ECLI:NL:GHSHE:2020:3200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
200.282.675_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige asielzoeker met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een verzoek tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige asielzoeker, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorginstelling. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] (Marokko), is in eerste aanleg door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 18 augustus 2020 onder toezicht gesteld en is sindsdien ondergebracht in een gesloten accommodatie. De ouders van de minderjarige verblijven in Marokko en zijn niet betrokken bij de procedure.

De minderjarige heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, met het argument dat de gesloten plaatsing niet meer nodig is gezien zijn recente positieve ontwikkelingen. Hij heeft aangegeven dat hij geen drugs meer gebruikt en dat hij zich beter voelt. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft echter aangegeven dat er nog steeds ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen zijn, en dat de minderjarige niet in staat is om zich aan de afspraken te houden. De GI heeft ook zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige en de mogelijkheid van uitbuiting door volwassenen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2020 is de minderjarige gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, en is er een tolk ingeschakeld. De raad voor de kinderbescherming is niet verschenen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gesloten uithuisplaatsing noodzakelijk is om de minderjarige te beschermen en hem de juiste hulp te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 15 oktober 2020
Zaaknummer : 200.282.675/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/280879 / JE RK 20-1678
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg
[accomodatie] te [verblijfplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. A.J.D.D. Burhenne,
tegen
Stichting Nidos,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 3 september 2020, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen, althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie billijk acht in het belang van [minderjarige] , kosten rechtens.
2.2.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 10 september 2020, ingekomen bij het hof op 11 september 2020, waarin de raad aangeeft niet tijdens de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat. Voor [minderjarige] is als tolk in het Arabisch opgetreden de heer Majdoubi (tolknummer 19824);
- de GI, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Op [geboortedatum] 2003 is te [geboorteplaats] (Marokko) geboren de minderjarige:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders van [minderjarige] verblijven, voor zover bekend, in Marokko.
3.3.
Bij beschikking van 17 december 2019 is de GI belast met de tijdelijke voogdij over [minderjarige] . [minderjarige] verbleef voorheen binnen het AZC op de POA (procesopvang locatie) in [plaats] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 18 augustus 2020 tot uiterlijk 17 februari 2021.
3.5.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
[minderjarige] voert – kort samengevat – het volgende aan. [minderjarige] staat niet achter de gesloten plaatsing. In de eerste plaats voldoet de afgegeven instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper niet, nu deze [minderjarige] niet kort voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft gesproken. Dit is van belang, omdat het in de weken voor de zitting veel beter ging met [minderjarige] en de gestelde zorgpunten daardoor niet meer aan de orde waren. Zo gebruikte [minderjarige] geen drugs meer, was hij weerbaarder en heeft hij geen strafbare feiten meer gepleegd. De voortuitgang van [minderjarige] is bovendien schriftelijk bevestigd door zijn mentor. Daarnaast is gesloten jeugdhulp niet nodig om te werken aan de problemen die nu nog spelen. Ook dienen de mogelijkheden van een voorwaardelijke machtiging te worden onderzocht, dan wel een plaatsing in een open setting. De machtiging van 6 maanden is voor [minderjarige] te lang, hij ervaart dit als een straf en vindt het moeilijk gemotiveerd te blijven.
3.6.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Op het moment dat de GI het verzoek bij de rechtbank heeft ingediend was er sprake van ernstige opgroei- en opvoedproblemen en die waren er ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds. Hoewel [minderjarige] voorafgaand aan de beschikking zelfstandig een aantal stappen in de goede richting heeft gezet, was er nog geen sprake van veiligheid. [minderjarige] heeft vrijwillig meegewerkt aan de gesloten plaatsing en ook de groepsleiding spreekt positief over [minderjarige] ; hij is beleefd en respectvol en houdt zich afzijdig van incidenten. De GI acht de kans heel klein dat [minderjarige] zal kunnen verblijven binnen een open setting, omdat zijn drugsproblematiek, de taalbarrière, het gebrek aan toekomstperspectief en de onzekerheid over zijn verblijfsvergunning hiervoor contra-indicaties zijn. Wel wil de GI samen met de mentor inzetten op een voorwaardelijke plaatsing van [minderjarige] gedurende de laatste drie maanden, indien de situatie dit toelaat.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
Formele vereisten
3.7.2.
Een machtiging gesloten jeugdhulp kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld;
b. de voogdij berust bij een Gecertificeerde Instelling;
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming van het verblijf instemt.
3.7.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 5 Jw slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de GI die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
3.7.4.
Het hof stelt vast dat aan de formele vereisten van artikel 6.1.2. lid 3 sub b en artikel 6.1.2. lid 5 JW is voldaan.
3.7.5.
Vervolgens behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.7.6.
[minderjarige] heeft aangevoerd dat de instemmingsverklaring die in eerste aanleg is overgelegd niet voldoet, omdat de gedragswetenschapper niet kort voor de zitting met [minderjarige] heeft gesproken en daardoor zijn positieve ontwikkelingen niet heeft meegenomen. De situatie van [minderjarige] is daardoor niet beoordeeld op de (positievere) laatste stand van zaken.
3.7.8.
Uit de instemmingsverklaring van [orthopedagoog generalist] , orthopedagoog generalist, blijkt dat het onderzoek van [minderjarige] op 21 juli 2020 heeft plaatsgevonden. De mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft circa vier weken later plaatsgevonden, op 17 augustus 2020. De wet schrijft voor dat de gedragswetenschapper de minderjarige kort tevoren heeft onderzocht. Hierdoor is de verklaring van de gedragswetenschapper van een hoge actualiteitswaarde. In de wet is geen nadere termijn gesteld voor de invulling van het criterium ‘’kort tevoren’’. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de instemmingsverklaring van 21 juli 2020 voldoet. De problematiek bij [minderjarige] is ernstig en speelt al gedurende een langere periode. De gestelde positieve ontwikkelingen van [minderjarige] zijn nog zeer pril en betekenen niet dat er een nieuw onderzoek plaats dient te vinden. Gelet hierop komt het hof tot de volgende inhoudelijke beoordeling.
Inhoudelijke beoordeling
3.8.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.2.
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
3.8.3.
[minderjarige] verbleef sinds 1 december 2019 als alleenstaande minderjarige asielzoeker op de POA (procesopvanglocatie) in [plaats] . De ouders van [minderjarige] verblijven, voor zover bekend, in Marokko. Al snel zijn er ernstige zorgen over [minderjarige] aangaande drugsgebruik ontstaan. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] cocaïne, lyrica, ritrovil, xtc en hasj gebruikte. Ook zijn er zorgen over uitbuiting van [minderjarige] door volwassenen, waar hij zichzelf niet tegen kan beschermen. Hierdoor heeft [minderjarige] veel contact gehad met de politie. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige] veel weg bleef uit de opvanglocatie, en zich niet aan de afspraken hield. Daar komt bij dat er sprake was van automutilatie waardoor hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Ook is [minderjarige] slachtoffer geweest van ernstige mishandelingen, waardoor hij in juni 2020 op de IC terecht is gekomen. Er is sprake van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het is in het belang van [minderjarige] de vicieuze cirkel waarin hij zich bevindt te doorbreken.
Hoewel [minderjarige] heeft aangegeven hulp te willen voor zijn problematiek, is hij onmachtig gebleken de hem reeds door de GI geboden hulp te accepteren. Ook is hij slachtoffer geworden van uitbuiting. Sinds zijn verblijf in de gesloten instelling heeft [minderjarige] bovendien twee keer geprobeerd uit de instelling te vluchten. Het is van groot belang voor [minderjarige] dat hij nu met de juiste hulpverlening van zijn verslaving afkomt, en gaat werken aan zijn veiligheid, weerbaarheid en aan zijn toekomstperspectief. Dit betekent dat de opname en het verblijf van [minderjarige] noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Inmiddels is gebleken dat de groepsleiding van [minderjarige] , de mentor en de GI zich positief uitlaten over het gedrag van [minderjarige] ; hij is respectvol, beleefd, en werkt mee. [minderjarige] heeft stappen vooruit gezet en recent kennelijk geen drugs meer gebruikt, maar deze positieve ontwikkeling is nog van recente datum. Ook wil hij graag onderwijs volgen en Nederlands leren. De GI zet zich er voor in dat [minderjarige] op korte termijn naar school kan. Bovendien onderzoekt zij actief met de mentor van [minderjarige] naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke plaatsing, zodra de situatie van [minderjarige] dat toelaat. Het is op dit moment echter nog onzeker of, en zo ja wanneer, de situatie van [minderjarige] een voorwaardelijke plaatsing toelaat gelet op alle problematiek die er speelt. Het is eerst nodig dat [minderjarige] aan deze problematiek gaat werken, voordat een stap naar een voorwaardelijke plaatsing kan worden gezet. De termijn van zes maanden wordt daarom op dit moment noodzakelijk geacht.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, dient te worden bekrachtigd. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 augustus 2020,
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 15 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken door
mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.