Er is sprake van een langdurige, complexe strijd tussen de ouders. Door de jaren heen is [minderjarige] steeds meer onderdeel gaan uitmaken van die strijd tussen de ouders. Zij kampt met loyaliteitsproblemen. De raad ziet – zo staat in het raadsrapport op pagina 35 – een meisje dat de ruimte krijgt van de moeder om te kiezen of zij al dan niet naar de vader wil gaan en een moeder bij wie de nodige sturing en motivatie hierin lijken te ontbreken. Hierdoor heeft gedurende meer dan een jaar geen omgang plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] , ondanks dat sprake is van een vastgestelde zorgregeling. (…) In mei 2020 is het contact tussen [minderjarige] en de vader hersteld, maar de nakoming van de zorgregeling is daarna niet goed van de grond gekomen. Onduidelijkheid is ontstaan over wanneer het volgende contact tussen [minderjarige] en de vader gaat plaatsvinden. De ouders hebben daarover geen constructief overleg kunnen voeren. Zij hebben ieder afzonderlijk [minderjarige] betrokken bij de invulling van de zorgregeling (de vader heeft telefoonnummers met [minderjarige] uitgewisseld en laat het initiatief tot contact aan [minderjarige] over; de moeder heeft [minderjarige] betrokken bij het e-mailcontact met de vader over het volgende omgangsmoment), hetgeen belastend is voor [minderjarige] . Sturing vanuit de GI blijft nodig om te zorgen dat invulling wordt gegeven aan de zorgregeling en dat [minderjarige] onbelast contact met beide ouders kan hebben.
(…)
Verder zijn vanuit de school zorgen geuit over het didactische niveau van [minderjarige] en over haar persoonlijk functioneren. De moeder heeft een remedial teacher ingeschakeld die bijlessen aanbiedt, maar daarmee zijn de zorgen over het persoonlijk functioneren van [minderjarige] niet weggenomen. In juni 2019 is in overleg met de GI besloten dat PSY-Care wordt ingeschakeld om onderzoek te doen naar [minderjarige] . Ondanks de gegeven schriftelijke aanwijzing en de gevoerde gerechtelijke procedure om het onderzoek door PSY-Care te bewerkstelligen (…) is dit niet gelukt. PSY-Care heeft na het intakegesprek aanvullend onderzoek geadviseerd bestaande uit een ontwikkelings- en gezinsanamnese met beide ouders afzonderlijk en een schoolobservatie. PSY-Care heeft voor het starten van het vervolgonderzoek als voorwaarde gesteld dat beide ouders akkoord zouden gaan met de voorwaarden. De moeder heeft niet ingestemd met de voorwaarden.
De GI heeft daarnaast getracht om zelf in contact te komen met [minderjarige] , zodat zij zich (ook) een beeld kan vormen van hoe het met [minderjarige] gaat en waar zij behoefte aan heeft. Het is de GI niet gelukt om dit contact vorm te geven, waarbij zij met name van de moeder geen medewerking heeft ervaren.
Door deze omstandigheden bestaat nog steeds onvoldoende zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en haar behoeftes. Sturing vanuit het gedwongen kader blijft noodzakelijk om zicht te krijgen op de ontwikkeling van [minderjarige] en hetgeen zij hierin nodig heeft en om de benodigde hulpverlening voor [minderjarige] en de ouders zo spoedig mogelijk op te starten.
(…)
Het hof overweegt ten overvloede nog dat het zorgelijk is hoe de hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is ingezet, zich ontwikkelt.
De raad heeft hierover in het raadsrapport (op pagina 36) het volgende opgenomen:
“Het lukt zowel ouders als hulpverlening niet om het negatieve patroon dat ontstaan is tussen ouders te doorbreken. Hierbij wordt door zowel ouders als door hulpverlening het belang van [minderjarige] voorop gesteld, waarbij echter de verwachtingen over de nodige hulpverlening en de gedachten over hetgeen er nodig is voor [minderjarige] uit elkaar liggen. Hierin ziet de raad een grote zorg, daar [minderjarige] slachtoffer wordt van zowel de strijd tussen ouders als ook de strijd die gevoerd wordt door moeder richting hulpverlening. Er lijkt sprake van een impasse, waarin het ook hulpverlening niet lukt om door te pakken en een verandering voor [minderjarige] teweeg te brengen, waarbij ook hulpverlening niet in contact komt met [minderjarige] en er om deze reden geen duidelijk zicht is op hetgeen [minderjarige] wil en beleeft”.
Het hof vertrouwt er op dat de GI, zoals aangegeven door de GI op de mondelinge behandeling bij het hof, zal bezien op welke wijze binnen haar mogelijkheden de ontstane impasse kan worden doorbroken.