ECLI:NL:GHSHE:2020:3166

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.269.083_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake incidentele vordering tot afgifte van stukken in geschil tussen medisch specialist en medisch centrum

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een incidentele vordering van een medisch specialist, [appellant], tegen een medisch centrum, [geïntimeerde]. De zaak betreft een geschil over de afgifte van stukken op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.A. Visser, vorderde inzage in bankafschriften en andere documenten van [geïntimeerde] en [Medisch Centrum] om zijn vorderingen te onderbouwen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A.H.F. Kluwen, verweerde zich tegen deze vorderingen en stelde dat de appellant zijn facturen altijd aan [Medisch Centrum] had gericht en dat de contractuele relatie met [Medisch Centrum] bestond. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende had onderbouwd waarom de gevraagde stukken relevant waren voor de beoordeling van het geschil. Het hof wees de vorderingen van de appellant af en veroordeelde hem in de proceskosten. De hoofdzaak werd naar de rol verwezen voor memorie van grieven, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhield.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.269.083/01
arrest van 13 oktober 2020
in de zaak van
[appellant] ,
appellant,
wonende te [woonplaats] ,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. P.A. Visser te Rotterdam,
tegen:
[Medisch Centrum],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.H.F. Kluwen te Dordrecht,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 10 maart 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer/rolnummer C/02/356850 / HA ZA 19-207 tussen partijen gewezen vonnis in verzet van 23 oktober 2019.

5.Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • voormeld tussenarrest;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 30 april 2020;
  • de incidentele memorie van [appellant] , bevattende een vordering op grond van artikel 843a Rv, met producties;
  • de memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerde] .
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De nadere beoordeling

6.1.
Het hof heeft in het tussenarrest een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Partijen hebben geen minnelijke regeling bereikt.
6.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten en het geschil als volgt weergegeven:
“2.1. [appellant] is werkzaam als medisch specialist.
2.2.
Op 26 augustus 2014 is een toelatingsovereenkomst ondertekend door [medewerker Medisch Centrum] ( [medewerker Medisch Centrum] ) namens [Medisch Centrum] ( [Medisch Centrum] ) en [appellant] . In die overeenkomst is onder meer opgenomen, dat [appellant] door [Medisch Centrum]
wordt toegelaten tot het door [Medisch Centrum] geëxploiteerde zelfstandig behandelcentrum, gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] , om aldaar zijn werkzaamheden als medisch specialist uit te voeren. In de overeenkomst is [Medisch Centrum] gedefinieerd als “ [Medisch Centrum] en/of [Medisch Centrum] ”.
2.3.
[appellant] heeft zijn werkzaamheden altijd gefactureerd aan “ [Medisch Centrum] ” zonder de toevoeging “B.V.” of “Stichting”. De facturen van [appellant] zijn altijd betaald door [Medisch Centrum]
2.4.
[bestuurder Medisch Centrum] heeft als toenmalig statutair bestuurder van [Medisch Centrum] op 26 augustus 2017 een e-mail aan [appellant] gestuurd met daarin de navolgende tekst:
“Beste [appellant] ,
(…)
Voor zover ik kan nagaan is geheel 2016 financieel afgewikkeld.
Voor 2017 hebben wij twee nota’s van je ontvangen voor een totaalbedrag van € 14.500. Daarvan is € 8.000 uitbetaald; rest dus nog € 6.500.
Bijgaand ook ons overzicht van de door jou verrichte werkzaamheden (alleen verzekerde zorg) t/m juli 2017.
(…)
Onze verschuldigdheid per ultimo juli 2017 is daarin € 1.82,78,
(…)
Ik wil je voorstellen je alvast weer een voorschot/verrekening te betalen van € 3.000.
(…)
Met vriendelijke groet,
[Medisch Centrum]
[bestuurder Medisch Centrum] ”
2.5.
[appellant] heeft op 1 december 2017 voor door hem verrichte werkzaamheden een factuur gericht aan “ [Medisch Centrum] ”. Op deze factuur is het navolgende vermeld:
“Betreft:declaratie 01-01-2017 t/m 31-12-2017
o.b.v. 1000/dag, 500 euro/dagdeel
(afspraak [medewerker Medisch Centrum] ).
Aantal dagdelen Bedrag
115 57.500
Gefactureerde voorschotbedragen
Factuur [factuurnr. 1] (betaald) 9.750 -
Factuur [factuurnr. 2] (betaald) 4.750 -
Factuur [factuurnr. 3] (openstaand) 14.250
---------
Totaal openstaand bedrag (euro) 43.000
2.6.
[Medisch Centrum] is omstreeks januari 2018 in staat van faillissement verklaard.
2.7.
De factuur van 1 december 2017 is onbetaald gebleven.
2.8.
[medewerker Medisch Centrum] heeft op 14 april 2018 een e-mail gestuurd aan [appellant] met de navolgende tekst:
“Beste [appellant] ,
Dank voor jouw bericht. Heb jij de week na volgende week tijd om elkaar te ontmoeten om de mogelijkheden te bespreken? Ik wil echt mijn best doen om te zorgen dat of Holland Medicenters of [geïntimeerde] jou betaalt wat jou toekomt. Een probleem is dat ik geen toegang heb tot de rekeningen van beide: ik kan ze niet inzien en ben nooit gemachtigd geweest om betalingen te doen. Ik heb me met de medische zaken bezig gehouden, [bestuurder Medisch Centrum] deed alle financiën. Ook ik heb enorme bedragen tegoed. Ik hoop dat je van mijn goede bedoelingen overtuigd bent en tegelijkertijd begrijpt dat ik nu ook niet weet hoe te handelen om tot een oplossing te komen.
Met vriendelijke groeten en respect voor jou, [medewerker Medisch Centrum] . ”
2.9.
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd, dat [medewerker Medisch Centrum] op 9 juli 2014 in functie is getreden als bestuurder van [Medisch Centrum] en op 1 januari 2015 als gevolmachtigde van [Medisch Centrum]
2.10.
[Medisch Centrum] heeft op basis van het verstekvonnis executoriaal derdenbeslag doen leggen ten laste van [Medisch Centrum] onder de ABN Amro Bank. Dat beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 6.736,30. Dat bedrag is uitgewonnen door [appellant] .
3 Het geschil
in conventie
3.1.
[appellant] heeft in de verstekprocedure – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [Medisch Centrum] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 43.000,-, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [appellant] integraal toegewezen, met een veroordeling van [Medisch Centrum] in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
[Medisch Centrum] vordert in het verzet – samengevat – dat zij bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt ontheven van de veroordeling in het verstekvonnis en dat [appellant] alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat de vorderingen van [appellant] alsnog worden afgewezen.
(…)
in reconventie
3.5.
[Medisch Centrum] vordert – samengevat – opheffing van het door [appellant] ten laste van [Medisch Centrum] onder Van Lanschot N.V. gelegde beslag en [appellant] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot restitutie van de door [Medisch Centrum] op basis van het verstekvonnis onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de onverschuldigde betaling tot aan de dag van algehele restitutie.
3.6.
[appellant] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing van de vorderingen.”
6.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis als volgt beslist:
in conventie
(…)
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [Medisch Centrum] in de kosten die zijn veroorzaakt door het aanvankelijk niet verschijnen, aan de zijde van [appellant] begroot op € 95,29 voor de kosten van de betekening van het verstekvonnis,
5.4.
veroordeelt [appellant] in de overige kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [Medisch Centrum] tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de overige kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [Medisch Centrum] tot op heden begroot op € 2.787,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.6.
veroordeelt [appellant] om aan [Medisch Centrum] te betalen een bedrag van € 6.736,30 (zesduizendzevenhonderd en zesendertig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag vanaf de dag van betaling door [Medisch Centrum] tot aan de dag van volledige restitutie door [appellant] , alsmede tot terugbetaling van hetgeen [Medisch Centrum] bovenop het bedrag van € 6.736,30 aan [appellant] heeft betaald op basis van het verstekvonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [Medisch Centrum] tot aan de dag der algehele restitutie.
5.7.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van [Medisch Centrum] tot op heden begroot op € 461,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.”
6.4.
[appellant] heeft bij appeldagvaarding gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen, zijn vorderingen in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
[appellant] heeft in zijn incidentele memorie samengevat afgifte, inzage of afschrift gevorderd van:
- bankafschriften van [geïntimeerde] en van [Medisch Centrum] (verder: [Medisch Centrum] );
- alle door [geïntimeerde] aan verzekeraars verzonden declaraties met betrekking tot werkzaamheden van [appellant] ;
- een specificatie van alle werkzaamheden per datum, verrichting en patiënt van [appellant] , zoals gedeclareerd onder een AGB-code dan wel met betrekking tot niet-verzekerde zorg;
telkens over de periode 2016, 2017 en januari 2018, op straffe van een dwangsom.
6.5.
[appellant] heeft ter onderbouwing van de vorderingen in het incident aangevoerd dat sprake is van een tekstuele onduidelijkheid in de overeenkomst tussen hem en “ [Medisch Centrum] ( [Medisch Centrum] )” en dat deze onduidelijkheid moet “terugkaatsen” op “ [Medisch Centrum] ” als opsteller van de overeenkomst. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] zijn administratie voert en zorg declareerde, bij patiënten (niet-verzekerde zorg) dan wel de verzekeraars (verzekerde zorg). Hij heeft een “bewijs toelating zorginstelling” overgelegd op naam van [geïntimeerde] . Hij heeft verder een bladzijde uit het AGB-register overgelegd en gesteld dat hij zijn AGB-code aan [geïntimeerde] heeft gegeven omdat [geïntimeerde] zijn administratie voert en dat register bijhoudt. [appellant] vindt dat [geïntimeerde] als zijn werkgever staat ingeschreven in dat register. De conclusie moet volgens hem zijn dat [geïntimeerde] is toegelaten als zorgverlener en zijn werkgever is, zodat er een contractuele relatie is tussen hem en [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft zijn werkzaamheden gedeclareerd bij de verzekeraars en “via de BV” bij niet-verzekerde patiënten, aldus [appellant] . [appellant] stelt tot slot dat hij verkeert in acute bewijsnood omdat [geïntimeerde] pas in eerste aanleg de omvang van zijn vordering heeft betwist.
6.6.
[geïntimeerde] heeft in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in het incident. [geïntimeerde] voert aan dat [Medisch Centrum] de contractuele wederpartij is van [appellant] . [geïntimeerde] wijst op de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst. [geïntimeerde] voert verder aan dat de facturering van de niet-verzekerde zorg via [Medisch Centrum] liep, dat [appellant] zijn facturen op naam van de BV stelde, dat de BV degene was die de facturen van [appellant] heeft betaald en dat vanuit de BV met hem werd gecorrespondeerd over financiële zaken. [appellant] dient zich volgens [geïntimeerde] voor afgifte van de stukken tot de curator te wenden. [geïntimeerde] is opgericht als vehikel om declaraties richting zorgverzekeraars te faciliteren, aldus [geïntimeerde] .
6.7.
Het hof overweegt dat [appellant] niet heeft uitgelegd dat en waarom de in de incidentele vorderingen genoemde stukken relevant zouden kunnen zijn voor de beoordeling in dit geding of voor een relevante rechtsbetrekking. Hij heeft ook niet gesteld dat hij de onderliggende gegevens (die aan zijn eigen facturen moeten zijn ontleend) niet heeft. Hij heeft ook niet uitgelegd waarom hij deze stukken nodig heeft en aldus een rechtmatig belang heeft bij zijn incidentele vorderingen. Het hof zal deze vorderingen dan ook afwijzen.
6.8.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het kennelijk steeds gaat om administratie, werkzaamheden en betalingen die de praktijk van [appellant] betreffen. Het gaat immers om declaraties die hij heeft opgemaakt voor zijn eigen werkzaamheden (vonnis, 2.3; onweersproken).
6.9.
Het hof overweegt met betrekking tot de gevraagde bankafschriften van [geïntimeerde] en van [Medisch Centrum] dat de vordering te onbepaald is. [appellant] wenst immers alle bankafschriften van de drie jaren van beide rechtspersonen ontvangen. [appellant] heeft de stukken waar het hem om gaat niet voldoende omschreven. Hij heeft ook niet voldoende toegelicht waarom deze stukken voor hem van belang zijn.
6.10.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot overige gevraagde stukken (de verzonden declaraties en een specificatie van alle werkzaamheden) betwist dat zij deze stukken in bezit heeft. Volgens [geïntimeerde] zijn deze bij de curator van [Medisch Centrum] aanwezig. [appellant] heeft niet betwist dat de facturen in het verleden aan [Medisch Centrum] zijn toegezonden en dat [Medisch Centrum] betaalde. [appellant] heeft niet onderbouwd dat en waarom hij denkt dat [geïntimeerde] de gevraagde stukken in bezit heeft. [appellant] heeft bij deze stand van zaken zijn vordering op dit punt onvoldoende toegelicht.
6.11.
[appellant] zal als de in het incident in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het hof zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor memorie van grieven.

7.De uitspraak

Het hof:
in het incident
wijst af het gevorderde;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.074,00 voor salaris advocaat;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 10 november 2020 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.M.H. Schoenmakers en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 oktober 2020.
griffier rolraadsheer