ECLI:NL:GHSHE:2020:3198

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.809_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter is verlengd. De moeder, die aanvankelijk werd bijgestaan door advocaat mr. C.J.M. Dreessen, is thans zonder advocaat. De minderjarige, geboren in 2012, staat sinds 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en verblijft bij haar grootmoeder. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en dat de beschikking onvoldoende gemotiveerd is. Tijdens de mondelinge behandeling is de GI vertegenwoordigd, maar de moeder en andere belanghebbenden zijn niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om voor de minderjarige te zorgen, mede door haar alcoholproblematiek en gebrek aan samenwerking met de GI. Het hof oordeelt dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De grieven van de moeder worden verworpen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 15 oktober 2020
Zaaknummer : 200.280.809/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/275353 / JE RK 20-492
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: aanvankelijk mr. C.J.M. Dreessen, thans zonder advocaat,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juli 2020, heeft de moeder verzocht haar hoger beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2020. Bij die gelegenheid is als vertegenwoordiger van de GI [vertegenwoordiger van de GI] telefonisch (in verband met gezondheidsklachten) gehoord.
De moeder, de belanghebbende [de vader] (hierna: de vader), de informant [de grootmoeder van moederszijde] (hierna: de grootmoeder van moederszijde) en de informant [de zuster van de moeder] (hierna: de zuster van de moeder) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raad is evenmin verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de GI van 18 augustus 2020;
  • de brief met bijlage van de GI van 10 september 2020;
  • het faxbericht met bijlage van de GI van 16 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 7 februari 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij beschikking van 20 februari 2020 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij een pleegouder verleend tot 7 mei 2020.
In het kader van die machtiging verblijft [minderjarige] bij de grootmoeder van moederszijde.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 7 mei 2020 tot 7 augustus 2020 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 7 mei 2020 tot 7 augustus 2020 uit huis te plaatsen bij een pleegouder.
3.5.
Bij beschikking van 31 juli 2020 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij een pleegouder inmiddels verlengd tot 7 mei 2021.
3.6.
De moeder kan zich met de onder 3.4. vermelde beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
In eerste aanleg is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, doordat de rechtbank de moeder niet in de gelegenheid heeft gesteld op het verzoek van de GI te worden gehoord. De moeder is van mening dat de rechtbank op grond van artikel 2.4 van de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken in verband met Corona van 3 april 2020 een mondelinge behandeling via een telefonische (beeld)verbinding had moeten inplannen. Hiertoe was aanleiding, omdat uit het verzoek van de GI bleek dat de moeder de verzochte termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing te lang vond.
Daarnaast is de beschikking van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft de verlenging van de maatregelen gemotiveerd met een enkele verwijzing naar de beschikking van 18 april 2019. In laatstgenoemde beschikking was de grond om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen gelegen in de strijd tussen de ouders. Die strijd bestaat echter niet meer. De vader meent dat de GI de moeder onrechtvaardig behandelt en hij zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] weer bij de moeder kan wonen. Verder is van belang dat de moeder nu wel gemotiveerd is voor hulpverlening.
3.8.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. De moeder is niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder kampt nog steeds met alcohol- en onderliggende problematiek. De therapie bij Mondriaan heeft geen resultaat opgeleverd.
De moeder is onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] . Zij is kennelijk inmiddels met een nieuwe opleiding gestart en heeft het daar druk mee. De moeder heeft nagelaten de GI hierover te informeren.
De GI ziet een patroon bij moeder inhoudende dat als moeder zelf in een rustiger vaarwater schijnt te zitten ze niet bereikbaar is voor de GI.
Er is onvoldoende samenwerking tussen de moeder en de GI. De GI kan de moeder niet of moeilijk bereiken. De moeder heeft bij de huisarts een hulpvraag geformuleerd, maar de moeder geeft geen toestemming om haar hulpvraag te delen met de GI. De huisarts mag van de moeder geen nadere informatie verstrekken. De GI kan hierdoor niet verder met de inzet van hulpverlening. De moeder is, nu Mondriaan niets meer kan betekenen en als laatste redmiddel, aangemeld bij het FACT-team, maar de GI weet niet of deze hulp daadwerkelijk loopt.
De GI is niet bekend met nieuwe incidenten sinds februari 2020.
[minderjarige] woont bij de grootmoeder (mz). De zus van de moeder ondersteunt de grootmoeder. Het gaat goed met [minderjarige] bij de grootmoeder en ook op school. Wel mist [minderjarige] de moeder. De begeleide contacten tussen de moeder en [minderjarige] zouden in september 2020 van start gaan, maar op dit moment is er geen contact tussen [minderjarige] en de moeder.
De vader is uit beeld. [minderjarige] heeft angst voor de vader.
Overwegingen van het hof
3.9.
De GI heeft zich bij brief van 18 augustus 2020 op het standpunt gesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat het volgens de GI hier om een tussenbeschikking gaat waartegen ingevolge artikel 358, lid 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep mogelijk is.
Dit standpunt is onjuist. De in hoger beroep bestreden beschikking van de rechtbank is een zogenoemde deelbeschikking. De gedeeltelijke toewijzing van het verzoek tot verlenging van de maatregelen (voor het tijdvak tot 7 augustus 2020) vormt het einduitspraakgedeelte van deze beschikking. Tegen dit einduitspraakgedeelte kan terstond hoger beroep worden ingesteld. De moeder is daarom ontvankelijk in het hoger beroep.
3.10.
Het hof is van oordeel dat de grief dat in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, faalt. Het hoger beroep dient er mede toe eventuele onvolkomenheden van de procedure in eerste aanleg te herstellen. In dit hoger beroep is de moeder alsnog voldoende in de gelegenheid gesteld om haar standpunt met betrekking tot de verzochte verlenging van de maatregelen toe te lichten. Dat heeft zij in het beroepschrift ook gedaan. Het hof zal deze grief dan ook verwerpen.
Het hof is verder van oordeel dat de moeder geen belang heeft bij behandeling van haar klacht dat de beschikking van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd is. Immers, de moeder heeft thans de zaak ter beoordeling aan het hof voorgelegd. Het hoger beroep strekt in dit geval tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak, zodat het aan het hof is om zelfstandig een oordeel te geven over de in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en ingenomen standpunten.
3.11.
Het hof stelt vast dat de geldigheidsduur van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals uitgesproken bij de bestreden beschikking, inmiddels is verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder echter een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de maatregelen over de periode vanaf 7 mei 2020 tot 7 augustus 2020 te laten toetsen.
Wettelijk kader
3.12.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en,
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.13.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Motivering
3.13.
Uit de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. Sinds 2017 is hulpverlening rondom moeder en [minderjarige] ingezet. Door haar persoonlijke problematiek was de moeder niet in staat - en dat is zij nog steeds niet - de verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor haar rekening te nemen. In februari 2020 is de moeder opgenomen in het ziekenhuis met een overdosis aan tabletten in combinatie met alcohol.
De moeder kampt nog steeds met alcohol- en onderliggende problemen, zo heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling verklaard. De therapie die de moeder heeft gevolgd bij Mondriaan heeft geen resultaat opgeleverd. Er is geen of nauwelijks samenwerking tussen de moeder en de GI. De moeder is onbereikbaar voor de GI. Zij wil de hulpvraag die zij bij de huisarts had geformuleerd niet met de GI delen. Evenmin mag de huisarts anderszins informatie geven. Verder heeft de moeder de GI niet in kennis gesteld dat zij weer is gestart met een opleiding.
[minderjarige] maakt een positieve ontwikkeling door bij de grootmoeder, zo blijkt uit de verklaring van de GI tijdens de mondelinge behandeling. Ook op school doet zij het goed. Het baart het hof zorgen dat [minderjarige] op dit moment geen contact heeft met de moeder. Het lukt de GI kennelijk niet om de begeleide contacten tussen de moeder en [minderjarige] op te starten, omdat de moeder niet bereikbaar is. Het ontbreken van deze contacten is schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] .
Daarbij komt dat de moeder zonder bericht van verhindering niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling, terwijl haar advocaat zich eveneens heeft onttrokken. De zorgen blijven dan ook onverkort gehandhaafd.
Al het voorgaande in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ten tijde van de beslissing van de rechtbank in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk was.
3.14.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 april 2020;
verzoekt de griffier van dit hof krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans - Wijn en H.M.A.W. Erven en is op 15 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.