00 uur bij de oma op. Indien de vader [minderjarige] niet kan ophalen op school, zorgt de oma of de zus van de vader voor het ophalen van [minderjarige] ;
- tijdens vakanties van één week:
- in de even jaren: [minderjarige] verblijft van vrijdag uit school tot woensdag 12.00 uur bij de vader, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag ophaalt op school en de moeder [minderjarige] op woensdag om 12.00 uur ophaalt bij de oma;
- in de oneven jaren: [minderjarige] verblijft van woensdag 12.00 uur tot zondag bij de vader, waarbij de oma [minderjarige] op woensdag om 12.00 uur ophaalt bij de moeder en de moeder [minderjarige] op zondag om 17.00 uur ophaalt bij de oma;
- tijdens vakanties van twee weken:
- in de even jaren: [minderjarige] verblijft de eerste week bij de vader (vader haalt [minderjarige] op van school) en tweede week bij de moeder, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op zondag om 17.00 uur bij de oma waar de moeder [minderjarige] ophaalt;
- in de oneven jaren: [minderjarige] verblijft de eerste week bij de moeder en tweede week bij de vader, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op zondag om 17.00 uur bij de moeder waar de oma [minderjarige] ophaalt;
- tijdens de zomervakanties verblijft [minderjarige] twee weken bij de moeder, twee weken bij de vader, één week bij de moeder en één week bij de vader, waarbij het wisselmoment op zondag plaatsvindt om 17.00 uur bij degene waar [minderjarige] dan verblijft (wanneer [minderjarige] bij de vader verblijft, zal de wisseling plaatsvinden bij de oma);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020 door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.