3.8Omschrijving Ringbaan Oost
De Ringbaan Oost is een voor het openbaar verkeer openstaande weg, binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg.
De Ringbaan Oost verbindt de Ringbaan Noord met de Ringbaan Zuid. De Ringbaan Oost is verdeeld in twee rijbanen en elke rijbaan is weer verdeeld in twee rijstroken, door middel van een onderbroken witte streep. Deze rijbanen zijn gescheiden door middel van een groenstrook. Aan de rechterzijde van elke rijbaan ligt een fietspad, gescheiden van de rijbaan door middel van een verhoogde stoeprand. De Ringbaan Oost is voorzien van een aantal kruisingen welke geregeld zijn door middel van verkeerslichten. Tevens zijn er een aantal voorsorteervakken voor het afslaand verkeer naar links; voor afslaand verkeer naar rechts zijn geen voorzieningen.
Deze weg is een voorrangsweg.
Ter plaatse gold een maximum snelheid van 50 kilometer per uur.
7. Een ambtsedig proces-verbaal Snelheidsbepaling van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking, Landelijk Forensisch Service Centrum, Expert Team Visualisatie en Reconstructie, d.d. 30 januari 2017, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] , voor zover inhoudende:
Op donderdag 15 september 2016, om 23:00 uur heb ik een onderzoek uitgevoerd met als doel de vaststelling van de maximum snelheid van een personenauto, merk Audi RS 6 voorzien van het kenteken [kenteken] .
Tijdens de rijproef werd de gereden snelheid op de kilometerteller vastgelegd. Het snelheidsbereik volgens de kilometerteller liep vanaf 0 km/uur tot 320 km/uur.
Na analyse van de data van de verrichte rijproef bleek dat de maximum snelheid 290 km/uur bedroeg.
Middels een rijproef heb ik de maximum snelheid van de Audi RS6, voorzien van het kenteken [kenteken] bepaald. De maximum snelheid gemeten met behulp van de datalogger DL 2 bedroeg 290 km/uur. Met behulp van de datalogger DL2 en daaraan gekoppeld video 4 systeem is de snelheid weergegeven op de kilometerteller van deze AUDI vastgelegd. Op het moment dat de maximum snelheid van 290 km/uur werd gemeten gaf de naald van de kilometerteller een snelheid van 290 km/uur aan. De door de datalogger gemeten snelheid was gelijk aan de snelheid aangegeven op de kilometerteller.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
I
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgenomen snelheden in de tenlastelegging niet kunnen worden vastgesteld en daarom niet kunnen worden bewezenverklaard. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat moet worden bewezen dat de verdachte met de auto daadwerkelijk de snelheden 289, 248 en 293 kilometer per uur heeft gereden. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de middelen waarmee is gemeten niet voldoen aan de eisen van de Regeling meetmiddelen politie. Subsidiair is gesteld dat de gegevens van Technocon onvoldoende betrouwbaar zijn, daar uit het dossier niet blijkt dat de wijze van registratie door Technocon voldoet aan de eisen die het Keurmerk RitRegistratieSystemen (RRS) daaraan stelt. Tevens heeft ASR Traffic & Transport Technology, het bedrijf dat de bluetoothgegevens door middel van ANPR camera’s en meetkasten logt, geen enkele registratie op het afgelegde traject, terwijl zij daar wel meetapparatuur hebben.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bekennend verklaard dat hij op 2 juni 2016 de bestuurder was van de Audi RS6, vanaf het moment dat de auto bij tankstation Helenaveen is weggereden en dat hij tot in Tilburg achter het stuur heeft gezeten. De verdachte heeft ook toegegeven dat hij tijdens de rit bij herhaling te hard heeft gereden.
Het hof stelt daarom vast dat de verdachte de bestuurder is geweest van de Audi RS6, met kenteken [kenteken] , vanaf het moment van wegrijden bij het tankstation Helenaveen gelegen langs de rijksweg A67.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de volgende gegevens uit de ritregistratie zijn gemeten op de route die de verdachte heeft gereden vanaf het tankstation Helenaveen gelegen aan de rijksweg A67, waar op 2 juni 2016 om 04:45:13 de laatste keer is gemeten dat de Audi RS6 stil stond:
Date
Latitude
Longitude
Speed
Road
City
02-06-2016
04:53:04
51.39781
5.83827
289
r: A67|
r. E34
Liessel m; Deurne
02-06-2016
05:04:17
51.426912
5.427925
248
r: A2|
r: E25
Eindhoven; Eindhoven
02-06-2016
05:09:42
51.513555
5.256583
293
r: A58|
r: E312
Moergestel;
Moergestel – Oisterwijk
Deze data zijn afkomstig van Technocon (Moving Intelligence), een bedrijf dat (onder meer) op verzoek van de eigenaar/houder van een voertuig de ritregistratie bijhoudt.
Het verweer van de verdediging dat deze meetmiddelen niet specifiek kunnen aangeven dat de verdachte daadwerkelijk respectievelijk 289 km/u, 248 km/u en 293 km/u met de Audi RS6 heeft gereden, doet daar niet aan af nu in de tenlastelegging deze snelheden met de aanduiding “ongeveer” zijn tenlastegelegd.
Nog daargelaten dat de verdachte geenszins heeft betwist dat hij deze snelheden toentertijd heeft gereden, volgt uit de screenshots van het onderzochte filmpje, dat op het YouTube kanaal van de verdachte is gepost, bovendien dat daarop de snelheidsmeter te zien is en dat terwijl verdachte de Audi RS6 bestuurde, snelheden zijn behaald van bijna 300 km/u. Ook vinden de tijdstippen waarop de snelheidsovertredingen zijn gepleegd, alsmede de locaties bevestiging in de gegevens die van het dashboard konden worden afgelezen tijdens de rit vanaf Helenaveen. Verder is uit nader politieonderzoek gebleken dat de Audi RS6 zulke snelheden ook daadwerkelijk kan behalen. Tevens matchen de beelden van de omgeving waar de auto reed in het filmpje met de locaties waar de snelheden zijn geconstateerd en gemeten. Nu deze data bevestiging vinden in overige bewijsmiddelen, acht het hof de gegevens van Technocon voldoende betrouwbaar en deze dragen dan ook bij tot het bewijs. Voor zover de wijze van registratie door Technocon mogelijkerwijs niet voldoet aan de eisen die het Keurmerk RitRegistratieSystemen (RRS) daaraan stelt, doet dat gelet op het vorenoverwogene niets aan de gemeten snelheden af, zeker – hetzij herhaald - in het licht van de verklaring die verdachte in hoger beroep heeft afgelegd dat de bewezenverklaring van de kantonrechter ter zake van feit 1 juist is.
Het hof stelt, gelet op vorenstaande, vast dat de verdachte met de Audi RS6, met kenteken [kenteken] , ongeveer de snelheden 248 km/u, 289 km/u respectievelijk 293 km/u heeft gereden op de wegen, te weten de Rijksweg A67, de Rijksweg A2 respectievelijk de Rijksweg A58 (telkens in de richting van Tilburg).
II
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat een enkele snelheidsovertreding niet zonder meer gevaarzetting oplevert, waarbij tevens de enkele vaststelling dat andere weggebruikers langzamer reden onvoldoende is om gevaarzetting aan te nemen.
Uit het dossier volgt dat beduidend langzamer rijdend vrachtverkeer, waarvoor op de autosnelweg maximaal een snelheid van 80 km/u geldt en overige verkeersdeelnemers, waarvoor een maximumsnelheid van 130 km/u gold, aanwezig waren op de rijstroken/uitvoegstroken en afritten gelegen naast die waarop de verdachte reed. Deze andere verkeersdeelnemers behoefden niet erop bedacht te zijn dat de verdachte met excessief hoge snelheden voorbij zou komen rijden. Daarbij is gebleken dat verdachte meermalen zijn hoofd afwendt en naar de camera achter hem kijkt, waardoor hij geen zicht had op de weg en het verkeer voor hem op de rijbaan. De verdachte heeft dan ook door met de door hem gereden excessief hoge snelheden van ongeveer 289 km/u, 248 km/u, en 293 km/u zijn medeweggebruikers, zijn passagiers en zichzelf blootgesteld aan grote gevaren.
Het hof acht op grond van het voorgaande dat de daadwerkelijke en mogelijke gevaarzetting hier inherent is aan de gereden hoge snelheden en de verkeerssituatie ter plaatse ten tijde van de gepleegde snelheidsovertredingen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het op 2 juni 2016 met de Audi RS6, met kenteken [kenteken] , ongeveer de snelheden 289 km/u, 248 km/u en 293 km/u te hebben gereden op de wegen, te weten de Rijksweg A67 en de Rijksweg A2 en de Rijksweg A58 (telkens in de richting van Tilburg), door welke gedragingen van de verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde
III
De verdachte heeft zich in hoger beroep voor het eerst op het standpunt gesteld dat hij niet de bestuurder was van de Audi RS6 ten tijde van de snelheidsovertreding op de Ringbaan Oost. Hiertoe heeft de verdachte aangevoerd dat hij ten tijde van de snelheidsovertreding wel inzittende was van de Audi RS6, maar niet de bestuurder. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar erkend dat hij op 2 juni 2020 de Audi RS6 heeft bestuurd vanaf het tankstation Helenaveen, echter totdat hij in Tilburg de autosnelweg A58 verliet. Volgens de verdachte heeft hij na het verlaten van autosnelweg A58 de auto tot stilstand gebracht bij de U-bocht op de vluchtstrook. Daar is hij gestopt en daar is hij van plaats gewisseld met een andere inzittende van de auto, waarop die persoon, die zich eerst als passagier in de auto bevond, achter het stuur heeft plaatsgenomen en met de auto verder is gereden. Ter terechtzitting geconfronteerd met de zeer korte tijdspanne tussen het laatste meetpunt op de A58 en het eerste meetpunt op de Ringbaan Oost, heeft de verdachte aangevoerd dat deze bestuurderswissel maximaal 10 seconden heeft geduurd. Het standpunt van de verdediging is dat de andere persoon, niet zijnde de verdachte, de Audi RS6 verder op de Ringbaan Oost in Tilburg heeft bestuurd. De verdachte wenst de identiteit van die persoon niet prijs te geven.
Het hof stelt het volgende vast.
Op basis van de bewijsmiddelen kan het hof de gereden route van de Audi RS6 als volgt reconstrueren. De coördinaten van het laatst gemeten punt van de door de Audi RS6 gereden route, op de A58, op 2 juni 2016, om 05:13:06, zijn: 51.552142, 5.131539. De Audi RS6 bevond zich toentertijd in de nabijheid van het meetpunt op de A58, ter hoogte van Berkel-Enschot. Het volgende meetpunt waar de auto is waargenomen betreft, op 2 juni 2016, om 05:14 uur, de Ringbaan-Oost te Tilburg, met de coördinaten: 51.551975, 5.109464. Na raadpleging van deze gereden route op basis van de betreffende coördinaten heeft het hof geconstateerd dat zich ter hoogte van de door de verdachte gestelde U-bocht, noch nadien, een vluchtstrook bevindt.
Het hof heeft ter vaststelling van het vorenstaande gebruik gemaakt van de openbare bron www.google.nl/maps. Ingevolge artikel 339, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs. In de regel is een gegeven dat aan een internetbron is ontleend van algemene bekendheid indien dat gegeven geen specialistische kennis veronderstelt en de juistheid daarvan redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is. Het hof neemt derhalve aan dat het voor eenieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen zonder meer duidelijk is dat het hier gaat om een algemeen bekend gegeven met betrekking tot de plaatselijke gesteldheid en de afwezigheid van een vluchtstrook dan ook uit de algemeen toegankelijke bron "Google Maps" zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis te achterhalen valt, zodat dit gegeven niet bij het onderzoek ter terechtzitting ter sprake gebracht behoefde te worden.
Gelet hierop is voor het hof komen vast te staan dat er geen vluchtstrook aanwezig was op de plek waar de door de verdachte gestelde bestuurderswissel zou hebben plaatsgevonden.
Het hof acht derhalve het alternatieve scenario dat de verdachte van plek is gewisseld met een andere inzittende van de RS6 niet aannemelijk geworden.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat het de verdachte is geweest die nog steeds de bestuurder was van de Audi RS6 ten tijde van het begaan van de snelheidsovertreding met de Audi RS6 (kenteken [kenteken] ) op de Ringbaan Oost, gelegen binnen de bebouwde kom van Tilburg. Verdachte heeft blijkens de bewijsmiddelen om 05:15 uur, ter hoogte van de coördinaten 51.557308, 5.104741, op de Ringbaan-Oost, 5017 JZ te Tilburg, 165 kilometer per uur gereden, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold.
IV
De verdediging heeft zich ten aanzien van dit feit eveneens op het standpunt gesteld dat de opgenomen snelheid in de tenlastelegging niet kan worden vastgesteld en daarom niet kan worden bewezenverklaard.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof hierover reeds heeft overwogen onder feit 1, wordt dit verweer verworpen. Ook hier hecht het hof aan de data die zijn verkregen uit het politieonderzoek voor het bewijs. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die data en daarmee evenmin aan de gemeten snelheid van 165 km/uur op genoemd tijdstip op de Ringbaan Oost in Tilburg, nu de snelheden die zeer kort daaraan voorafgaand op de autosnelwegen zijn gemeten, bevestiging vinden in overige bewijsmiddelen.
Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat de verdachte de Audi RS6 bestuurde op 2 juni 2016 vanaf tankstation Helenaveen en dat hij via de autosnelwegen A67, A2 en A58 in Tilburg via de uitvoegstrook en de afrit van de A58 zijn weg als bestuurder heeft vervolgd op de Ringbaan Oost in Tilburg ten tijde van de gemeten snelheid van 165 km/uur.
V
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat een enkele snelheidsovertreding niet zonder meer gevaarzetting oplevert, waarbij er tevens geen beelden, noch andere bronnen zijn, op basis waarvan de concrete verkeerssituatie kan worden beoordeeld.
Het hof stelt het volgende vast.
Verdachte heeft op de Ringbaan Oost met een snelheid van 165 km/u gereden, waar een normale verkeerssituatie vereist dat met een motorvoertuig maximaal 50 km/u wordt gereden. De verdachte heeft deze maximale snelheid overtreden met 115 km/u. De Ringbaan Oost betreft een weg binnen de bebouwde kom, met diverse zijstraten dan wel kruispunten, alsmede verkeerslichten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat indien met een excessief hoge snelheid binnen de bebouwde kom wordt gereden dit kan leiden tot onvoldoende reactievermogen indien sprake is van een onvoorzienbare situatie. Het hof acht het zeer waarschijnlijk dat de Ringbaan Oost - ook ten tijde van het vroege ochtenduur waarop de overtreding begaan werd - door overige verkeersdeelnemers die binnen de bebouwde kom aan het verkeer plegen deel te nemen (voetgangers, fietsers, scooterrijders, auto’s, bussen, vrachtwagens) werd gebruikt, zij het in mindere mate dan overdag en tijdens de spits. Gelet evenwel op de excessief hoge snelheid waarmee de verdachte reed, had verdachte mogelijkerwijs niet op tijd kunnen reageren op enig kruisend verkeer of (zeer) langzaam voortbewegend verkeer en overige onvoorzienbare situaties. Met zijn handelen heeft hij derhalve gevaarzettende situaties kunnen veroorzaken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het met een te hoge snelheid rijden, namelijk 165 kilometer per uur, binnen de bebouwde kom, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde deel, “werd veroorzaakt” nu dat niet is komen vast te staan, en spreekt hem daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft in geval van bewezenverklaring van zowel feit 1 als feit 2 bepleit dat het in het onderhavige geval gaat om één ongeoorloofd wilsbesluit, waarbij soortgelijke handelingen zijn verricht, namelijk telkens het te hard rijden, tijdens één en dezelfde rit in een zeer kort tijdsbestek. De verdediging stelt dat zodoende sprake is van een voorgezette handeling.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het verweer kan niet slagen. De afzonderlijk bewezenverklaarde feiten 1 en 2 komen voort uit van elkaar losstaande wilsbesluiten. De verdachte heeft de Audi RS6 bestuurd vanaf tankstation Helenaveen vanaf kort voor 04:51:31 op 2 juni 2016, waarna de eerste bewezenverklaarde overschrijding van de maximum snelheid is geregistreerd op 2 juni 2016 om 04:53:04 uur op de A67, de tweede diezelfde ochtend om 05:04:17 op de A2, de derde enkele minuten later om 05:09:42 op de A58 (feit 1) en de vierde daarop volgend om 05:15 uur op de Ringbaan Oost in Tilburg (feit 2). Het betreft hier afzonderlijke gedragingen, die op verschillende tijdstippen en enerzijds op autosnelwegen (feit 1) en anderzijds op een weg binnen de bebouwde kom zijn verricht (feit 2), wat volgens het hof blijk geeft van meerdere wilsbesluiten. De maximum toegestane snelheid op de wegen genoemd in feit 1 bedroeg destijds 130 km/uur terwijl de maximumsnelheid op de Ringbaan Oost als vermeld in feit 2 50 km/uur bedraagt. Dat er niet meer dan enkele minuten tussen de gedragingen zit, maakt niet dat de gedragingen voortkomen uit één wilsbesluit. De verdachte heeft immers voldoende gelegenheid gehad om zijn snelheid telkens aan te passen aan de geldende maximumsnelheid ter plaatse en de steeds wisselende verkeerssituatie ter plaatse. Dat hij dit niet heeft gedaan, maakt dit niet anders. Het hof oordeelt daarom dat het handelen van verdachte ten aanzien van de hem verweten gedragingen in feit 1 en feit 2 niet moet worden beschouwd als een voortgezette handeling.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De kantonrechter heeft de verdachte ter zake van de overtredingen van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 onder feit 1 primair veroordeeld tot - kort gezegd - een rijontzegging van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Naast de algemene voorwaarde dat verdachte zich binnen die proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, is daaraan de bijzondere voorwaarde verbonden dat hij uiterlijk op 30 april 2019 € 4.000,00 stort in een schadefonds voor verkeersslachtoffers.
Ter zake van de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 onder feit 2 primair is de verdachte veroordeeld tot - kort gezegd - een rijontzegging van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met vermindering van de tijd dat zijn rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. Naast voormelde algemene voorwaarde is ook daaraan de bijzondere voorwaarde verbonden dat hij uiterlijk op 30 april 2019
€ 2.500,00 stort in een schadefonds voor verkeersslachtoffers.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen
- betreffende feit 1 primair; tot 18 maanden ontzegging van de motorrijbevoegdheid, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, waarbij als bijzondere voorwaarde dient te worden opgelegd dat door de verdachte € 4.000,- zal worden gestort in een na te melden schadefonds.
- betreffende feit 2 primair; tot 12 maanden ontzegging van de motorrijbevoegdheid, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, waarbij als bijzondere voorwaarde dient te worden opgelegd dat door de verdachte € 2.500,- zal worden gestort in een na te melden schadefonds.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof daarbij een keuze maakt uit de volgende schadefondsen:
- Vereniging Verkeersslachtoffers;
- Veilig Verkeer Nederland;
- Slachtofferhulp Nederland.
De verdediging heeft primair bepleit een volledig voorwaardelijke rijontzegging op te leggen en subsidiair een rijontzegging van beperkte duur. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte sinds de hem verweten gedragingen een stijgende lijn aan positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Benadrukt wordt dat de verdachte ten tijde van het voorval een first-offender was inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, dat de verdachte afhankelijk van zijn rijbewijs is voor zijn werk, omdat hij meerdere ‘businessen’ (
het hof begrijpt: ondernemingen) leidt en de werkzaamheden zich alsmaar uitbreiden en hij de verantwoordelijkheid draagt voor meerdere medewerkers. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte, gelet op zijn bekendheid, al onevenredig hard is getroffen door deze zaak, gelet op de aandacht die de media aan deze strafzaak heeft geschonken. Omdat er volgens de verdediging sprake is van een voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht had in eerste aanleg slechts in totaal ten hoogste 2 jaar rijontzegging mogen worden opgelegd. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het opleggen van een geldboete en voor zover de verdachte wordt geacht geld te storten in een schadefonds, gaat de voorkeur uit naar het schadefonds Vereniging Verkeersslachtoffers.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich - kort gezegd - schuldig gemaakt aan het herhaaldelijk overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 in de vroege ochtend van 2 juni 2016. Verdachte heeft eerst met snelheden van respectievelijk ongeveer 289 km/u, 248 km/u en 293 km/u over autosnelwegen gereden waar de toegestane maximumsnelheid toentertijd 130 kilometer per uur bedroeg. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan buitengewoon gevaarzettend rijgedrag. Vervolgens heeft verdachte diezelfde ochtend zijn weg vervolgd binnen de bebouwde kom van Tilburg, waarbij hij op enig moment 165 km/u heeft gereden, terwijl de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid 50 kilometer per uur bedroeg. Ook met dit handelen kon verdachte gevaar op die weg veroorzaken. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de in Nederland geldende verkeerswetgeving.
Daarbij neemt het hof het de verdachte zeer kwalijk dat hij de openbare weg als racebaan heeft gebruikt. De verdachte heeft daarmee levensgevaarlijke situaties in het leven (kunnen) (ge)roepen en zich kennelijk helemaal niets aangetrokken van andere verkeersdeelnemers op de autosnelwegen en mogelijke verkeersdeelnemers binnen de bebouwde kom, waar ook met name kwetsbare verkeersdeelnemers als voetgangers, fietsers en scooterrijders op zijn pad hadden kunnen komen. Daarenboven zat de verdachte niet alleen in de auto, hij was als bestuurder ook nog eens verantwoordelijk voor meerdere inzittenden die ochtend, maar van die verantwoordelijkheid heeft hij niet doen blijken. De verdachte heeft simpelweg meerdere levens op het spel gezet door plankgas Brabant te doorkruisen.
Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder nog aan dat op zijn YouTube kanaal toentertijd een filmpje is gezet waarop deze levensgevaarlijke rijmanoeuvres van de verdachte te zien zijn geweest. Ook daarbij heeft de verdachte zich klaarblijkelijk geen enkele rekenschap gegeven van de gevolgen, waarbij zijn - naar eigen zeggen - grote schare volgers zijn gedragingen als voorbeeld hadden kunnen nemen. In tegenstelling tot zijn eigen bewoordingen acht het hof zijn gedragingen alles behalve stijlvol en getuigen deze louter van gebrek aan respect voor zijn medeweggebruikers. Ook houdt het hof in het nadeel van de verdachte rekening met het feit dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde een beginnend bestuurder was, reden waarom een strenge reactie op zijn verwijtbare handelen, op zijn plaats is. Voor zover overigens door en namens de verdachte is betoogd dat hij zijn rijbewijs eigenlijk niet kan missen, acht het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft en dat hij niet in de gelegenheid is om zich op een andere wijze van A naar B te verplaatsen. Bij dat oordeel betrekt het hof dat de verdachte klaarblijkelijk over ruime financiële middelen beschikt die het mogelijk maken dat hij zich van de nodige alternatieven kan voorzien, zoals bijvoorbeeld een (persoonlijke) chauffeur of door gebruikmaking van het openbaar vervoer. Dat verdachte dit niet wenselijk acht en bij voorkeur zelf rijdt, doet daaraan niets af.
Het hof overweegt nogmaals dat van een voortgezette handeling die zou moeten leiden tot een verminderde strafwaardigheid van het bewezenverklaarde geen sprake is. Dat verweer gaat daarom niet op.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 augustus 2020, ten tijde van het bewezenverklaarde niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Verder houdt het hof rekening met het feit dat de thans te bestraffen feiten ook betrokken hadden kunnen worden bij zaken waarvoor de verdachte inmiddels is veroordeeld. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij kennis genomen van het feit dat de verdachte kennelijk zijn leven een andere wending heeft gegeven. Dat de verdachte tot inzicht lijkt te zijn gekomen dat daartoe de noodzaak bestond, kan het hof waarderen.
Naar het oordeel van het hof kan evenwel niet worden volstaan met de straffen en de modaliteiten als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht het hof ten aanzien van feit 1 primair een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van een week met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een rijontzegging voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, verminderd met de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, en met daaraan verbonden, naast de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest € 4.000,00 zal storten in na te melden schadefonds, passend en geboden;
ten aanzien van feit 2 primair een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van een week met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een rijontzegging voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, verminderd met de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, en met daaraan verbonden, naast de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest € 2.500,00 zal storten in na te melden schadefonds, passend en geboden.
Met oplegging van (gedeeltelijk) voorwaardelijke straffen wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.