ECLI:NL:GHSHE:2020:3196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
200.268.949_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na uithuisplaatsing

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 september 2019. De moeder, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader, vertegenwoordigd door mr. G.E.M.C. Reinartz, af te wijzen. De zaak betreft hun minderjarige kind, geboren in 2015, dat sinds 2017 onder toezicht staat van de Gecertificeerde Instelling (GI) en in een pleeggezin verblijft. De vader heeft het gezag over het kind erkend en de rechtbank heeft bepaald dat het gezag voortaan gezamenlijk aan beide ouders toekomt. De moeder is het hier niet mee eens en stelt dat de vader agressief is en dat dit schadelijk is voor het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2020 is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar belangen behartigd. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de rol van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming in de zaak overwogen. Het hof concludeert dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en dat de moeder onvoldoende feiten heeft aangedragen om haar standpunt te onderbouwen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 oktober 2020
Zaaknummer: 200.268.949/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/345909 / FA RK 19-2025
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. G.E.M.C. Reinartz.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoor [kantoorplaats] , hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 november 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen of althans het beroep van de moeder gegrond te verklaren en, zo begrijpt het hof, het inleidend verzoek van de vader af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 20 december 2019, heeft de vader verzocht het beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van de Laar namens de moeder;
-de vader, bijgestaan door mr. Reinartz;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De moeder is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
De advocaat van de moeder heeft medegedeeld dat de moeder ziek is en hij heeft primair om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, nu de gestelde klemmende reden voor aanhouding niet is onderbouwd en de advocaat desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven in staat te zijn namens de moeder het woord te voeren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 13 november 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die inmiddels is verbroken.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 24 maart 2017 onder toezicht van de GI en hij is bij beschikking van 1 december 2018 met spoed uithuisgeplaatst. Deze maatregelen zijn nadien steeds verlengd. [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de vader bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] heeft altijd bij de moeder gewoond. Door de agressieve en dreigende benadering van de vader jegens de moeder is de moeder uit haar evenwicht geraakt, hetgeen heeft geleid tot de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder meent dat zij voldoende opvoedcapaciteiten heeft en inmiddels ook psychisch weer in staat is om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden.
De moeder verwacht dat de vader, wanneer hij ook gezag over [minderjarige] heeft, de moeder weer zal gaan bedreigen en vernielingen zal gaan aanrichten. De kans is groot dat de moeder hierdoor weer psychische problemen zal krijgen, hetgeen zijn weerslag op [minderjarige] zal
hebben. [minderjarige] zal hierdoor klem of verloren raken tussen de ouders.
Ook anderszins is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vader niet het gezag over hem krijgt. [minderjarige] heeft een achterstand. De verhouding tussen partijen is slecht en zij zijn niet in staat om overleg te plegen over belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige] . Over alles ontstaat ruzie tussen partijen.
De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling. De raad vond het nog te vroeg voor gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft ten onrechte geen onderzoek door de raad laten verrichten.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] had niets met de vader te maken. De reden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] was gelegen in de persoonlijke problematiek van de moeder en haar alcohol- en/of drugsgebruik. De vader betwist dat hij de moeder ooit agressief heeft benaderd.
Er is niet voldaan aan de wettelijke gronden om het inleidend verzoek van de vader af te wijzen. De vader heeft onbegeleid contact met [minderjarige] . Dit contact verloopt goed. In de zomervakantie van 2019 hebben de vader en de moeder afspraken gemaakt over twee gezamenlijke uitstapjes met [minderjarige] . Deze uitstapjes zijn prima verlopen. Er is geen reden waarom [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders bij gezamenlijk gezag. In de periode na de bestreden beschikking hebben zich geen problemen of spanningen tussen partijen voorgedaan.
Daarnaast onderzoekt de GI de mogelijkheid om [minderjarige] bij de vader te laten wonen. Dit onderzoek is naar verwachting op 16 februari 2020 afgerond. Het is in dit licht van praktisch belang dat de vader ook het gezag over [minderjarige] heeft.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht. De GI heeft inmiddels een opvoedbesluit met betrekking tot [minderjarige] genomen en het perspectiefonderzoek bij de vader is stopgezet. [minderjarige] had duidelijkheid nodig over zijn perspectief. In juni 2020 is hij vanuit het crisispleeggezin waar hij vanaf 1 december 2018 heeft gewoond, overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Dit pleeggezin is opnieuw niet perspectief biedend. Een perspectief biedend pleeggezin is op dit moment niet voorhanden voor [minderjarige] . Naar een zodanig pleeggezin wordt wel gezocht.
[minderjarige] heeft contact met zijn beide ouders. De onbegeleide contacten tussen [minderjarige] en de vader lopen goed. De begeleide contacten die [minderjarige] met de moeder heeft, verlopen momenteel minder goed. [minderjarige] gaat naar het Medisch Kinderdagverblijf.
3.8.
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. De vader heeft nu een stabiele positie.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders
en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt in gezagskwesties is dat de ouders gezamenlijk het gezag over een kind uitoefenen. Slechts in uitzonderingsgevallen, zoals hierboven genoemd, wordt een verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen.
Het hof is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van de uitzonderingsgronden.
Weliswaar staat op grond van de processtukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling vast dat de verstandhouding en de communicatie tussen de ouders op dit moment niet goed is, maar de moeder heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om te oordelen dat de problemen en de spanningen tussen hen zodanig zijn dat ingeval van gezamenlijk gezag sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Met de rechtbank ziet het hof door de lopende ondertoezichtstelling niet het risico dat [minderjarige] in het geval van gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken. Gebleken is dat het partijen met behulp van professionals lukt om afspraken te maken in het belang van [minderjarige] bij voorbeeld over de omgang. De moeder heeft in hoger beroep weliswaar gesteld dat bij gezamenlijk gezag de moeder door de dreigende opstelling van de vader jegens haar in een stressvolle situatie en in psychische problemen zal komen waardoor [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders, maar zij heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat zich na de bestreden beschikking een dergelijke situatie heeft voorgedaan. Ook is het hof daar overigens niet van gebleken.
Daarnaast is de afwijzing van het verzoek van de vader evenmin anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. De contacten tussen de vader en [minderjarige] verlopen goed. De vader is betrokken bij het leven van [minderjarige] .
Het hof acht het bovendien in het belang van [minderjarige] dat beide ouders binnen de ondertoezichtstelling een gelijkwaardige rol innemen. Het is aan de ouders om in het kader van de ondertoezichtstelling te werken aan verbetering van hun gezamenlijk ouderschap.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige] dient te worden gehandhaafd en dat de vader gezamenlijk met de moeder belast dient te blijven met het gezag over [minderjarige] .
Gelet op het standpunt van de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep en het feit dat het hof zich voldoende geïnformeerd acht om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen, ziet het hof geen aanleiding de raad aanvullend nog om een onderzoek te vragen.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 september 2019;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verzoekt de griffier van dit hof krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal
Gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.A.M. Scheij en
H.M.A.W. Erven en is op 15 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.