In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1965, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor het seksueel binnendringen van het lichaam van een wilsonbekwame en ontucht met een wilsonbekwame. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte handelingen had gepleegd met zijn stiefdochter, die ten tijde van de feiten tussen de 18 en 21 jaar oud was en matig verstandelijk beperkt. De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van het vermeende slachtoffer en de bevindingen van een rechtspsychologisch deskundige, prof. mr. dr. E.G.C. Rassin, in overweging genomen. De deskundige concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer iets waarschijnlijker was onder de daderschapshypothese dan onder de alternatieve hypothese dat de verdachte niet schuldig was. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende steunbewijs was voor de beweringen van het slachtoffer. De verklaringen van het slachtoffer waren inconsistent en er was geen ander bewijs dat de tenlastelegging kon ondersteunen.
Het hof heeft vastgesteld dat de vermoedens van misbruik pas naar voren kwamen door chatgesprekken die door medewerkers van de zorginstelling waren ontdekt. De inhoud van deze gesprekken bood onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde seksuele handelingen. Het hof concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer niet betrouwbaar genoeg was om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.