3.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) [appellante] treedt onder meer op als expediteur of tussenpersoon in het goederenvervoer over de weg. [geïntimeerde] is vervoerder.
b) Partijen hebben op 28 november 2019 een charterovereenkomst gesloten, op grond waarvan [geïntimeerde] transporten uitvoert in opdracht van [appellante] . Voor het uitvoeren van transportopdrachten heeft [appellante] aan [geïntimeerde] trailers ter beschikking gesteld. Ook heeft [appellante] aan [geïntimeerde] GPS-systemen beschikbaar gesteld en heeft [geïntimeerde] in verband daarmee een borg van € 500,- aan [appellante] betaald.
c) Tussen 11 maart en 24 maart 2020 heeft tussen partijen e-mailcorrespondentie plaatsgevonden over het wegvallen of de afname van transportopdrachten in verband met de coronacrisis.
d) [geïntimeerde] heeft de door haar voor [appellante] beschikbaar gehouden trucks naar de thuisbasis in Litouwen gestuurd en de trailers en de GPS-systemen bij [appellante] ingeleverd.
e) [appellante] heeft [geïntimeerde] een factuur gestuurd op 6 april 2020 ter hoogte van € 14.960,08. De factuur betreft voornamelijk een bedrag van € 13.500,- aan boetes die [appellante] in rekening heeft gebracht op grond van de opzeggingsregeling in artikel 20 charterovereenkomst.
f) [geïntimeerde] heeft voor haar transportwerkzaamheden facturen gestuurd voor in totaal € 35.736,64, welke [appellante] grotendeels heeft betaald. Per 8 april 2020 bedroeg het openstaande bedrag op deze facturen € 13.500,-.
g) [geïntimeerde] heeft [appellante] tevergeefs gesommeerd tot betaling van het bedrag van € 13.500,-, vermeerderd met kosten en rente. Bij brief van 16 april 2020 heeft [geïntimeerde] de charterovereenkomst met [appellante] opgezegd. Zij heeft tevens verzocht om terugbetaling van de borg van € 500,- voor de geretourneerde GPS-systemen.
3.2.1.In deze procedure vordert [geïntimeerde] betaling in hoofdsom van € 14.000,-, bestaande uit € 13.500,- aan onbetaald gebleven facturen voor de geleverde transportdiensten en € 500,- aan terug te betalen borg voor de GPS-systemen, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke handelsrente. Zij legt hieraan ten grondslag dat [appellante] haar betalingsverplichting op grond van de charterovereenkomst moet nakomen. [geïntimeerde] stelt een spoedeisend belang te hebben bij haar vorderingen.
3.2.2.[appellante] heeft betwist dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. [appellante] heeft verder, samengevat, aangevoerd dat zij na de uitbraak van de coronapandemie medio maart contact heeft gehad met [geïntimeerde] , per e-mail en telefonisch. Daarbij heeft [appellante] aangegeven dat zij wenste vast te houden aan de charterovereenkomst, maar dat zij vanwege de crisis van dag tot dag moest kijken naar de beschikbare transporten. [geïntimeerde] stelde zich volgens [appellante] op het standpunt dat zij 11.000 kilometer per maand zou moeten kunnen rijden omdat zij anders zou opzeggen. De charterovereenkomst biedt volgens [appellante] geen grond voor een minimumaantal kilometers en dit is ook niet aan [geïntimeerde] toegezegd. [geïntimeerde] heeft haar trucks terug naar Litouwen gestuurd. De GPS-systemen heeft zij bij [appellante] ingeleverd. Naast de e-mailcorrespondentie was dit een duidelijk signaal van [geïntimeerde] dat zij de charterovereenkomst niet meer wenste na te komen. Daarmee heeft [geïntimeerde] de charterovereenkomst opgezegd, zonder inachtneming van de contractuele opzegtermijn van drie maanden. Zij is daarom de contractuele boete verschuldigd van € 500,- per truck per week dat deze termijn niet in acht is genomen, € 13.500,- in totaal. [appellante] had transporten beschikbaar voor [geïntimeerde] in deze periode. Omdat [geïntimeerde] zich had teruggetrokken in Litouwen, was zij niet inzetbaar voor deze transporten want een gepland transport moet op dezelfde dag of anders de volgende dag worden uitgevoerd. [appellante] heeft andere vervoerders moeten inschakelen om de opdrachten te kunnen uitvoeren. [geïntimeerde] is daarom toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de charterovereenkomst, aldus nog steeds [appellante] . [appellante] beroept zich, primair, op verrekening van het openstaande bedrag van de facturen met de contractuele boete en/of met schadevergoeding uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming. [appellante] beroept zich subsidiair op opschorting van haar betalingsverplichting.
3.2.3.In het vonnis van 29 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 14.000,-, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en een bedrag van € 1.500,- aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en nakosten.
3.2.4.[geïntimeerde] heeft het vonnis geëxecuteerd door het te betekenen aan [appellante] en beslag te leggen onder een bank van [appellante] . De deurwaarder heeft het volledige bedrag waarop [geïntimeerde] op grond van het vonnis aanspraak kon maken, geïncasseerd en uitbetaald aan [geïntimeerde] .