ECLI:NL:GHSHE:2020:3175

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.316_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake beroepsfout accountant in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een incident dat is ingeleid door [[X]] Accountants N.V. en [appellant 2] in het kader van een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk, vorderen inzage in bepaalde documenten op grond van artikel 843a Rv, die zij nodig achten voor hun verweer tegen de vordering van de geïntimeerden, [[geïntimeerde 1]] en [[y]] B.V. en [[y]] Holding B.V., die worden bijgestaan door mr. W.M.H. Weijmans.

De achtergrond van de zaak betreft een beroepsfout van de accountant, die heeft geleid tot schade voor de geïntimeerden. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de appellanten aansprakelijk waren voor de schade die de geïntimeerden hadden geleden. In hoger beroep stellen de appellanten dat zij recht hebben op inzage in documenten die relevant zijn voor hun verweer, maar het hof oordeelt dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat zij een rechtmatig belang hebben bij de gevraagde stukken. Het hof wijst de incidentele vordering af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden. Het arrest is gewezen op 13 oktober 2020 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.280.316/01
arrest van 13 oktober 2020
gewezen in het incident ex artikel 843a lid 1 Rv in de zaak van

1.[[X]] Accountants N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[[ y ]] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[[ y ]] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. W.M.H. Weijmans te Gemert,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 juni 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 25 maart 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellanten – hierna afzonderlijk te noemen respectievelijk: [[X]] en [appellant 2] , tezamen te noemen: [appellanten] (vrouwelijk enkelvoud) – als gedaagden en geïntimeerden – hierna afzonderlijk te noemen respectievelijk: [geïntimeerde 1] [[ y ]] B.V. en [[ y ]] Holding, tezamen te noemen: [geïntimeerden] (mannelijk enkelvoud) – als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/344760 / HA ZA 19-227)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 22 mei 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering tot exhibitie ex artikel 843a Rv;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerden]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Het hof gaat voor de beoordeling van de incidentele vordering uit van de navolgende relevante feiten.
3.1.1.
[geïntimeerden] was actief in de bouwbranche. [geïntimeerde 1] is bestuurder van [[ y ]] B.V., die enig aandeelhouder van [[ y ]] Holding is.
3.1.2.
[[X]] was de accountant van [[ Z ]] Group B.V. (hierna: [[ Z ]] Group). De dochtervennootschap van [[ Z ]] Group is [[ Z ]] Beheer B.V. (hierna: [[ Z ]] Beheer), die op haar beurt alle aandelen hield in [[ Z ]] Totaal Onderhoud B.V. (hierna: BTO).
3.1.3.
[appellant 2] was als openbaar accountant aan [[X]] verbonden.
3.1.4.
Op 26 mei 2011 heeft [appellant 2] een goedkeurende verklaring verleend aan de geconsolideerde jaarrekening over het jaar 2010 van [[ Z ]] Group; de groep waartoe BTO behoorde.
3.1.5.
In maart 2012 zijn de aandelen BTO aan [[ y ]] Holding overgedragen.
3.1.6.
Nadien is gebleken dat sinds 2010 gefraudeerd is met de cijfers van BTO, in die zin dat een onjuist (te positief) beeld van de financiële situatie van BTO werd gegeven. [appellanten] heeft toen de eerder afgegeven accountantsverklaring van de jaarrekening 2010 ingetrokken.
3.1.7.
Op 8 maart 2013 is BTO failliet verklaard.
3.1.8.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerden] [appellanten] in rechte betrokken. [geïntimeerden] stelt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de overname van de aandelen BTO en dat [appellanten] daarvoor aansprakelijk is. Daartoe stelt [geïntimeerden] dat [appellanten] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door een beroepsfout te maken bij (onder meer) het afgeven van de goedkeurende verklaring voor de geconsolideerde jaarrekening van 2010 van [[ Z ]] Group. Als die beroepsfout niet zou zijn gemaakt, had [geïntimeerden] de aandelen BTO niet overgenomen en had hij de schade waarvan hij vergoeding vordert niet geleden, aldus [geïntimeerden]
3.2.
Bij het in dit geding bestreden eindvonnis van 25 maart 2020 heeft de rechtbank van recht verklaard dat [appellanten] jegens [geïntimeerden] aansprakelijk is voor de schade die door [geïntimeerden] is geleden als gevolg van de toerekenbare onrechtmatige daad van [appellanten]
Bij dat vonnis heeft de rechtbank [appellanten] veroordeeld tot vergoeding aan [geïntimeerden] van die schade, op te maken bij staat, en heeft de rechtbank [appellanten] veroordeeld in de proces- en nakosten. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3.
[appellanten] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellanten] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [geïntimeerden] Voorts heeft [appellanten] bij die memorie een vordering in het incident ingesteld, ertoe strekkende [geïntimeerden] op de voet van artikel 843a Rv te bevelen de tussen [geïntimeerden] en [[ Z ]] groep (het hof begrijpt: [[ Z ]] Group) gewisselde correspondentie in de periode september 2011 tot en met het sluiten van de koopovereenkomst op 2 februari 2012 alsmede de in het kader van de overname uitgewisselde informatie aan [appellanten] te verstrekken. Het gaat [appellanten] om:
- gespreksverslagen en e-mails over de overname;
- concepten van de koopovereenkomst en leveringsakte;
- de definitieve koopovereenkomst en alle bijlagen daarbij;
- de stukken die behoren tot de zogenaamde closing map;
- de correspondentie tussen [[ Z ]] , [[ y ]] en Rabobank over de overname in de periode september 2011 t/m 2012.
[appellanten] heeft aangevoerd dat zij een informatieachterstand heeft ten opzichte van [geïntimeerden] Die informatie, zo stelt [appellanten] , is met name van belang in verband met de beoordeling van het verweer (van [appellanten] ) dat causaal verband ontbreekt. Daarom, zo stelt [appellanten] , heeft zij in eerste aanleg een verzoek gedaan op grond van artikel 22 Rv en subsidiair een vordering ingesteld op grond van artikel 843a Rv. De rechtbank heeft, zo stelt [appellanten] , dit verzoek en die vordering niet kenbaar in haar beslissing betrokken, maar kennelijk afgewezen door het meer of anders gevorderde af te wijzen. De informatieachterstand van [appellanten] is daardoor nog steeds niet opgelost, aldus [appellanten]
3.4.
[geïntimeerden] voert bij memorie van antwoord in het incident gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering van [appellanten] , met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten van het incident, de nakosten daaronder begrepen.
3.5.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 843a lid 1 Rv degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.6.
Het hof is van oordeel dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen en legt aan dat oordeel het volgende ten grondslag.
3.7.
Het gaat [appellanten] blijkens haar stellingen niet om inzage in of afschrift van bewijsmiddelen die aan [appellanten] bekend zijn, maar niet in haar bezit zijn. [appellanten] vordert dat het hof [geïntimeerden] op de voet van artikel 843a Rv beveelt de tussen [geïntimeerden] en [[ Z ]] Group gewisselde correspondentie in de periode september 2011 tot en met het sluiten van de koopovereenkomst op 2 februari 2012 alsmede de in het kader van de overname uitgewisselde informatie aan [appellanten] te verstrekken. Ter toelichting verwijst [appellanten] naar randnummer 2.14. van haar conclusie van antwoord in eerste aanleg. Daarin stelt [appellanten] :
“ [[X]] was in het geheel niet betrokken bij de onderhandelingen en de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen [[ y ]] en de [[ Z ]] Beheer. Zij heeft de door [[ Z ]] Beheer aan [[ y ]] verstrekte informatie ook niet beoordeeld of geverifieerd. Evenmin heeft zij, zoals [[ y ]] stelt, cijfers over 2011 opgesteld die [[ Z ]] Beheer met het oog op de overname aan [[ y ]] heeft verstrekt. [[X]] heeft ook geen inzicht in de correspondentie tussen [[ Z ]] Beheer en [[ y ]] over de overname en de daarbij uitgewisselde informatie. Zij heeft [[ y ]] tevergeefs om die stukken en informatie gevraagd.”
[appellanten] stelt in het verlengde hiervan in hoger beroep (randnummer 6.3. van de memorie van grieven) dat het gaat om ‘voor [[X]] nieuwe stukken en daaruit te blijken nieuwe feiten’. Het ligt op de weg van [appellanten] om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit een gerechtvaardigd belang bij de gevraagde stukken blijkt. Volgens [appellanten] zijn de gevraagde stukken met name van belang voor de beoordeling van het verweer (van [appellanten] ) dat causaal verband ontbreekt. Niet duidelijk gemotiveerd en niet genoegzaam geconcretiseerd is wat de gevraagde stukken, naast de al beschikbare stukken, kunnen zeggen over het (ontbrekende) causaal verband tussen de gestelde beroepsfout van [appellanten] en de gestelde schade van [geïntimeerden]
Daarmee volgt naar het oordeel van het hof uit de stellingen van [appellanten] niet genoegzaam dat [appellanten] een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken. Dat betekent dat reeds niet is voldaan aan één van de cumulatieve vereisten genoemd in artikel 843a lid 1 Rv voor toewijzing van een vordering ingevolge dit wetsartikel (zie rechtsoverweging 3.5.).
3.8.
De slotsom is dat de incidentele vordering van [appellanten] op grond van artikel 843a lid 1 Rv moet worden afgewezen.
3.9.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.10.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van
[geïntimeerden] Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst af de vordering van [appellanten] op grond van artikel 843a lid 1 Rv;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 24 november 2020 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en
J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op
13 oktober 2020.
griffier rolraadsheer