ECLI:NL:GHSHE:2020:3167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.270.210_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot inzage in expertiserapport en schadevaststelling na faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat voortvloeide uit een faillissement. De curator van de failliete vennootschap [de vennootschap 1] heeft een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 843a Rv, waarin hij inzage en afschrift eiste van bepaalde documenten die door [appellante] onder zich werden gehouden. Deze documenten betroffen een expertiserapport en een schadevaststelling van de verzekeraar ASR, die relevant waren voor de beoordeling van de vorderingen van de curator. De curator stelde dat deze documenten inzicht zouden geven in de schade die ASR had vastgesteld en de betalingen die ASR had gedaan aan [de vennootschap 1] voor herstelwerkzaamheden aan een pand dat in eigendom was van [appellante].

Het hof overwoog dat de curator een rechtmatig belang had bij de gevraagde stukken, aangezien deze van belang konden zijn voor de beoordeling van de vorderingen die hij had ingesteld. Het hof oordeelde dat de curator voldoende had onderbouwd dat de werkzaamheden van [de vennootschap 1] mogelijk verband hielden met de schade die door ASR was vergoed. Het hof wees de vordering van de curator toe voor zover het ging om het expertiserapport en de schadevaststelling, maar wees andere vorderingen af omdat de curator niet voldoende had aangetoond dat hij deze stukken nodig had.

Daarnaast werd er een verbod opgelegd aan de curator om de gegevens uit de stukken aan derden bekend te maken, om de belangen van [appellante] te beschermen. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor verdere behandeling, waarbij de proceskosten in het incident werden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.270.210/01
arrest van 13 oktober 2020
in de zaak van
[curator],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap [de vennootschap 1] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
wonende te [woonplaats] ,
verder: de curator,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven,
tegen:

1.[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[Beheer B.V. 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
verder gezamenlijk: verweerders,
advocaat: mr. R.H.J.M. Silvertand te Waalwijk,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 oktober 2019 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 13 februari 2019, 3 april 2019 en 31 juli 2019, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen de curator als eiser in conventie, [de vennootschap 1] als verweerder in voorwaardelijke reconventie en verweersters als gedaagden in conventie, en verweerster sub 1 als eiseres in voorwaardelijke reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/338431 / HA ZA 18-629)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens incidentele conclusie van eis, met productie;
  • de incidentele memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis een weergave van de feiten en het geschil opgenomen. Deze feiten zijn de navolgende.
2. De feiten
2.1.
[appellante] is eigenaresse van de onroerende zaak gelegen aan de [adres reeks ] te [vestigingsplaats] . Het beheer van het pand is door [appellante] uitbesteed aan [Beheer B.V. 1] .
2.2.
Op de onroerende zaak is een pand aanwezig, bestaande uit een bedrijfsruimte met bovengelegen woningen. De bedrijfsruimte heeft [appellante] verhuurd aan [de vennootschap 2] (hierna [de vennootschap 2] .), die daar een erotische massagesalon drijft.In artikel 1.2 van de huurovereenkomst d.d. 18 augustus 2017 is het volgende bepaald:
“Het gehuurde is/wordt casco verhuurd, tenzij in artikel 9 van de huurovereenkomst of elders schriftelijk aanvullend of anders door partijen is overeengekomen.”
In de huurovereenkomst staat dat de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ (hierna ROZ-voorwaarden) van toepassing zijn.
In artikel 13.14 van de ROZ-voorwaarden is het volgende bepaald:“Huurder is verplicht veranderingen en toevoegingen bij het einde van de huurovereenkomst ongedaan te maken en de daardoor ontstane schade te herstellen tenzij verhuurder hem van deze verplichting ontslaat.”In artikel 13.15 van de ROZ-voorwaarden is het volgende bepaald:
“Huurder doet afstand van rechten en aanspraken uit ongerechtvaardigde verrijking in verband met de door of namens huurder aangebrachte veranderingen of toevoegingen die bij het einde van de huur niet ongedaan zijn gemaakt, tenzij partijen schriftelijk anders zijn overeengekomen.”
2.3.
In 2017 had [de vennootschap 2] het idee een aanbouw aan het pand te (laten) realiseren, om de massagesalon uit te breiden. [appellante] en [de vennootschap 2] zijn overeengekomen dat [de vennootschap 2] de bouw zou financieren en een koopoptie op het pand zou krijgen.
2.4.
[de vennootschap 1] dreef een onderneming die zich richt op de advisering over en begeleiding en aanneming van bouwwerken. [voormalig bestuurder van de vennootschap 1] was bestuurder van [de vennootschap 1] . [voormalig bestuurder van de vennootschap 1] was ook bestuurder van (bouw)bedrijf [de vennootschap 3] . (hierna [de vennootschap 3] ).
2.5.
[de vennootschap 2] heeft medio november 2017 aan [de vennootschap 3] opdracht gegeven voor de realisatie van een aanbouw aan de achterzijde van het pand.
2.6.
In januari 2018, ten tijde van de uitvoering van de opdracht door [de vennootschap 3] , is er brand gesticht in het pand.
2.7.
[Beheer B.V. 1] heeft [voormalig bestuurder van de vennootschap 1] gevraagd een begroting te maken voor de herstelwerkzaamheden aan het pand.
2.8.
Bij e-mail van 23 april 2018 heeft [Beheer B.V. 1] aan [voormalig bestuurder van de vennootschap 1] onder meer het volgende gestuurd:
“Zie hieronder de relevante stukken uit de mail van de contra expert.Hierin toestemming voor starten van de werkzaamheden m.b.t. het (brandwerend) plafond, andere werkzaamheden nadrukkelijk nog niet.Deze werkzaamheden kunnen dus uitgevoerd worden tot een bedrag van 24.529,00 incl. BTW.”
2.9.
Op 1 mei 2018 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen ASR (zijnde de verzekeraar van [appellante] ), [expertise Buro] (zijnde de contra schade-expert die [appellante] heeft ingeschakeld), [Beheer B.V. 1] , [echtgenoot appellante] (zijnde de echtgenoot van [appellante] ) en [de vennootschap 2]
2.10.
Bij e-mailbericht van 4 mei 2018 heeft [voormalig bestuurder van de vennootschap 1] aan [Beheer B.V. 1] eene-mailbericht doorgestuurd dat 3 mei 2018 aan [expertise Buro] was gestuurd. In date-mailbericht staat het volgende:
“Hierbij ontvangt u de begrotingen voor de diverse werkzaamheden aan het pand [adres] te [plaats] .
De begrotingen zijn als volgt:1: begroting platdak achterzijde zonder stalen ligger, kosten € 10.068,00 inclusief btw2: aanpassen doorgang met ondersteuning, kosten € 6.798,00 incl btw
3: nieuw begane grondvloer ( beton ), € 20.232,00 incl btw4: brandwerend plafond begane grond, € 24.529,00 incl btw ( akkoord gegeven )vrijdag 11 mei uiterlijk gereed5: voorzetwanden begane grond € 11.914,00 incl btw6: bouwkundige binnenwanden voorzijde begane grond, de wanden die er in stonden bouwkundig. Dit onderdeel is toegevoegd tov eerdere opgave, € 35.546,00 incl btw7: installaties en keuken verdieping herstellen W installatie, naar aanleiding van verzoek van gisteren € 19.405,00 incl btw
Mochten er vragen zijn hoor ik het graag. Misschien goed om volgende week met [echtgenoot appellante] bij elkaar te gaan zitten om eea door te nemen en af te stemmen.”
2.11.
Er zijn verschillende werkzaamheden verricht in het pand en de aanbouw.
2.12.
Op 4 mei 2018 heeft [de vennootschap 1] een factuur ter attentie van J [Beheer B.V. 2] (zijnde de beheervennootschap van [echtgenoot appellante] ) aan [Beheer B.V. 1] gezonden ten aanzien van het aanbrengen van brandwerende plafonds. Op verzoek van [Beheer B.V. 1] heeft [de vennootschap 1] de factuur op naam van [appellante] gezet. ASR heeft de factuur aan [de vennootschap 1] betaald.
2.13.
Op 6 juli 2018 heeft [de vennootschap 1] vijf facturen ter hoogte van in totaal € 86.637,46 (incl. BTW) verstuurd ten aanzien van de volgende werkzaamheden: platdak incl. versterking, aanpassen doorgang met ondersteuning, nieuwe begane grond vloer, voorzetwanden en binnenwanden inrichting. De facturen zijn ter attentie van [appellante] aan [Beheer B.V. 1] verstuurd.
2.14.
De vijf facturen zijn onbetaald gebleven.
2.15.
Bij e-mailbericht van 18 juli 2018 heeft [echtgenoot appellante] aan [Beheer B.V. 1] een bericht van [de vennootschap 2] doorgestuurd, waarin onder meer het volgende staat:“Wederom in overleg bij [Beheer B.V. 1] Beheer op kantoor in het bijzijn van getuigen: van ASR [getuige 1] , jouw contraexpert [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] is door jouw uitgesproken dat: alle buitenwanden, binnenwanden, vloeren ramen / deuren en schade muur bij achterdeur behoren bij de opstal, dus vallen onder het bij het verzekerde.Na dit positieve overleg heb ik op mijn verantwoording en vertrouwen in jou uitspraken de aannemer opdracht gegeven om vooral de snelheid er in te houden en weer zo snel mogelijk huur te kunnen gaan betalen dit te herstellen, dit houd in dat zodra de verzekeringspenningen hiervoor binnenkomen jij open kaart moet spelen en deze gelden direct aan ons terug te betalen, dit is bindend.”
2.16.
[de vennootschap 1] heeft omstreeks augustus 2018 een beroep gedaan op het retentierecht op het deel van het werk dat betrekking heeft op de bovenverdieping.
2.17.
[de vennootschap 1] heeft conservatoir beslag doen leggen ten laste van [appellante] .
2.18.
[de vennootschap 1] is op 6 november 2018 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator tot curator in het faillissement.
3 Het geschil
in conventie
3.1.
Na het faillissement van [de vennootschap 1] heeft de curator de zaak in conventie overgenomen.
3.2.
De curator vordert samengevat - primair veroordeling van [appellante] tot betaling van € 86.637,46, vermeerderd met € 1.641,37 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 585,57 aan beslagkosten, rente en proceskosten. Subsidiair vordert de curator veroordeling van [Beheer B.V. 1] tot betaling van een bedrag van € 86.637,46, vermeerderd met rente en proceskosten en veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 1.641,37 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
De curator legt aan de primaire vordering ten grondslag dat [Beheer B.V. 1] namens [appellante] opdracht heeft gegeven aan [de vennootschap 1] voor het verrichten van werkzaamheden en [appellante] de facturen van [de vennootschap 1] voor vijf deelwerken van in totaal € 86.637,46 (incl. BTW) onbetaald heeft gelaten. Voor zover [Beheer B.V. 1] hiertoe onbevoegd zou zijn geweest, stelt de curator dat dit gebrek wordt geheeld doordat richting [de vennootschap 1] de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt (artikel 3:61 lid 2 BW). Daarnaast komt het handelen van [Beheer B.V. 1] volgens de curator voor rekening van [appellante] , omdat [Beheer B.V. 1] hulppersoon (artikel 6:76 BW), dan wel vertegenwoordiger (artikel 6:172 BW) van [appellante] is, dan wel naar verkeersopvattingen. Voor zover dit niet slaagt, stoelt de curator de vordering ten aanzien van [appellante] op ongerechtvaardigde verrijking. Aan de subsidiaire vordering legt de curator ten grondslag dat [Beheer B.V. 1] dient in te staan voor de door haar gepretendeerde volmacht (artikel 3:70 BW).
3.4.
[appellante] c.s. betwist dat er een opdracht door [Beheer B.V. 1] namens [appellante] aan [de vennootschap 1] is gegeven. [de vennootschap 2] heeft de opdracht gegeven en niet [appellante] of [Beheer B.V. 1] . Daarnaast was het beweerdelijke aanbod afkomstig van [de vennootschap 3] en niet [de vennootschap 1] . [geïntimeerden] betwist dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
in reconventie
3.5.
[appellante] vordert – samengevat -1. een verklaring voor recht dat [de vennootschap 1] jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is alle dientengevolge verschenen en nog te verschijnen schade te vergoeden, welke schade nader opgemaakt zal worden bij staat en zal worden vereffend krachtens de wet;2. te bevelen dat [de vennootschap 1] alle beslagen die zij ten laste van [appellante] heeft gelegd opheft, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00;3. te bevelen dat [de vennootschap 1] aan [appellante] weer de feitelijke macht geeft over het pand, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00;4. te bevelen om niet opnieuw retentierecht uit te oefenen ten aanzien van het pand, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00; en5. veroordeling van [de vennootschap 1] in de proceskosten.
3.6.
De vorderingen vermeld onder 1 en 5 betreffen verifieerbare vorderingen als bedoeld in artikel 29 Fw. De procedure ten aanzien van deze vorderingen is na het faillissement van [de vennootschap 1] van rechtswege geschorst, om alleen dan voortgezet te worden, indien ter verificatie de vordering betwist wordt.
3.7.
De vorderingen vermeld onder 2, 3 en 4 betreffen niet-verifieerbare vorderingen als bedoeld in artikel 25 juncto artikel 28 Fw. Ten aanzien van deze vorderingen is de procedure na het faillissement van [de vennootschap 1] niet van rechtswege geschorst. [appellante] heeft ten aanzien van deze vorderingen geen schorsing van de procedure verzocht om de curator in het geding op te roepen. De curator heeft de zaak in reconventie dan ook niet overgenomen. Dat de curator is verschenen ter zitting maakt - in tegenstelling tot wat [appellante] betoogt - niet dat hij de procedure wel heeft overgenomen. Voor overname van het geding behoeft de curator bovendien machtiging van de rechter-commissaris in het faillissement (artikel 68 lid 2 Fw). Dat ten aanzien van de zaak in reconventie een machtiging is verleend, is niet gebleken. De zaak wordt voor wat betreft de vorderingen 2, 3 en 4 daarom voortgezet tegen de gefailleerde, [de vennootschap 1] .
3.8.
Ter zitting heeft mr. Beukers aangegeven dat de conclusie van antwoord in reconventie is ingediend namens de curator en niet namens [de vennootschap 1] . De rechtbank zal de conclusie van antwoord in reconventie buiten beschouwing laten, aangezien de curator in reconventie geen partij is.”
3.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis als volgt beslist:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] c.s. tot op heden begroot op € 3.043,00,
in reconventie
5.3.
beveelt [de vennootschap 1] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis alle bedragen die zij ten laste van [appellante] heeft gelegd op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [de vennootschap 1] nalaat hieraan te voldoen, met een maximum van € 50.000,00,5.4. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst de vorderingen tot teruggave van de feitelijke macht over het pand (petitum onder 3) en tot het niet opnieuw uitoefenen van retentierecht (petitum onder 4) af.”
3.3.
De curator heeft in de hoofdzaak gevorderd de bestreden vonnissen te vernietigen en zijn vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van verweerders in de kosten van het geding.
De curator heeft in zijn incidentele memorie samengevat gevorderd [appellante] te veroordelen tot primair afschrift van en subsidiair inzage in:
- het door ASR naar aanleiding van de brand in het pand opgemaakte c.q. aan [appellante] verstrekte expertiserapport,
- de akte van schadevaststelling van ASR,
- de akte(s) van cessie tussen [appellante] en ASR,
- alle correspondentie tussen enerzijds [appellante] en haar echtgenoot en anderzijds ASR (en haar schade-expert) over de omvang van de schade en de door ASR te verrichten uitkeringen,
telkens op straffe van een dwangsom.
3.4.
De curator heeft ter onderbouwing van de vorderingen in het incident aangevoerd dat ASR dekking heeft verleend voor de herstelkosten in het pand en ook daadwerkelijk een betaling heeft verricht aan [de vennootschap 1] na het onderzoek door ASR. Op basis van het expertise-rapport heeft de schade-expert namens ASR ingestemd met opdrachtverlening aan [de vennootschap 1] voor het herstel in het pand en ASR heeft ook een schadevaststelling opgemaakt, aldus de curator. De akte van cessie is volgens de curator opgemaakt zodat ASR rechtstreeks opdrachten kon geven aan [de vennootschap 1] . De curator vindt kort gezegd dat verweerders verzekeringspenningen van ASR hebben ontvangen die bestemd waren voor het herstel dat door [de vennootschap 1] is uitgevoerd. De curator koppelt aan dat standpunt de conclusie dat [de vennootschap 1] een vordering heeft op verweerders. De curator noemt nakoming van een overeenkomst en ongerechtvaardigde verrijking als grondslagen voor die vordering. De gevorderde stukken geven volgens de curator inzicht in:
- welke werkzaamheden zijn uitgevoerd in het pand,
- welke uitkeringen ASR heeft gedaan,
- of die uitkeringen waren bestemd voor die werkzaamheden en
- of die werkzaamheden geheel of gedeeltelijk samenvallen met het werk dat [de vennootschap 1] heeft uitgevoerd.
De curator vindt dat hij een rechtmatig belang heeft, dat het gaat om bepaalde bescheiden, dat het een relevante rechtsbetrekking betreft en dat [appellante] de bescheiden onder zich heeft.
3.5.
[appellante] heeft in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in het incident. [appellante] voert aan dat het geschil materieel gaat over een teleurgestelde exploitant ( [de vennootschap 2] ) die zich onvoldoende tegen brand heeft verzekerd en de aannemer ( [de vennootschap 1] ), die in opdracht van [de vennootschap 2] schade van [de vennootschap 2] heeft hersteld, niet heeft betaald. De rechtsverhouding tussen [appellante] en haar verzekeraar gaat volgens [appellante] over haar eigen schade (casco), niet de schade van [de vennootschap 2] , en is dan ook niet relevant voor de curator. [appellante] meent dat op alle punten niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor de vorderingen in het incident. [appellante] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in het incident.
3.6.
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voor de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.7.
Het hof overweegt dat de curator in de kern precies wil begrijpen welke (voor hem relevante) schade ASR heeft vastgesteld, hoeveel geld ASR bereid was te betalen en heeft betaald ter vergoeding van deze schade, welke werkzaamheden daarmee concreet zijn vergoed en in hoeverre die werkzaamheden overeenstemmen met het door [de vennootschap 1] uitgevoerde werk in het pand. De curator heeft naar het oordeel van het hof gelijk dat deze onderwerpen in de processtukken tot dusver nog niet voldoende uit de verf zijn gekomen. De curator stelt relevante vragen: indien ASR een vergoeding heeft betaald die specifiek en concreet betrekking heeft op werkzaamheden die [de vennootschap 1] heeft uitgevoerd, kan dat gegeven voorshands van belang zijn bij de beoordeling van de vorderingen van de curator.
3.8.
Het hof neemt ook in aanmerking dat het casco volgens [appellante] was gedekt bij ASR. De curator heeft naar het oordeel van het hof voorshands voldoende onderbouwd dat enige werkzaamheden van [de vennootschap 1] (wellicht) (gedeeltelijk) betrekking hadden op het casco. [appellante] bestrijdt verder niet dat zij en haar echtgenoot veel overleg hebben gevoerd over de werkzaamheden. Deze omstandigheid brengt op zichzelf nog niet mee dat verweerders de door de curator gestelde opdracht hebben gegeven. Maar het overleg suggereert een mate van betrokkenheid en dat weegt wel mee bij de beoordeling voorshands in het incident. Het voorgaande betekent dat de curator wat betreft het expertise-rapport en de schadevaststelling het vereiste rechtmatig belang heeft en dat een mogelijke relevante rechtsbetrekking (opdracht en/of ongerechtvaardigde verrijking) aan de orde is. Het gaat verder vanzelfsprekend om bepaalde bescheiden die [appellante] onder zich heeft.
3.9.
[appellante] heeft naar het oordeel van het hof geen (gewichtige) redenen naar voren gebracht om aan te nemen dat het expertise-rapport en de schadevaststelling gevoelig of vertrouwelijk zijn. [de vennootschap 1] is, naar moet worden aangenomen, al bekend met veel gegevens over het pand, de schade en de situatie ter plaatse omdat zij er enige werkzaamheden heeft uitgevoerd. Het expertise-rapport en de schadevaststelling kunnen nuttig zijn om gaten in de kennis van [de vennootschap 1] in te vullen, maar het gaat daarbij niet om nieuwe wegen die [de vennootschap 1] kan bewandelen (met een hengel in de hand).
3.10.
Het hof zal de vorderingen in het incident dan ook toewijzen voor zover het gaat om de volgende stukken:
- het door ASR naar aanleiding van de brand in het pand opgemaakte c.q. aan [appellante] verstrekte expertiserapport; en
- de akte van schadevaststelling van ASR.
3.11.
Het hof is verder van oordeel dat de vorderingen in het incident voor het overige moeten worden afgewezen. Het gaat hierbij om de vorderingen die de volgende stukken betreffen:
- de akte(s) van cessie tussen [appellante] en ASR,
- alle correspondentie tussen enerzijds [appellante] en haar echtgenoot en anderzijds ASR (en haar schade-expert) over de omvang van de schade en de door ASR te verrichten uitkeringen.
De curator heeft naar het oordeel van het hof in dit stadium niet voldoende onderbouwd dat hij deze stukken nodig heeft en aldus in zoverre het vereiste rechtmatig belang heeft. Indien de curator na bestudering van het expertise-rapport en de schadevaststelling, en na verder debat in het geding, nog vragen heeft, kan hij een nieuwe vordering op dit punt instellen.
3.12.
Het hof merkt verder op dat [appellante] zich zorgen maakt over wat er gebeurt met de overgelegde stukken als het hof de vorderingen in het incident toewijst. [appellante] wenst te voorkomen dat de curator stukken doorgeeft aan [de vennootschap 2] omdat [de vennootschap 2] volgens [appellante] niets te maken heeft met die stukken en die stukken kan gebruiken in andere geschillen met verweerders. [appellante] maakt zich ook zorgen dat de curator de gegevens gebruikt om haar “in een kwaad daglicht te stellen bij ASR” of andere verzekeraars. ASR heeft de brandverzekering volgens [appellante] beëindigd, waardoor volgens haar een verzekering tegen een hogere premie bij een andere verzekeraar moest worden gesloten.
3.13.
Het hof overweegt dat de zorgen van [appellante] aannemelijk en voldoende onderbouwd zijn en ook eenvoudig op te lossen zijn. De curator heeft in zijn laatste akte duidelijk gemaakt dat hij helemaal geen reden ziet om gegevens of stukken aan derden bekend te maken. Het hof ziet aanleiding artikel 28 lid 1 Rv toe te passen. In deze wettelijke bepaling is opgenomen:
“Het is aan partijen verboden aan derden mededelingen te doen omtrent:
(…)
b. andere gegevens uit een procedure, indien de rechter zulks heeft bepaald.”
Het hof zal de curator verbieden aan derden mededelingen te doen omtrent de gegevens in de stukken die [appellante] naar aanleiding van dit arrest in het geding brengt. Dit betekent uiteraard dat de curator ook de stukken zelf niet ter beschikking van derden mag stellen. Het hof wijst erop dat overtreding van dit verbod een strafbaar feit oplevert.
3.14.
Het hof zal aan de veroordeling van [appellante] tot het in het geding brengen van de in het dictum te noemen stukken geen dwangsom verbinden. Het hof ziet daarvoor geen aanleiding. [appellante] heeft duidelijk gemaakt dat zij aan de veroordeling zal voldoen.
3.15.
Het hof zal de beslissing met betrekking tot de proceskosten in het incident aanhouden tot de beslissing in de hoofdzaak. Het hof zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van verweerders tot overlegging van producties (het expertiserapport en de schadevaststelling) en voor memorie van antwoord.

4.De uitspraak

Het hof:
in het incident
veroordeelt [appellante] aan de curator een afschrift te verstrekken van:
- het door ASR naar aanleiding van de brand in het pand opgemaakte c.q. aan [appellante] verstrekte expertiserapport,
- de akte van schadevaststelling van ASR;
verbiedt de curator aan derden mededelingen te doen omtrent (de gegevens in) de stukken die [appellante] naar aanleiding van dit arrest in het geding brengt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
houdt iedere beslissing met betrekking tot de proceskosten in het incident aan;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 17 november 2020 voor akte aan de zijde van verweerders tot overlegging van producties (het expertiserapport en de schadevaststelling) en voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.M.H. Schoenmakers en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 oktober 2020.
griffier rolraadsheer