ECLI:NL:GHSHE:2020:3193

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
200.264.002_01 en 200.264.002_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader is bepaald. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B.G. Gelissen, verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en een raadsonderzoek te gelasten naar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling tussen de ouders. De vader, vertegenwoordigd door mr. I. Ligtelijn-Huisman, verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 10 september 2020, waarbij de moeder via videoverbinding aanwezig was vanwege coronamaatregelen. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2015, die sinds 27 februari 2018 bij pleegouders verbleef. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige geregeld. De moeder betwist de beslissing van de rechtbank en stelt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de situatie van de vader, die gediagnosticeerd is met psychische problemen.

Het hof oordeelt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, omdat er geen zorgen zijn over de huidige situatie van de minderjarige bij de vader. De moeder heeft haar verzoek om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad ingetrokken, waardoor zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in dat verzoek. Het hof concludeert dat er geen noodzaak is voor een nieuw raadsonderzoek, aangezien de belangen van de minderjarige nu bij de vader goed zijn gewaarborgd. De beslissing van het hof is op 15 oktober 2020 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 oktober 2020
Zaaknummers: 200.264.002/01 en 200.264.002/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/245356 / FA RK 18-153
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Ligtelijn-Huisman.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In deze zaak is als belanghebbende aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
kantoorhoudende [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2019 respectievelijk bij ‘akte wijziging/vermeerdering verzoek en aanvullende producties’ van 28 oktober 2019, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
het hoger beroep gegrond te verklaren;
voormelde beschikking te vernietigen;
de raad te bevelen een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] ;
opnieuw rechtdoende te bepalen dat een beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] niet aan de orde zal zijn zolang [minderjarige] uithuisgeplaatst is,
en bij wijze van incident verzocht:
1. de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen totdat in hoger beroep een onherroepelijke beslissing is genomen;
Moeder heeft zich zowel in het incident als in de bodemprocedure, expliciet het recht voorbehouden nadere gronden in te dienen.
2.1.1.
Het hof heeft het verzoek in de hoofdzaak administratief geboekt onder nummer 200.264.002/01 en het schorsingsverzoek onder nummer 200.264.002/02.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2019, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans de verzoeken als ongegrond en onbewezen af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Bij de mondelinge behandeling in deze zaken (200.264.002/01 en 200.264.002/02) zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Gelissen;
  • de vader, bijgestaan door mr. I. Ligtelijn-Huisman;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] (hierna: de jeugdbeschermer) en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Direct aansluitend (dus niet gevoegd) is de zaak met nummer 200.269.284/01 behandeld, in het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 augustus 2019 (zaaknummer: C/03/267326 / JE RK 19-1915), waarbij op verzoek van de GI op grond van art. 1: 265i BW het verblijf van [minderjarige] is gewijzigd en is bepaald dat zij haar verblijf bij de vader dient te hebben.
2.3.2.
De moeder kon vanwege de coronamaatregelen niet fysiek aanwezig zijn bij de mondelinge behandeling. Zij heeft de mondelinge behandeling bijgewoond door middel van een videoverbinding (Skype).
2.4.
Mr. Gelissen heeft namens de moeder tijdens de mondelinge behandeling (zo begrijpt het hof) bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de jeugdbeschermer, aangezien niet is aangetoond dat hij een gemachtigde is van de GI.
Het hof heeft daarop de jeugdbeschermer verzocht een volmacht te overleggen.
Op 15 september 2020 heeft de jeugdbeschermer een volmacht overgelegd, waaruit blijkt dat aan hem een volmacht is verleend om de GI in rechte te vertegenwoordigen ter zake de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel betreffende [minderjarige] , ondertekend door de algemeen directeur van de GI, [algemeen directeur] , op 14 september 2020.
2.4.1.
Vervolgens heeft het hof partijen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 1 oktober 2020 een schriftelijke reactie te geven op de inhoud van deze volmacht.
2.4.2.
Bij het V6-formulier van 29 september 2020 is door mr. Gelissen namens de moeder aangevoerd dat niet is aangetoond dat degene die de machtiging heeft ondertekend daadwerkelijk bevoegd is de desbetreffende machtiging te verstrekken. Zo ontbreekt een kopie van het identiteitsbewijs en een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel of een kopie van de statuten.
De moeder persisteert dan ook bij de geuite twijfels omtrent de bevoegdheid van de jeugdbeschermer om de GI tijdens de mondelinge behandeling te vertegenwoordigen en verzoekt het hof daaromtrent te beslissen.
2.4.3.
Het hof oordeelt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1.4.7. van het ‘Procesreglement Verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven’ wordt, tenzij de wet anders bepaalt, een rechtspersoon tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd door het bestuur of door een andere hiertoe in de statuten of bij een daartoe strekkende volmacht aangewezen persoon. Namens de rechtspersoon verschijnt in ieder geval iemand die van de zaak op de hoogte is en namens de rechtspersoon bevoegd is om bindende afspraken te maken. Indien de rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door een andere daartoe in de statuten of bij daartoe strekkende volmacht aangewezen persoon dan de bestuurder(s), kan het hof bepalen dat tijdens de mondelinge behandeling tevens een afschrift van de statuten of de volmacht wordt overgelegd.
Het hof ziet in hetgeen door mr. Gelissen namens de moeder naar voren is gebracht geen aanleiding om eraan te twijfelen dat een algemeen directeur van een gecertificeerde instelling als Stichting Leger de Heils Jeugdbescherming en Reclassering bevoegd is medewerkers (in de hoedanigheid van jeugdbeschermer) te machtigen de gecertificeerde instelling in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Tevens ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de overgelegde volmacht en de daaronder geplaatste handtekening van de algemeen directeur, [algemeen directeur] , dan wel het feit dat [algemeen directeur] de algemeen directeur is, welk feit overigens voor eenieder eenvoudig kenbaar is uit publieke informatie. Het had op de weg van de mr. Gelissen gelegen zijn gestelde twijfels omtrent de bevoegdheid van de jeugdbeschermer nader te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Het hof ziet voorts niet in wat met een kopie van een identiteitsbewijs (van de algemeen directeur) aangetoond had kunnen worden. De huidige jeugdbeschermer beschouwt het hof tot slot als de meest gerede persoon om de GI tijdens de mondelinge behandeling te vertegenwoordigen. Hij was ten tijde van de mondelinge behandeling van het hof immers als jeugdbeschermer belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en derhalve moet hij geacht worden (binnen de GI) het meest van de inhoud van het dossier en de huidige stand van zaken op de hoogte te zijn.
Op grond van het voorgaande gaat het hof voorbij aan de bezwaren van mr. Gelissen.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 16 augustus 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 oktober 2019;
  • productie 3 van de advocaat van de vader d.d. 23 december 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 20 augustus 2020
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 18 augustus 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 28 augustus 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 31 augustus 2020;
  • het faxbericht met bijlagen van de GI van 31 augustus 2020;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde en voorgedragen pleitnota.
  • het tijdens de mondelinge behandeling door de jeugdbeschermer overgelegde eindverslag BOR van anaCare d.d. 26 september 2019.
2.5.1.
Mr. Gelissen heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof verzocht het faxbericht met bijlagen van de GI van 31 augustus 2020 buiten beschouwing te laten, aangezien dat niet door een advocaat is ingediend.
2.5.2.
Het hof oordeelt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265k lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen verzoeken die de gecertificeerde instelling ter uitvoering van haar taak tot de rechter richt, worden ingediend zonder advocaat: volgens de parlementaire geschiedenis is procesvertegenwoordiging gezien het informele karakter van de procedure niet nodig (MvT, Kamerstukken II 1992/93, 23003, 3, p. 47).
Het hof ziet op grond van het voorgaande en ook overigens geen aanleiding om de door de GI ingediende stukken buiten beschouwing te laten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 14 juli 2015 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige]
3.2.
In het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] acht het hof de volgende feiten van belang:
  • Sinds 27 februari 2018 verbleef [minderjarige] bij de pleegouders;
  • Bij beschikking van 4 juni 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht (hierna: de rechtbank) [minderjarige] onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot 4 juni 2019 en is een machtiging verleend tot plaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (de oudtante en -oom van de moeder; de pleegouders) tot 4 maart 2019.
  • Bij beschikking van 18 februari 2019 heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 4 juni 2019.
  • Op 2 mei 2019 is [minderjarige] door William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering zonder toestemming van de kinderrechter geplaatst in een (neutraal) pleeggezin in de omgeving van [wooonplaats vader] .
  • Bij beschikking van 3 juni 2019 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, derhalve tot 4 juni 2020. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin is verlengd tot 4 december 2019.
  • Bij vonnis in kort geding van 4 juni 2019 heeft de rechtbank William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering veroordeeld om [minderjarige] binnen 24 uur na betekening van het vonnis terug te plaatsen bij de pleegouders;
  • Bij beschikking van 6 juni 2019 heeft de rechtbank de spoedverzoeken van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] en tot verlening van een machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader, zonder voorafgaand de belanghebbenden te horen, afgewezen en een nadere mondelinge behandeling gelast voor het horen van de belanghebbenden. Bij bericht van 19 juni 2019 heeft William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering de spoedverzoeken ingetrokken.
  • Bij beschikking van 8 juli 2019 is de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering vervangen door de GI.
  • Bij beschikking van 20 augustus 2019 heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – het verblijf van [minderjarige] gewijzigd en bepaald dat zij haar verblijf bij haar vader dient te hebben (zie hiervoor overweging 2.3.1).
  • Bij beschikking van 8 mei 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 4 juni 2021.
De echtscheidingsprocedure
3.3.
Bij beschikking van 22 juni 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover thans van belang, de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] aangehouden tot pro forma 22 maart 2019 in afwachting van bericht van partijen over het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing waarbij partijen tevens de gewenste voortgang van de procedure dienden aan te geven.
3.4.
De mondelinge behandeling is op 4 juli 2019 voortgezet.
Bij de
bestreden– uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van de rechtbank van 31 juli 2019, heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader zal hebben en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Bij beschikking van 3 juni 2019 heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 4 december 2019 en daarbij overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij gedurende de looptijd van de uithuisplaatsing bij de pleegouders verblijft. Krap twee maanden later beslist de rechtbank echter in de bestreden beschikking dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal worden bepaald. Zonder nadere toelichting is niet te begrijpen waarom de rechtbank in de bestreden beschikking is afgeweken van de lijn in de beschikking van 3 juni 2019. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking terecht overwogen dat [minderjarige] een zeer onrustige en roerige tijd heeft gekend en nu rust en veiligheid dient te krijgen. Het had voor de hand gelegen dat de onderzoeksresultaten van de (nieuwe) GI juist wél waren afgewacht. Ten onrechte heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg in deze procedure op 4 juli 2019 de vertegenwoordigers van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering uitgebreid aan het woord gelaten.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft de moeder haar grief ingetrokken voor zover zij heeft betoogd dat wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] niet aan de orde kon zijn gedurende de looptijd van de machtiging uithuisplaatsing. De moeder is het echter nog altijd niet eens met de beslissing dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is bepaald. Uit niets blijkt dat de problematiek van de vader is aangepakt. De vader ‘leunt’ nog erg op zijn ouders, bij wie hij inwoont. Zonder zijn ouders is de vader niet in staat voor [minderjarige] te zorgen. Vader is gediagnosticeerd met PTSS, PDD NOS en hij is zwakbegaafd. Er is sprake van psychische comorbiditeit, hetgeen een gevaar oplevert voor [minderjarige] . Hier is te weinig onderzoek naar gedaan. Er zou onderzoek moeten worden gedaan naar waar [minderjarige] het beste haar hoofdverblijf zou kunnen hebben. De moeder vreest ook dat verouderde informatie in de toekomst tegen haar zal worden gebruikt. Tot slot maakt het ‘toestandsbeeld’ van [minderjarige] na langere periodes bij de vader dat zij een nieuw onderzoek van een professionele organisatie wenst naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] . Ook zou onderzoek moeten worden gedaan naar de regeling in zake de verdeling zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] tussen de ouders (de zorgregeling).
De moeder heeft haar therapieën met succes afgerond. Zij woont samen met haar nieuwe partner/verloofde. Met een bewindvoerder probeert de moeder financieel stabiel te worden. Er had informatie bij de pleegouders en de verloofde van de moeder ingewonnen moeten worden. Het resumé BOR dat door de jeugdwerker tijdens de mondelinge behandeling is ingediend, is een jaar oud. In tegenstelling tot dit resumé waren de verslagen die de moeder heeft ontvangen positief.
De moeder realiseert zich dat plaatsing van [minderjarige] bij haar nu (nog) niet aan de orde kan zijn. [minderjarige] zou wel bij de pleegouders teruggeplaatst kunnen worden. De spraakproblemen die [minderjarige] heeft gehad, hadden niet per se iets met de opvoedomgeving (bij de pleegouders) te maken, maar eerder met erfelijkheid.
3.7.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het is correct dat de pleegouders of de verloofde van de moeder niet als belanghebbenden zijn opgeroepen, nu dit in een echtscheidingsprocedure doorgaans niet gebeurt.
Met de wijziging van het hoofdverblijf is, anders dan de moeder stelt, niet de uithuisplaatsing geëindigd. De uithuisplaatsing is begin juni 2019 voor de duur van een half jaar verlengd omdat nog niet duidelijk was wanneer in de echtscheidingsprocedure een beslissing zou worden gegeven over het hoofdverblijf.
Met de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering is niet alles vlekkeloos verlopen, maar de (nieuwe) GI heeft het belang van [minderjarige] altijd voorop gesteld en veel tijd en energie in het dossier gestoken. AnaCare is daarnaast langdurig betrokken bij de begeleiding van de vader en de moeder en begeleiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Na de plaatsing van [minderjarige] bij de vader, kwam AnaCare gedurende een half jaar tweemaal per week bij de vader thuis. Vervolgens kwamen zij één keer per week en daarna is afgesproken dat de vader AnaCare kan bellen als er iets is. AnaCare heeft geen zorgen over de vader en zijn ouders. Ook school heeft geen zorgen over (de verzorging van) [minderjarige] . Er is geen sprake van geldproblemen. De moeder blijft de vader diskwalificeren terwijl haar beschuldigingen ongegrond zijn. AnaCare heeft wél zorgen over de moeder en het pleeggezin.
In een bijzondere situatie als deze kan een beschermingsmaatregel worden ‘doorkruist’. De betreffende kinderrechter die de bestreden beschikking heeft gegeven, was ambtshalve bekend met de procedures die door de moeder bij de rechtbank werden gevoerd. Daarover is de kinderrechter klip en klaar geweest.
De rechtbank heeft terecht het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald. Nadat de zaak zorgvuldig aan de GI was overgedragen, was de GI voldoende geïnformeerd om wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] te verzoeken.
De vader heeft geen enkel vertrouwen in de pleegouders. Zij hebben zich niet aan de afspraken met betrekking tot het contact tussen de moeder en [minderjarige] gehouden.
3.8.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Er is veel strijd tussen de ouders. Dit staat op de voorgrond en verdrijft het belang van [minderjarige] naar de achtergrond. De omgang zoals deze tot voor kort verliep was erg belastend voor [minderjarige] . In het belang van [minderjarige] heeft de GI het nodig geacht de rechtbank te verzoeken de omgang tussen [minderjarige] en de moeder terug te brengen tot eenmaal in de week twee uur en de omgang tussen [minderjarige] en de pleegouders alleen nog maar begeleid te laten plaatsvinden.
De jeugdbeschermer is sinds kort betrokken en binnen een paar weken stopt hij ook weer: dat is voor de ouders niet fijn. De ochtend voor de mondelinge behandeling bij het hof heeft de jeugdbeschermer echter nog contact gehad met school. Juf [juf] kent [minderjarige] goed en zij schetst een erg positief beeld. [minderjarige] doet het heel goed, voelt zich thuis, is leergierig en sociaal. Zij zoekt contact met andere kinderen. Zij heeft daarbij wel hulp nodig, maar die krijgt zij ook. Er zit heel veel structuur in haar dag en dat pakt zij goed op. [minderjarige] komt goed verzorgd naar school. Het onderzoek van de Mutsaersstichting is gestart: hieruit zal moeten blijken wat goed is voor de ontwikkeling van [minderjarige] , wat zij aankan en wat niet. Zij zien geen veranderingen bij de omgangsmomenten met de moeder. De Mutsaersstichting heeft geen zorgen over de vader.
Het besluit om [minderjarige] bij de vader te plaatsen is heel snel genomen. De GI heeft uitvoering gegeven aan de beslissing van de rechtbank terwijl de GI op dat moment zelf niet goed wist of dat goed zat. De GI heeft er dus op in gezet dat duidelijk te krijgen. AnaCare heeft meegelopen in de thuissituatie bij de vader en had geen zorgen.
Er is geen reden om [minderjarige] bij de vader weg te halen, dan zou aan de gronden van een uithuisplaatsing voldaan moeten zijn en daarvan is geen sprake.
Het enige punt van zorg is dat [minderjarige] niet spreekt over haar moeder. In de strijd tussen de ouders wordt [minderjarige] gedwongen zich op een bepaalde manier uit te laten over haar ouders. Die zorg wordt echter niet weggenomen door haar bij de andere ouder te plaatsen, want dan zal de beïnvloeding daar verder gaan. De strijd die de ouders voeren wordt helaas aangespoord door de jurist aan de zijde van de moeder. De moeder doet echt haar best om het goed te doen, maar de GI moet in het kader van de omgang kijken naar wat het beste is voor [minderjarige] . De GI wil de moeder de kans geven haar vaardigheden te vergroten. De strijd wordt gevoed door een gebrek aan informatie bij de ouders over elkaar. Het is aan de GI om een goede communicatie tussen de ouders tot stand te brengen. De ouders kunnen dat niet alleen.
De GI heeft te weinig informatie om te kunnen beoordelen of ook zonder de wijziging van het hoofdverblijf, de GI om plaatsing van [minderjarige] bij de vader zou hebben verzocht, maar de inschatting is dat het een passend besluit is geweest. In de situatie bij de pleegouders was sprake van onderstimulatie. [minderjarige] had een gebrekkige woordenschat. De GI heeft de indruk dat [minderjarige] zich nu sneller ontwikkelt dan vóór de plaatsing bij de vader, met name met betrekking tot de spraak- en taalontwikkeling.
3.9.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
De raadsmedewerker die bij de mondelinge behandeling van het hof aanwezig was, heeft destijds ook het onderzoek gedaan. Zij sluit aan bij het relaas van de GI. Tijdens het raadsonderzoek in 2018 is al de weg richting onderzoek naar de mogelijkheden van [minderjarige] bij de vader ingeslagen. In die tijd liep het moeilijk in de familie van de moeder (waarvan het pleeggezin deel uitmaakt), waardoor het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin onder druk heeft gestaan. Dat is nu wellicht niet meer aan de orde, maar toen zijn wel al de eerste stappen gezet om de vader een grotere rol in het leven van [minderjarige] te geven . Er zijn geen aanwijzingen dat [minderjarige] nu niet op de juiste plek zit.
Er ligt een dik dossier. Het is belangrijk is dat er nu rust en stabiliteit komt, dat wil zeggen rust in de situatie bij de vader, een goed contact met de moeder en een fijne tijd op school.
Daarom dient de bestreden beschikking bekrachtigd te worden.
In dit soort ingewikkelde zaken is in het belang van het kind belangrijk dat er een duidelijke regeling komt en dat de GI de regie neemt.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
Schorsingsverzoek (200.264.002/02):
3.10.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft de moeder haar verzoek om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ingetrokken.
Het hof maakt uit die mededeling op dat zij de gronden van het schorsingsverzoek niet handhaaft. Dat leidt ertoe dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het schorsingsverzoek.
Hoofdverblijf/raadsonderzoek (200.264.002/01):
3.10.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof haar verzoek ingetrokken voor zover zij het hof heeft verzocht te beslissen dat een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] niet aan de orde kan zijn zolang zij uit huis geplaatst is. Op dit verzoek hoeft derhalve niet meer te worden beslist.
3.10.3.
Thans ligt nog aan het hof voor het verzoek van de moeder om de bestreden beschikking, waarbij het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is bepaald, te vernietigen en een raadsonderzoek te gelasten naar het hoofdverblijf van [minderjarige] en de zorgregeling tussen de ouders.
3.10.4.
Het hof stelt voorop dat een verzoek om vaststelling van een zorgregeling niet aan het hof voorligt. Het hof ziet ook overigens geen aanleiding om in het kader van deze procedure over het hoofdverblijf van [minderjarige] de raad onderzoek te laten doen naar een passende zorgregeling.
3.10.5.
Met betrekking tot het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te gelasten naar het hoofdverblijf van [minderjarige] , overweegt het hof het volgende.
Vooropgesteld wordt dat het hof wordt verzocht een beslissing te geven over het hoofdverblijf van [minderjarige] in het kader van de echtscheidingsprocedure tussen de ouders, zodat dit een verzoek om vaststelling van een nevenvoorziening ex artikel 827 lid 1 aanhef en sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betreft.
Ingevolge dat artikel kan, ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken, de rechter als nevenvoorziening het hoofdverblijf van minderjarige kinderen bij één van de ouders vaststellen.
Naar analogie van het bepaalde in artikel 1:253a BW, neemt het hof een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.6.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling van het hof heeft de moeder verzocht het hoofdverblijf bij haar te bepalen. Het hof heeft de moeder vervolgens voorgehouden dat dit verzoek (mogelijk) tardief is gedaan. De vader heeft zich hierbij aangesloten.
Vervolgens heeft de moeder erkend dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar thans nog geen optie is en dat, hoewel zij graag zou willen dat [minderjarige] weer bij de pleegouders wordt geplaatst, er geen juridische grond is om dat in het kader van deze (echtscheidings)procedure te kunnen bepalen. Gelet hierop beschouwt het hof het verzoek van de moeder als ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
3.10.7.
In het kader van de beoordeling van het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, dient het hof derhalve thans te beoordelen of het met het oog op de belangen van [minderjarige] noodzakelijk is om een raadsonderzoek te gelasten.
3.10.8.
In eerste aanleg heeft de raad onderzoek gedaan naar waar in het belang van [minderjarige] haar hoofdverblijf zou moeten worden bepaald en in dat kader is ook de thuissituatie bij de vader onderzocht. De raad heeft in het raadsrapport van 2 mei 2018 geadviseerd om het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin te handhaven en een ruime omgangsregeling met de vader vast te stellen. De vader werd op dat moment nog niet in staat geacht de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen: daarvoor diende hij eerst aan persoonlijke doelen te werken, zoals zelfredzaamheid. Binnen negen maanden zou het perspectief van [minderjarige] duidelijk moeten zijn.
Ten tijde van het raadsrapport was er veel spanning en onrust in de familie van de moeder (waarvan het pleeggezin deel uitmaakt). De raad heeft in de echtscheidingsprocedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, verklaard dat de raad destijds al van mening was dat toegewerkt diende te worden naar plaatsing van [minderjarige] bij de vader, waarbij de vader ondersteund kan worden door zijn ouders. Vervolgens is ook feitelijk toegewerkt naar de plaatsing van [minderjarige] bij de vader (door middel van geleidelijke verruiming van de omgang tussen [minderjarige] en de vader). Toen [minderjarige] in mei 2019 in een neutraal pleeggezin verbleef is de inzet op plaatsing van [minderjarige] bij de vader geïntensiveerd, door onderzoek te doen naar zijn pedagogische vaardigheden (uitgevoerd door AnaCare). Voornamelijk op basis van de bevindingen van AnaCare, die als professionele organisatie lange tijd intensief betrokken is geweest en die in het geheel geen zorgen had over de situatie bij de vader, is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.10.9.
De plaatsing van [minderjarige] bij de vader is uiteindelijk verwezenlijkt op basis van de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] (bij de bestreden beschikking) en de wijziging van het verblijf van [minderjarige] in het kader van de (toen) nog lopende machtiging uithuisplaatsing.
Ook de GI heeft op basis van de bevindingen van AnaCare, die ook na de plaatsing bij de vader nog zeer intensief betrokken is geweest, geconcludeerd dat er geen zorgen zijn over de situatie bij de vader. AnaCare heeft de begeleiding afgebouwd en vervolgens gestopt.
Het gaat nu goed met [minderjarige] . Vóór de plaatsing bij de vader had [minderjarige] een spraak-/taalachterstand, maar op dat gebied en ook overigens heeft zij een inhaalslag gemaakt. School heeft geen zorgen meer over [minderjarige] . Het beeld dat zij van [minderjarige] hebben is zelfs zeer positief. [minderjarige] woont nu een jaar bij de vader en nog altijd zijn daar geen zorgen over.
Voor [minderjarige] is het van belang dat er nu, na een aantal zeer roerige en onrustige jaren waarin zij veel wisselingen heeft meegemaakt, rust en duidelijkheid komt.
3.10.10.
Het hof acht het met het oog op de beoordeling van de belangen van [minderjarige] niet noodzakelijk om een nader raadsonderzoek te gelasten, aangezien enerzijds niet ter discussie staat dat het hoofdverblijf van [minderjarige] nu niet bij de moeder kan worden bepaald en er anderzijds, zoals hiervoor is overwogen, over het feitelijke verblijf van [minderjarige] bij de vader geen zorgen zijn en er ook overigens geen contra-indicaties zijn voor de bepaling/continuering van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en het verzoek van de moeder in hoger beroep, voor zover thans nog van belang, dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.264.002/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 juli 2019;
wijst af het meer of anders verzochte, voor zover thans nog van belang.
in de zaak met nummer 200.264.002/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 juli 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. van Riemsdijk en is op 15 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.