Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg inzake de gezags- en omgangsregeling met betrekking tot haar minderjarige kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.H.S. Brinkman, verzocht om vernietiging van de beschikkingen van 8 oktober 2018 en 14 mei 2019, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 2] werd gehandhaafd en een informatieregeling werd vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.L.M. Martens, verzocht om bekrachtiging van deze beschikkingen. De minderjarigen zijn [minderjarige 1], geboren in 2005, en [minderjarige 2], geboren in 2010, beide in Duitsland. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2020 heeft [minderjarige 1] aangegeven geen omgang met de vader te willen, wat door de vader werd gerespecteerd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 2] klem of verloren raakt tussen de ouders en dat wijziging van het gezag niet noodzakelijk is. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor zover het de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] betreft. De beschikking van de rechtbank van 14 mei 2019 werd vernietigd voor zover deze een informatieregeling ten aanzien van [minderjarige 1] bevatte, maar werd voor het overige bekrachtigd. Het hof heeft de moeder ook niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad.