Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/370037 / KG ZA 20-145)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en een afschrift van het bestreden vonnis;
- de memorie van antwoord met de producties 3 en 4;
- de bij brief van 22 september 2020 door de vrouw toegezonden producties 8 en 9;
- de bij faxbericht van 29 september 2020 door de man toegezonden productie 5;
- de mondelinge behandeling op 30 september 2020, waarbij de advocaat van de vrouw pleitnotities heeft overgelegd en de advocaat van de man spreekaantekeningen heeft overgelegd. Voor de vrouw trad als tolk op mw. Mentel en voor de man mw. Hitchcock.
3.De beoordeling
- Partijen hebben tot eind 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad en zij hebben met elkaar samengewoond.
- Partijen zijn de huurders van de woning aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning).
- Partijen zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
- Bij beschikking van 17 maart 2020 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [locatie] (hierna: de GI) met ingang van 17 maart 2020 tot 17 maart 2021.
- De man woont met [minderjarige] in de woning.
- De vrouw verblijft thans bij de tijdelijke opvang voor dak- en thuislozen, gelegen in de [opvanglocatie] te [plaats 2] .
manheeft in eerste aanleg bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut gevorderd:
vrouwheeft in eerste aanleg in conventie gevorderd de dagvaarding nietig te verklaren, dan wel de man in kort geding niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze als ongegrond en onbewezen te ontzeggen/af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van die kort gedingprocedure.
voorzieningenrechterheeft bij vonnis waarvan beroep in conventie bepaald, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man, met uitsluiting van de vrouw, gerechtigd is tot het voortgezet en exclusief gebruik va de woning, alsmede de zich daarin bevindende inboedel, met bevel aan de vrouw alle sleutels van de woning aan de man af te geven en de woning zonder uitdrukkelijke toestemming van de man niet meer te betreden.
vrouwheeft drie grieven aangevoerd en zij vordert in hoger beroep:
voorzieningenrechterheeft in dit verband het volgende overwogen:
manis van mening dat de vrouw met haar stellingen voorbij gaat aan het feit dat reeds uit de aard van de vorderingen de spoedeisendheid was (en is) gegeven. Immers, de relatie van partijen was beëindigd. Daarbij waren de spanningen zodanig opgelopen dat de situatie volledig was geëscaleerd en aan de vrouw zelfs een contactverbod was opgelegd. Hiermee stond (en staat) vast dat samenleven niet meer mogelijk was, terwijl beide partijen het alleengebruik van de woning vorderden. Er diende dan ook een beslissing te komen wie van partijen jegens de ander voorlopig het recht heeft om in de woning te verblijven. Zolang die beslissing er niet lag, was er voor [minderjarige] evenmin duidelijkheid of zij met de man in de woning kon blijven. Daarmee was derhalve de spoedeisendheid gegeven. De door de vrouw aangevoerde omstandigheden met betrekking tot de strafzitting – de man betwist overigens uitdrukkelijk dat hij valse aangifte heeft gedaan – betekenen niet dat daarmee de spoedeisendheid van de vorderingen, komt te vervallen.
hofoverweegt als volgt.
voorzieningenrechterheeft, na een belangenafweging, bepaald dat de man, met uitsluiting van de vrouw, gerechtigd is tot het voortgezet en exclusief gebruik van de woning, alsmede de zich daarin bevindende inboedel, met bevel aan de vrouw alle sleutels van de woning aan de man af te geven en de woning zonder uitdrukkelijke toestemming van de man niet meer te betreden:
vrouwonderkent het belang van [minderjarige] om in een vertrouwde omgeving te blijven wonen. Echter, dat belang stond niet op het spel en zou niet geschaad worden, aangezien de vrouw niet de intentie had om zonder toestemming van de man of advies van de hulpverlening de woning weer te betrekken.
manbetwist de aantijgingen en beschuldigingen van de vrouw. De man wordt ondersteund door de hulpverlening en hij accepteert deze hulp ook. Hij doet er alles aan om [minderjarige] een veilige en stabiele thuissituatie te bieden. Hij werkt op vrijwillige basis mee aan urinecontroles om aan te tonen dat hij geen drugs gebruikt. De man werkt nog steeds bij zijn werkgever en zijn werktijden zijn aangepast aan de schooltijden van [minderjarige] . Waar nodig, is er kinderopvang. [minderjarige] staat onder toezicht en de betrokken instanties zijn van mening dat de man in staat is voor [minderjarige] te zorgen. Uit het toegezonden evaluatierapport van 6 augustus 2020 van de gezinsbehandelaar volgt dat alle betrokken hulpverlening concludeert dat de thuissituatie van [minderjarige] bij de man stabiel is. Het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt bij de man. Het is van zwaarwegend belang dat [minderjarige] zekerheid heeft waar zij kan verblijven en dat deze voor haar vertrouwde situatie gehandhaafd blijft.
hofoverweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 17 maart 2020 onder toezicht is gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden (tot 17 maart 2021). Ten tijde van het uitspreken van deze ondertoezichtstelling verbleef [minderjarige] met de man in de woning. De vrouw verbleef elders. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er geen verandering is gekomen in deze situatie en dat de man nog altijd feitelijk de verzorgende ouder van [minderjarige] is. Ook in het kader van de ondertoezichtstelling is de man aangemerkt als de verzorgende ouder. Dit is van belang nu partijen desgevraagd hebben verklaard dat over het hoofdverblijf van [minderjarige] (nog) geen beslissing is genomen. Het hof acht het, mede gelet daarop, in het belang van [minderjarige] dat zij in de voor haar vertrouwde woning kan verblijven en dit brengt met zich dat het hof evenals de voorzieningenrechter van oordeel is dat aan de man – als verzorgende ouder – met uitsluiting van de vrouw, het voortgezet en exclusief gebruik van de woning moet worden toegekend. Hierbij betrekt het hof dat uit de tussentijdse evaluatie van [organisatie] van 6 augustus 2020 blijkt dat de thuissituatie van [minderjarige] thans stabiel is, dat de man goed voor haar zorgt en hij hierin zijn verantwoordelijkheid neemt, alsook dat het belangrijk is voor [minderjarige] dat de situatie stabiel blijft.
hofziet, gelet op de onderlinge relatie van partijen (zij zijn voormalige levensgezellen), geen aanleiding om één van partijen te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg dan wel in hoger beroep. Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.