ECLI:NL:GHSHE:2020:3237

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
200.265.752_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding koopovereenkomst tweedehands voertuig met verborgen gebreken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een uitspraak van de kantonrechter in een geschil tussen een besloten vennootschap (appellante) en een particulier (geïntimeerde) over de koop van een tweedehands Porsche 911 Turbo. De geïntimeerde heeft de auto op 17 september 2016 gekocht, maar heeft na de aankoop gebreken geconstateerd die niet waren gecommuniceerd door de appellante. De geïntimeerde heeft de auto laten repareren en heeft vervolgens de koopovereenkomst ontbonden, met vorderingen tot terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van de geïntimeerde in eerste aanleg grotendeels toegewezen. In hoger beroep heeft de appellante vier grieven aangevoerd, waaronder dat er geen ingebrekestelling was verzonden door de geïntimeerde, wat volgens de appellante noodzakelijk was voor het intreden van verzuim. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante in haar grief slaagt, omdat de geïntimeerde niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een situatie waarin verzuim zonder ingebrekestelling kon intreden. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van de geïntimeerde afgewezen. De geïntimeerde is veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.265.752/01
arrest van 20 oktober 2020
in de zaak van
[besloten vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. P.L. Nijmeijer te Roosendaal,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.G.M. Schuman te Sittard,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 september 2019 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 12 juli 2018 en 6 juni 2019 en het herstelvonnis van 27 juni 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6021695 CV EXPL 17-4006)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het vonnis van 10 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De vaststelling van de feiten onder 2. in het vonnis van 12 juli 2018 waarvan beroep is niet bestreden, zodat ook het hof uitgaat van de volgende feiten.
3.1.1.
Op 17 september 2016 heeft [geïntimeerde] een auto gekocht van [appellante] . Het betreft een Porsche 911 Turbo 3.6 6 Boxer 408 PK, bouwjaar 2003. De vraagprijs was
€36.996,00. Bij de koop zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] zijn eigen Porsche 911 3.4. Coupe Carrera ter waarde van € 15.996,00 zou inruilen. Daarbovenop heeft [geïntimeerde] € 23.750,00 betaald.
3.1.2.
[appellante] bood de auto via een advertentie op zijn website aan. In deze advertentie stond onder meer het volgende vermeld:
"Originele Porsche Turbo 996 uit 2003 te koop aangeboden. Deze schitterende Midnight Blue kleurige Porsche is werkelijk een plaatje. Het origineel zwart lederen interieur is eveneens als nieuw! Deze Turbo heeft slechts 185K kilometer op de teller maar is werkelijk als nieuw! Deze Porsche is voorzien van een Porsche keuringsrapport."
Het Porsche keuringsrapport is opgesteld door Porsche Centrum [plaats] .
3.1.3.
[geïntimeerde] heeft voordat hij tot de koop overging de auto geïnspecteerd en een proefrit gemaakt. [medewerker van appellante] (hierna: [medewerker 1] ) van [appellante] heeft [geïntimeerde] toen het volgende meegedeeld:
1. één remleiding diende te worden vervangen;
2. de banden dienden te worden vervangen;
3. de ruit aan de rechtervoorzijde diende te worden afgesteld.
3.1.4.
Op 21 september 2016 heeft [geïntimeerde] naar het Porsche keuringsrapport geïnformeerd. [medewerker 1] van [appellante] heeft toen toegezegd dat hij zodra hij het keuringsrapport zou ontvangen dit zou doorsturen aan [geïntimeerde] .
3.1.5.
Op 1 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] de auto opgehaald bij [appellante] . [geïntimeerde] heeft de auto toen meteen naar zijn eigen Porsche garage Erpa in [plaats] gebracht, opdat de hiervoor onder 3.1.3. genoemde werkzaamheden konden worden verricht.
3.1.6.
Op 3 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] telefonisch contact opgenomen met [medewerker 1] van [appellante] , omdat [geïntimeerde] tijdens de autorit naar Erpa had gemerkt dat de auto gebreken vertoonde en ook Erpa gebreken had geconstateerd. Partijen verschillen van mening over de inhoud van dit gesprek.
3.1.7.
[geïntimeerde] heeft de auto laten repareren door Erpa. Ook heeft [geïntimeerde] het keuringsrapport bij Porsche Centrum [plaats] opgevraagd en ontvangen.
3.1.8.
Bij e-mailbericht van 10 november 2016 heeft Erpa aan Porsche Centrum [plaats] een overzicht van de geconstateerde gebreken toegezonden:
"Hierbij het keuringsrapport en onze bevindingen.
De radio werkt niet (base versterker kapot), deze lag ook los in de bagageruimte.
2 sleutels waren aanwezig, echter beide kapot op de afstandsbediening
Tevens zat het linker deurslot muurvast geroest.
Er was geen zichtbare schade aan het voertuig, echter was het wel netjes geweest om de
lak als zeer slecht gespoten te benoemen.
Buitenverlichting was niet ok. linker koplamp zat los, het frame eronder zat los en was afgebroken.
Koplampen waren niet EU keurmerk, beide stadslichtjes defect
Runninglights/knipperlichten waren niet EU aangesloten
Rechter kentekenlicht en bedrading misten
Hoogte verstelling van de koplampen konden niet werken, beide hoogte verstellers ontbraken/waren afgebroken.
Velgen hadden duidelijk schade en waren met spuitbus gespoten over de schade
Banden voor waren winterbanden, achter semi slicks, voor tevens veel te oud volgens porsche, was wel gemeld deze op waren.
Uitlaatsysteem was duidelijk open geweest en niet deugdelijk daarna dicht gelast, tevens alle hittenschilden los geroest
linker voordraagarm had heel veel speling op fuseekogel
Wiellager rechtsvoor kapot (zowel speling als duidelijk hoorbaar)
Ashoes rv binnen kapot
Beide handremkabels waren apk afkeur/tevens werkte handrem geheel niet. Versnellingsbak lekt op diversen plaatsen, tevens 1 plek duidelijk dichtgesmeerd met
kit. tevens zat de leiding bovenop de bak niet vastgedraaid, hier liep de olie gewoon uit.
Enorme trilling in het voertuig, waarschijnlijk een as/kan nog uit de versnellingsbak komen.
Remblokken waren bijna op bij het eruit pakken vielen de voeringen eraf.
Bijna alle remleidingen waren ZEER zwaar ingeroest, tot zelfs de leidingen achter de linkerkoplamp!
linksvoor zat bult op remslang
Verwarmings display werkte niet, het display was zwart.
Leidingen stuur bekrachtiging zwaar ingeroest.
Motor lekt olie bij olie retourpomp van de turbo”s
Afblaasklep van de turbo links zat muurvast gerot
Turbodruk valt weg bij het vragen van vermogen
Stoel verstelling memory werkt niet.
Spiegel verstelling werkt precies spiegelbeeld
Ruitensproeierslang was niet aangesloten
Remwerking was zeer slecht
Hitteschilden (4 stuks) misten bij turbo's waardoor plastic kap bij intercooler gesmolten is.
Frame's intercoolers waren slecht/half weg.
Bij het plastic werk onder de auto/in de wielkasten misten ongeveer 50% van de schroeven/pluggen/moertjes
Accu was rot
Spoiler defect-dit was bekend.
Bediening voor en achterklep werkte niet naar behoren, bij demontage bleek het 1 grote bloemkool van oxidatie te zijn.
Bij ons lijkt het erop dat deze auto in zout water heeft gestaan."
3.1.9.
Bij e-mailbericht van 15 november 2016 heeft [geïntimeerde] - onder verwijzing naar het door Erpa handgeschreven overzicht met gebreken van 3 oktober 2016 en het door Erpa bij e-mailbericht van 10 november 2016 opgestelde overzicht van de geconstateerde gebreken - het volgende aan [medewerker 1] van [appellante] bericht:
'' [medewerker 2](van Porsche Centrum [plaats] (toevoeging hof))
heeft aangegevendat u contact wenste omdat uaangaf recentelijk geen contact te hebben gehad met mij.
Ik heb de auto op 1 oktober opgehaald en direct afgegeven in [plaats] . Tijdens mijn rit merkte ik al dat er een aantal mankementen aan de auto waren die niet waren gecommuniceerd.
Op maandagochtend de 3 oktober hebben wij telefonisch contact gehad omdat hij bij Erpa op de brug stond en dermate slecht was dat [medewerker 3](van Erpa (toevoeging hof))
aangaf dat ik hem beter gelijk terug kon brengen. De opsomming die ik telefonisch al deelde op dat moment voeg ik toe als bijlage. U wees aansprakelijkheid hiervoor af, merkte op dat Erpa hem dan zelf maar had moeten komen keuren en dat u mijn auto ook wel eens zou laten keuren.
Over de uitkomsten van de keuring van mijn auto heb ik nooit meer iets gehoord. Waarschijnlijk omdat er een vergelijkbare keuring heeft plaatsgevonden als bij de turbo.
We zijn nu ruim 6 weken verder. U maakte de keuze om de auto niet terug te nemen toen ik u de keuze gaf. De auto is nog niet klaar en het lijkt maar te blijven doorgaan met zaken die steeds aan het licht komen. Onderstaand ook nog even de opsomming zoals [medewerker 3] deze deelde met [medewerker 2] .
Ik heb het keuringsrapport ook direct bij Porsche Centrum [plaats] opgevraagd om te kijken of met de keuring is gefraudeerd. Dit bleek niet het geval te zijn. [medewerker 2] gaf aan erg geschrokken zijn over de uitkomsten van de keuring en de werkelijke staat van de auto.
Het lijkt me volkomen helder dat de auto in de verste verte niet in de staat verkeerde waarin hij conform het rapport, of verkooptekst die ik bijvoeg, zou moeten verkeren.
Ik koop een goedgekeurde Porsche met sticker Porsche Approved en opmerking dat hij als nieuw is en krijg een extreem bouwvallige auto met verborgen gebreken.
Mijn verzoek is nogmaals om tot een schikking te komen.
Graag ontvangen wij deze week uw reactie.”
3.1.10.
Op diezelfde dag heeft [medewerker 1] van [appellante] het volgende aan [geïntimeerde] bericht:
"(...)
Mijn voorstel is de Porsche gewoon terug te brengen en jij weer gewoon weg te rijden met je oude Porsche. De Porsche die je hebt ingeruild verkeert eveneens in een tegenvallende staat dus ben er ook niet blij mee."
3.1.11.
Op 16 november 2016 heeft [geïntimeerde] [medewerker 1] van [appellante] bericht dat hij kan instemmen met het terugbrengen van de auto's met dien verstande dat naast de koopsom ook de herstelkosten dienen te worden vergoed:
“(...)
Op zich vind ik het niet zo'n gek idee om de auto's weer te ruilen. Deze keuze heb ik u eerder aangeboden en sloeg u toen af.
In voorgaand bericht gaf ik aan dat de garagehouder al enige tijd bezig is. Vanzelfsprekend zijn er kosten zijn gemaakt. Het totaal van de gemaakte kosten beloopt inmiddels ca.€ 15.500,- inclusief de kosten voor BPM, RDW, kentekens en reparaties.
Als u de kosten die gemaakt zijn vergoedt rijd ik liever met mijn oude auto die u nu adverteert als een mooie Porsche. Hiernaast is het totaal te vergoeden bedrag het bijbetaalde bedrag van€ 23.750.­ vermeerderd met € 15.500,- zijnde € 39.250,-.
Graag hierop uw akkoord dan kunnen we dit afhandelen."
3.1.12.
Op diezelfde dag heeft [medewerker 1] van [appellante] [geïntimeerde] het volgende bericht:
"Je kunt de auto omwisselen in de staat zoals je hem hebt gekocht volgens koopovereenkomst. Ik zal het bedrag dan overmaken naar je welke u heeft overgemaakt naar ons.
Indien je besluit om de auto te houden is dat uiteraard ook prima."3.1.13. Partijen hebben op 19 november 2016, 29 november 2016 en 24 december 2016 verder gecorrespondeerd.
3.1.14.
Bij brief van 1 februari 2017 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellante] voorgesteld om de koopovereenkomst in stand te laten waarbij [appellante] € 16.000,-- ter zake van herstelkosten aan [geïntimeerde] zou betalen. Bij brief van 6 februari 2017 heeft [appellante] hier afwijzend op gereageerd. Vervolgens is op 20 februari 2017 en 3 maart 2017 verder gecorrespondeerd.
3.1.15.
Op 28 maart 2017 heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven aan Dekra om een onderzoek naar de gebreken aan de auto in te stellen. Dekra heeft op 11 april 2017 rapport uitgebracht.
3.1.16.
Bij brief van 26 april 2017 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] de koopovereenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op betaling van de koopsom van
€ 36.996 (€ 15.996,00 + € 23.750,00) en vergoeding van de herstelkosten van € 30.743,52.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. een verklaring voor recht dat de tussen partijen op 17 september 2016 gesloten koopovereenkomst is ontbonden, met veroordeling van [appellante] tot restitutie van de koopsom van € 36.996,00, dan wel een zodanig bedrag als de kantonrechter juist acht, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 april 2017;
subsidiair:
II. de tussen partijen op 17 september 2016 gesloten koopovereenkomst alsnog te ontbinden, met veroordeling van [appellante] tot restitutie van de koopsom van € 36.996,00, dan wel een zodanig bedrag als de kanontrechter juist acht, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 april 2017;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
III. a) [appellante] te veroordelen tot betaling van de door [geïntimeerde] geleden schade van
€ 30.743,52 (subsidiair: € 22.657,73), bestaande uit reparatiekosten, kosten voor vervangend vervoer en BPM- en RDW kosten, dan wel enig ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
b) [appellante] te veroordelen tot vergoeding van de door [geïntimeerde] gemaakte
deskundigenkosten van € 907,50, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag
van dagvaarding;
c) [appellante] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 1.457,45,
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
d) [appellante] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente
vanaf het tijdstip dat [appellante] in verzuim is deze te voldoen, althans vanaf de datum
van betekening van het vonnis en,
e) [appellante] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf de 15e dag na aanschrijving.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, waardoor ontbinding van de koopovereenkomst gerechtvaardigd is. Tevens heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellante] hierdoor gehouden is tot vergoeding van door [geïntimeerde] geleden schade.
3.2.3.
[appellante] heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.4.
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast, die op 17 oktober 2017 en
27 maart 2018 heeft plaats gevonden.
3.2.5.
In het tussenvonnis van 12 juli 2018 heeft de kantonrechter een tweetal bewijs-opdrachten gegeven waarbij:
i. i) aan [geïntimeerde] is opgedragen te bewijzen:
a) dat de auto bij en /of kort na de levering de door [geïntimeerde] gestelde gebreken vertoonde;
b) dat de reparaties waarvan betaling wordt gevorderd noodzakelijk waren, dat Erpa deze reparaties daadwerkelijk heeft verricht en dat de kosten van deze reparaties ook daadwerkelijk zijn betaald.
ii) aan [appellante] is opgedragen te bewijzen dat [medewerker 1] van [appellante] tijdens het telefoongesprek van 3 oktober 2016 tegen [geïntimeerde] heeft gezegd dat hij de auto kon komen terugbrengen.
3.2.6.
In het eindvonnis van 6 juni 2019 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] grotendeels in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat [appellante] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. Op grond daarvan heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen: i) een schadebedrag van € 16.000,=, ii) een bedrag van € 907,50 ter zake kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, iii) een bedrag van € 935,00 ter zake buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 mei 2017. Voor het overige zijn de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. Bij herstelvonnis van 27 juni 2019 heeft kantonrechter het bedrag van de begrote proceskosten waarin [appellante] is veroordeeld gewijzigd van € 1.617,31 in € 1.827,31.
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] . Tevens heeft [appellante] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] op basis van de vonnissen van 6 juni 2019 en 27 juni 2019 aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele terugbetaling, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3.4.
Het hof ziet aanleiding om de als tweede door [appellante] naar voren gebrachte grief als eerste te behandelen. Grief II is gericht tegen rov 4.3 van het vonnis van 12 juli 2018 waarin is geoordeeld dat [appellante] geen rechten kan ontlenen aan het ontbreken van een door [geïntimeerde] verzonden ingebrekestelling. Door de kantonrechter is in rov 4.3 verder overwogen dat [appellante] tijdens het telefoongesprek van 3 oktober 2016 niet heeft aangeboden om de auto op haar kosten te repareren, terwijl evenmin betaling van reparatiekosten door haar op dat moment is toegezegd. Daarover heeft de kantonrechter overwogen dat dat allerminst voor de hand lag, omdat [medewerker 1] ter zitting heeft verklaard dat de auto goed was en dat het bij [appellante] nooit voorkomt dat een auto niet goed is. Onder die omstandigheden is het volgens de kantonrechter onaannemelijk dat [appellante] in geval van een schriftelijke ingebrekestelling wel bereid zou zijn geweest tot forse reparatiewerkzaamheden.
3.5
Ter toelichting op de grief heeft [appellante] er onder meer op gewezen dat van haar niet kon worden verwacht dat zij tijdens het bewuste telefoongesprek al (kosten van de) reparaties zou toezeggen, mede omdat [medewerker 1] op 3 oktober 2016 [geïntimeerde] onverwachts aan de lijn kreeg en tijdens dit kort durende telefoongesprek werd overvallen door klachten over de geleverde auto. Op dat moment beschikte [appellante] (nog) niet over enig overzicht van de geconstateerde gebreken van de auto en de daarmee gemoeide kosten van herstel. Evenmin kon toen volgens [appellante] de juistheid van deze gebreken en de deskundigheid van de persoon die dit had geconstateerd, worden vastgesteld. Ter bescherming van de schuldenaar is de ingebrekestelling opgenomen in de wet, waarbij door middel van een schriftelijke aanmaning een redelijke termijn wordt gegeven voor de nakoming, aldus [appellante] . Een ingebrekestelling kon volgens [appellante] dan ook niet achterwege blijven.
3.6.
Ter beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat als hoofdregel voor het intreden van verzuim een ingebrekestelling nodig is (art. 6:82 lid 1 BW). Uitzonderingen op deze hoofdregel zijn opgenomen in art. 6:83 BW. Onder de in die bepaling opgenomen omstandigheden kan een schuldenaar ook zonder ingebrekestelling in verzuim geraken. Dit doet zich onder meer voor wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten (art. 6:83 sub c BW). De stelplicht en bewijslast dat sprake is van een uitzonderingssituatie waarbij verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, rust op grond van art. 150 Rv. op [geïntimeerde] . Weliswaar is in dat verband door [geïntimeerde] gewezen op zijn telefoongesprek van 3 oktober 2016 met [medewerker 1] van [appellante] , maar juist over de exacte inhoud van dat telefoongesprek verschillen partijen van mening. Wel is tussen partijen komen vast te staan dat het bewuste telefoongesprek slechts kort duurde. Ook staat vast dat [geïntimeerde] nadien de auto heeft laten repareren door Erpa, zonder [appellante] eerst nog de gelegenheid te hebben gegeven om de gebreken te inspecteren en deze alsnog te herstellen. Evenmin is [appellante] op voorhand schriftelijk aansprakelijk gehouden voor de te maken herstelkosten bij een derde (art. 6:82 lid 2 BW). Door [geïntimeerde] is weliswaar gesteld dat sprake is geweest van een mededeling als bedoeld in art. 6:83 sub c BW waardoor een ingebrekestelling achterwege kon blijven, maar [appellante] heeft gemotiveerd betwist dat een dergelijke mededeling namens haar is gedaan. In het licht van deze betwisting heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat namens [appellante] enige mededeling is gedaan waaruit [geïntimeerde] moest afleiden dat [appellante] in de nakoming van de verbintenis zou tekortschieten. Een voldoende specifiek en ter zake dienend bewijsaanbod hieromtrent is van de zijde van [geïntimeerde] noch in eerste aanleg noch in hoger beroep naar voren gebracht. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof aldus niet toe.
3.7.
Los van de in art. 6:83 BW vermelde uitzonderingen, kan verzuim ook zonder ingebrekestelling intreden in andere gevallen, zoals op grond van de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Ook hierop is door [geïntimeerde] een beroep gedaan. [geïntimeerde] heeft evenwel onvoldoende omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat gelet op de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling in dit geval achterwege kon blijven. Zo is het hof niet gebleken van meerdere (vruchteloze) pogingen van de zijde van [geïntimeerde] om zijn klachten over de gebreken aan de auto tijdig (dus voorafgaand aan het laten uitvoeren van reparaties) aan de orde te stellen bij [appellante] . [geïntimeerde] heeft slechts éénmalig, tijdens het hiervoor vermelde telefonische onderhoud op 3 oktober 2016, zijn klachten over de gebreken aan de auto kenbaar gemaakt aan [appellante] . Vervolgens heeft hij Erpa reparaties laten uitvoeren waarmee (gelet op de prijs van de auto) aanzienlijke kosten gemoeid waren. Onder die omstandigheden had van [geïntimeerde] verwacht mogen worden dat hij [appellante] (voorafgaand aan het maken van die kosten) in gebreke zou stellen, of in ieder geval op de hoogte zou stellen van zijn voornemen om reparaties te laten verrichten, zodat [appellante] ook daadwerkelijk de gelegenheid zou hebben gekregen om zelf de gebreken te inspecteren en zo nodig te herstellen. Pas bij gebreke van een adequate reactie daarop had [geïntimeerde] de gebreken door een derde kunnen laten repareren op kosten van [appellante] . Dit betekent dat het beroep van [geïntimeerde] op de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt. Conform de hoofdregel van art. 6:82 lid 1 BW is het verzuim aldus niet ingetreden.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de door [appellante] naar voren gebrachte grief II. Het slagen van deze grief brengt mee dat de vordering van [geïntimeerde] strandt, aangezien de afwezigheid van verzuim in de weg staat aan de toewijzing de ingestelde vordering tot schadevergoeding. Gelet op het ontbreken van het vereiste verzuim, laat het hof de vraag of de auto (al dan niet) heeft beantwoord aan de overeenkomst buiten beschouwing.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de vonnissen van 12 juli 2018, 6 juni 2019 en 27 juni 2019 van de kantonrechter zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen. Het hof zal de overige grieven verder onbesproken laten, nu deze inmiddels hun belang hebben verloren dan wel geen zelfstandige betekenis (meer) hebben.
3.10.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van eerste aanleg en het hoger beroep. [appellante] heeft terugbetaling gevorderd van al wat zij ter voldoening aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnissen aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van betaling tot aan de dag van terugbetaling. Deze vordering is toewijsbaar, nu het een vordering betreft die ertoe strekt de gevolgen van de - thans onjuist bevonden - veroordeling die bij de vonnissen waarvan beroep werd uitgesproken, aanstonds ongedaan te maken. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 1.260,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (3,5 punten x
€ 360,00). De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 81,83 aan dagvaardingskosten, € 2.020,00 aan griffierecht en
€ 1.074,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt).

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de op 12 juli 2018, 6 juni 2019 en 27 juni 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, uitgesproken vonnissen;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van al wat zij op basis van de vonnissen van 6 en 27 juni 2019 aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele terugbetaling door [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 1.260,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 81,83 aan dagvaardingskosten, op € 2.020,00 aan griffierecht en op
€ 1.074,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, W.J.J. Beurskens en A.C. van Campen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 oktober 2020.
griffier rolraadsheer