ECLI:NL:GHSHE:2020:3160

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.263.573_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Gemeente Voerendaal voor wateroverlast na reconstructie van weg en fietspad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de Gemeente Voerendaal, naar aanleiding van wateroverlast die zij ondervindt na een reconstructie van de weg en het fietspad in 2013. [appellante] stelt dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de weg te verhogen, waardoor hemelwater in haar woning stroomt. De rechtbank Limburg heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat deskundigen zijn ingeschakeld om de situatie te beoordelen. De deskundigen hebben verschillende conclusies getrokken over de oorzaak van de wateroverlast en de rol van de Gemeente hierin. Het hof heeft besloten om een deskundigenbericht te laten opstellen om de technische aspecten van de zaak verder te onderzoeken. De uitspraak van het hof is op 13 oktober 2020 gedaan, waarbij de zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het indienen van akten door beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.263.573/01
arrest van 13 oktober 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
tegen:
Gemeente Voerendaal,
zetelende te Voerendaal,
geïntimeerde,
verder: de Gemeente,
advocaat: mr. J.J. Jacobse te Middelburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 juli 2019 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 15 mei 2019 tussen [appellante] als eiseres en de Gemeente als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/247793 / HA ZA 18-154)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 24 juli 2019;
- de memorie van grieven van [appellante] van 4 februari 2020 met producties;
- de memorie van antwoord van de Gemeente van 14 april 2020 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in dit hoger beroep, beknopt samengevat, om het volgende.
a. [appellante] is sinds 2 november 2015 eigenaar van de vrijstaande woning met kelder aan de [adres] te [plaats] (verder: de woning). De woning is gebouwd in 1911. De kelder is opgetrokken uit Kunrader steen.
De voorgevel van de woning is tegen de perceelsgrens aan gebouwd. Voor de woning ligt een trottoir van ongeveer 160 cm breed, op grond van de Gemeente. Tussen dit trottoir en de [adres] loopt een fietspad. Rechts van de woning, gezien vanaf de [adres] , ligt een inrit voor de woning. Links van de woning ligt landbouwgrond.
In 2013 heeft in opdracht van de Gemeente een reconstructie van de [adres] plaatsgevonden waarbij de riolering is aangepast, de inrichting is gewijzigd en de weg opnieuw is geasfalteerd.
Daaraan voorafgaand heeft [Expertise Buro] een vooropname (nulmeting) uitgevoerd. De rapportage van de vooropname van 25 juni 2013 bevat een groot aantal foto’s van de binnen- en buitenkant van de woning waarbij is vermeld waar de foto is genomen en welke gebreken zijn aangetroffen. Met betrekking tot de verschillende ruimtes in de kelder is vermeld dat sprake is van ‘diverse gebreken’ respectievelijk ‘achterstallig onderhoud’.
Bij de woning van [appellante] hebben in het kader van de reconstructie in 2013 de volgende aanpassingen plaatsgevonden:
  • een molgoot tussen het fietspad en het trottoir is verwijderd en vervangen door een afsluitband met trottoirtegels ;
  • een rabatstrook van klinkers tussen de hoofdrijbaan en het fietspad is verwijderd en vervangen door een beplante groenstrook met verhoogde banden en een kolk;
  • ongeveer 60-80 centimeter links van de inrit van de woning eindigt de groenstrook en zijn ten behoeve van die inrit grijze klinkers aangebracht;
  • de weg en het fietspad zijn op bepaalde punten hoger komen te liggen dan voorheen.
  • de bushalte westelijk van de woning is opgehoogd (in verband met gehandicaptenopstap);
Nadat [appellante] had geklaagd over wateroverlast heeft de Gemeente in februari/maart 2016 boven aan de inrit een lijngoot aangebracht die is aangesloten op het riool.
Schematisch weergegeven (niet op schaal) was de situatie voor de reconstructie in 2013:
Schematisch weergegeven (niet op schaal) was de situatie na de reconstructie in 2013 en de aanpassing begin 2016:
Zowel voor als na de reconstructie hellen de weg en het fietspad in de richting van de woning van [appellante] , van west naar oost (met uitzondering van het deel tussen dwarsprofiel 7 en de oostelijke woonhoek) en van zuid naar noord.
In april/mei 2016 hebben [Vochttechniek] en [Mergelspecialistbedrijf] in opdracht van [appellante] werkzaamheden uitgevoerd aan (onder meer) de kelder van de woning. Ook andere bedrijven hebben werkzaamheden aan de woning uitgevoerd.
Voor onderzoek naar oorzaak, gevolgen en verhelpen van vochtoverlast in haar woning heeft (de verzekeraar van) [appellante] verschillende deskundigen ingeschakeld. Dit heeft geleid tot de volgende rapporten:
  • rapport van 21 juni 2016 van [medewerker van Bouwconsultant] van [Bouwconsultant] , gevolgd door een rapport van 7 november 2018;
  • rapport van 25 juli 2016 van [ingenieur van de vennootschap] van [de vennootschap 1] , gevolgd door een e-mail van 1 november 2016 en een rapport van 16 oktober 2018;
  • een rapport van 14 juli 2017 van [medewerker Vochttechniek] van [Vochttechniek] , gevolgd door een brief van 1 oktober 2018.
Bij brief van haar gemachtigde van 14 oktober 2016 heeft [appellante] de Gemeente laten weten dat zij als gevolg van de reconstructie van de weg in 2013 wateroverlast ondervindt en dat zij de Gemeente aansprakelijk stelt voor de daardoor ontstane schade aan haar woning.
Door (de verzekeraar van) de Gemeente zijn eveneens deskundigen ingeschakeld. Dit heeft geleid tot de volgende berichten/rapporten:
  • mail van 27 juni 2016 van [medewerker Ingeniersburo] van [Ingenieursburo] ;
  • rapport van 7 september 2017 van [medewerker van de vennootschap 2] van [de vennootschap 2] ;
  • rapport van 18 april 2018 van [medewerker van Achemea Expertise] van Achmea Expertise, gevolgd door een ongedateerde reactie op onder meer de memorie van grieven (productie 8 bij memorie van antwoord).
Bij e-mail van 6 oktober 2017 heeft de toenmalige gemachtigde van de Gemeente de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.2
Bij dagvaarding van 6 maart 2018 heeft [appellante] de onderhavige procedure tegen de Gemeente aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [appellante] , kort gezegd, dat de Gemeente jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door in 2013 voor haar woning een reconstructie van de weg met het fietspad te doen plaatsvinden die gepaard ging met een substantiële ophoging daarvan ten opzichte van het perceel van [appellante] dat door de jaren heen door verhogingen van de weg relatief steeds lager was komen te liggen. De ophoging in 2013 bracht een sterk afschot in de richting van het perceel van [appellante] mee, waardoor het hemelwater vanaf de weg en het fietspad in hevige mate naar dit perceel stroomt. Het aanleggen van deze constructie acht [appellante] verwijtbaar. Daarnaast verwijt [appellante] de Gemeente dat zij geen maatregelen heeft getroffen om het afkomende hemelwater op te vangen en van haar woning weg te houden. Volgens [appellante] handelt de Gemeente hierdoor in strijd met haar wettelijke verplichtingen en met haar zorgplicht jegens haar als eigenaar van een aangrenzend perceel. Een en ander levert een onrechtmatige daad van de Gemeente jegens haar op, aldus [appellante] . [appellante] stelt dat zij als gevolg hiervan schade heeft geleden door vochtoverlast in de kelder en het capillair optrekken van vocht in de muren. Volgens [appellante] is de Gemeente gehouden de schade die zij heeft geleden (met name kosten van herstel aan en in de woning en van onderzoek) dient te vergoeden maar is de Gemeente daartoe niet bereid gebleken. Op artikel 5:38 BW, dat bepaalt dat het lagere erf [
in dit geval: dat van [appellante]] het water moeten ontvangen dat van hoger gelegen erven van nature afloopt, kan de Gemeente zich volgens [appellante] niet beroepen nu de Gemeente zelf de vermeerdering van de watertoevoer naar het perceel van [appellante] heeft bewerkstelligd. Ook de tegenwerping van de Gemeente dat [appellante] er zelf voor moet zorgen dat haar kelder waterdicht is, gaat volgens [appellante] niet op aangezien zonder de door de Gemeente veroorzaakte toevloed van water de schade aan de woning niet zou zijn opgetreden.
3.3
Op grond hiervan vordert [appellante] , samengevat:
  • een verklaring voor recht dat de Gemeente jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de uitvoering in 2013 van de reconstructie bij haar woning en/of door het in stand laten van die reconstructie, en dat de Gemeente gehouden is tot vergoeding van alle schade die [appellante] daardoor heeft geleden en nog zal lijden;
  • veroordeling van de Gemeente tot vergoeding aan [appellante] van de daardoor geleden schade ten bedrage van € 39.832,03 en van alle overige door [appellante] geleden schade en nog te lijden schade, op te maken bij staat, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2016;
  • veroordeling van de Gemeente, op verbeurte van een dwangsom, tot het treffen van maatregelen die er voor zorgen dat hemelwater afkomstig van het perceel van de Gemeente niet in of op het perceel van [appellante] terecht komt, op de wijze die [appellante] in haar dagvaarding in eerste aanleg onder primair tot en met uiterst subsidiair heeft omschreven;
  • veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 1.173,32 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • veroordeling van de Gemeente in de proceskosten met wettelijke rente en nakosten.
Het bedrag van € 39.832,03 dat [appellante] vordert als schadevergoeding naast schadevergoeding op te maken bij staat, bestaat uit de volgende posten:
  • herstelwerkzaamheden [Vochttechniek] € 23.467,93
  • herstelwerkzaamheden [Mergelspecialistbedrijf] € 4.119,45
  • werkzaamheden [Installatietechniek] € 2.992,08
  • werkzaamheden [Timmerbedrijf] € 1.258,40
  • helft offerte uit te voeren schilderwerk € 4.748,67
  • kosten deskundigen [medewerker van Bouwconsultant] en [ingenieur van de vennootschap]
totaal: € 39.832,03
3.4
De Gemeente heeft betwist dat zij door de wijze waarop de reconstructie van de weg en het fietspad bij de woning van [appellante] is gerealiseerd jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Van een toename van de vochtbelasting van de woning van [appellante] als gevolg van die reconstructie is volgens de Gemeente geen sprake, zodat eventuele vochtproblemen die [appellante] ervaart niet het gevolg zijn van enig handelen of nalaten van de kant van de Gemeente. Volgens de Gemeente is de situatie door de reconstructie in 2013 voor [appellante] juist (sterk) verbeterd, omdat er vergeleken met de situatie voor de reconstructie minder water vanaf de rijbaan op het fietspad terechtkomt. De groenstrook die voor de woning is aangelegd tussen de rijbaan en het fietspad fungeert als waterkering. Ophoging van de weg en het fietspad ten nadele van het perceel van [appellante] heeft volgens de Gemeente daarbij niet plaatsgevonden. De maatregelen die de Gemeente in 2016 heeft getroffen (het aanbrengen van een lijngoot bij de inrit) zijn ingegeven door de wens om [appellante] tegemoet te komen en houdt geen erkenning in van enig onrechtmatig handelen van de Gemeente bij de uitvoering van de reconstructie in 2013. Voor schadevergoeding als door [appellante] gevorderd bestaat geen grond en voor de door haar voorgestelde (verdere) maatregelen is geen aanleiding. De afzonderlijke posten worden door de Gemeente betwist. Aan de vereisten voor toewijzing van enige vordering uit hoofde van onrechtmatige daad is niet voldaan, aldus de Gemeente. Ten slotte stelt de Gemeente dat sprake is van eigen schuld van [appellante] , omdat onder meer sprake is van achterstallig onderhoud, vochtdoorlatendheid van Kunradersteen en het achterwege laten van schadebeperkende maatregelen.
3.5
De rechtbank heeft een comparitie van partijen bepaald die op 12 september 2018 heeft plaatsgevonden.
Na verdere aktewisselingen tussen partijen waarbij nadere bescheiden zijn overgelegd, heeft de rechtbank bij vonnis van 15 mei 2019 de vorderingen van [appellante] geheel afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten met wettelijke rente en nakosten.
3.6
[appellante] heeft tegen het vonnis van 15 mei 2019 21 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot alsnog toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van beide instanties met wettelijke rente en nakosten.
3.7
De Gemeente heeft de grieven van [appellante] bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 15 mei 2019 met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van Centraal Beheer Schadeverzekering NV [bedoeld zal zijn:
van de Gemeente] in hoger beroep met nakosten en wettelijke rente.
3.8
Het hof stelt vast dat [appellante] met haar grieven het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorlegt. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.9
Bij de beoordeling van het geschil heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.1 van het vonnis van 15 mei 2019 het volgende vooropgesteld:
“Uitgangspunt bij de beoordeling van dit geschil is dat op grond van het bepaalde in artikel 5:38 BW de eigenaar van een lager gelegen erf het water moet ontvangen dat van hoger gelegen erven van nature afloopt. Volgens artikel 5:39 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is aan een ander erf hinder toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf afstromend water. De stelplicht en zonodig de bewijslast van de beweerdelijk onrechtmatige wegreconstructie rust op [appellante] . Mocht komen vast te staan dat door die wegreconstructie inderdaad een relevante wijziging is gebracht in de loop en de hoeveelheid (over de hoedanigheid daarvan twisten partijen niet) van over [appellante] erf afstromend water, dan dient vervolgens door haar nog te worden gesteld en zo nodig aangetoond dat zij daardoor schade heeft geleden.”
Tegen dit uitgangspunt zijn - terecht - geen grieven gericht. Ook het hof gaat hiervan uit. Voor alle duidelijkheid voegt het hof hieraan toe dat voor een beroep op het hierin aangehaalde artikel 6:162 BW dient te zijn voldaan aan alle vereisten (onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade, causaliteit en relativiteit) en dat [appellante] daarvoor stelplicht en bewijslast draagt. Of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval.
3.1
[appellante] heeft bij de Gemeente geklaagd over wateroverlast vanaf de [adres] en volgens [appellante] heeft de Gemeente in haar reactie op die klachten aansprakelijkheid voor de (toename van de) wateroverlast erkend. De Gemeente betwist dat. Naar het oordeel van het hof kan uit de correspondentie tussen partijen niet worden afgeleid dat de Gemeente heeft erkend dat als gevolg van de reconstructie in 2013 de watertoevoer naar het perceel van [appellante] is toegenomen, dat daardoor aan de woning schade is ontstaan en dat de Gemeente daarvoor aansprakelijk is. Ook uit de aanpassing van situatie ter plaatse in 2016 kan dat naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid. Meer dan de constatering dat [appellante] wateroverlast ervoer en dat de Gemeente bereid was de afwatering ter plaatse aan te passen, blijkt daar niet uit. Het hof kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank over deze kwestie in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis van 15 mei 2019 en sluit zich daarbij aan. Door [appellante] zijn ook in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel nopen.
3.11
Tussen partijen is niet in geschil dat het de Gemeente vrij staat aan de [adres] met het fietspad werkzaamheden uit te voeren en deze te reconstrueren en dat hemelwater dat van de weg en het fietspad afstroomt in de richting van het perceel van [appellante] in beginsel door haar erf ontvangen dient te worden. Dat is anders wanneer de werkzaamheden van de Gemeente tot gevolg hebben dat het afstromende hemelwater aan het perceel van [appellante] onrechtmatige hinder toebrengt. Volgens [appellante] is dat sinds de reconstructie in 2013 het geval; de Gemeente betwist dat.
3.12
De eerste vraag die hierbij opkomt, is of en in welke mate de watertoevoer naar het perceel van [appellante] in haar nadeel is gewijzigd ten gevolge van de reconstructie in 2013. Wanneer dat niet het geval is, stranden daarop reeds haar vorderingen bij gebreke van een feitelijke grondslag. Beide partijen hebben deze vraag aan deskundigen voorgelegd. De bevindingen van deze deskundigen stemmen niet overeen.
  • Deskundige [medewerker van Bouwconsultant] concludeert in zijn rapport van 21 juni 2016 onder meer dat sprake is van een verhoogd, dan wel overtollig wateraanbod vanaf de weg/het fietspad. Daardoor worden de gevels aan de buitenzijde regelmatig overmatig belast met de druk van water en de instroming van water in de gevels naar binnen zal volgens hem alleen maar toenemen in de tijd.
  • Deskundige [ingenieur van de vennootschap] schrijft in zijn e-mail van 1 november 2016 onder meer dat het water in de nieuwe situatie sneller naar de zijkanten en dus ook naar de woning wordt geleid dan in de oude situatie en hij concludeert in zijn rapport van 25 juli 2016 onder meer dat de lijngoot die de Gemeente in 2016 heeft aangelegd geen oplossing heeft geboden voor het opstuwende regenwater in de richting van het perceel van [appellante] .
  • Deskundige [medewerker van de vennootschap 2] concludeert in zijn rapport van 7 september 2017 onder meer dat het vochtprobleem bij/in de woning van [appellante] al voor de reconstructie van de weg in 2013 bestond (de kelder was feitelijk al lek), dat de reconstructie in 2013 correct is uitgevoerd en dat er geen bewijs is van enige nalatigheid of verwijtbaarheid van de Gemeente.
  • Deskundige [medewerker van Achemea Expertise] concludeert in zijn rapport van 18 april 2018 onder meer dat hij geen aanleiding heeft te veronderstellen dat er sinds de wegreconstructie van 2013 een grotere toevloed van oppervlaktewater is dan voordien. Al voor 2013 was de indeling zodanig dat het risico bestond dat de gevels tijdens hevige regenval met water werden belast. De visie van de Gemeente dat de reconstructie de situatie niet (noemenswaardig) heeft gewijzigd, lijkt correct omdat het afschot van het fietspad na de reconstructie niet anders is dan voordien. Bij dit laatste tekent hij aan dat hij niet alle hoogtemetingen heeft kunnen beoordelen.
Partijen hebben de bevindingen en conclusies van de deskundigen die door de (verzekeraar van de) wederpartij zijn ingeschakeld over en weer uitvoerig en gedetailleerd bestreden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof stelt vast dat [appellante] met de door haar overgelegde rapportages en overige producties op zich heeft voldaan aan haar stelplicht ten aanzien van de toename van regenwater naar haar perceel als gevolg van de reconstructie, maar dat de Gemeente die rapportages en producties evenzeer gemotiveerd heeft betwist. Om vast te stellen of [appellante] haar stelling tegenover deze betwisting ook heeft bewezen, behoeft het hof - gezien de overvloed aan technische gegevens die partijen in de loop van de procedure hebben aangereikt - deskundige voorlichting. Het hof zal daartoe een deskundigenbericht doen uitbrengen.
3.13
Wanneer niet komt vast te staan dat de reconstructie in 2013 een grotere vochtbelasting voor het perceel van [appellante] teweeg heeft gebracht, komt de vraag naar schade aan de woning van [appellante] niet aan de orde. Wanneer blijkt dat sprake is van een zodanige wijziging van de watertoevoer dat deze aangemerkt kan worden als onrechtmatige hinder van de kant van de Gemeente, komt aan de orde of en in hoeverre [appellante] daardoor schade heeft geleden en nog lijdt. Ook dat is een kwestie van technische aard die het hof bij het deskundigenbericht zal betrekken.
3.14
Wanneer over de feitelijke/technische kant van de zaak voldoende uitsluitsel is verkregen, zal het hof - eventueel - nader ingaan op de overige kwesties die voor de beoordeling van de vorderingen van [appellante] relevant zijn.
3.15
Het hof is voornemens één deskundige te benoemen ter beantwoording van de volgende vragen:
Kunt u vaststellen of de toevoer van hemelwater vanaf de [adres] en het fietspad naar het perceel van [appellante] als gevolg van de reconstructie in 2013 is toegenomen en zo ja, in welke mate dat het geval is.
Indien dat het geval is, kunt u vaststellen in hoeverre de maatregelen die de Gemeente in 2016 ter plaatse heeft getroffen toereikend zijn geweest.
3. Kunt u vaststellen, indien sprake is (geweest) van toegenomen watertoevoer naar het perceel van [appellante] als gevolg van de reconstructie in 2013, of daardoor schade is ontstaan aan de woning van [appellante] en waaruit die schade bestaat.
4. Indien dat het geval is, op welk bedrag begroot u de kosten van herstel voor reeds opgetreden schade, en welke maatregelen dienen getroffen te worden om verdere schade te voorkomen.
5. Wat acht u verder van belang om op te merken.
Partijen kunnen zich bij akte (gelijktijdig) uitlaten over de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige. Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige voor te leggen vragen. [appellante] zal de deskundige te zijner tijd een afschrift van het procesdossier dienen te verstrekken, waarbij speciale aandacht voor de leesbaarheid van de producties is vereist en waarbij elk van de hiervoor in 3.1 onder d, k en m genoemde stukken door een tabblad makkelijk vindbaar dient te zijn. Het hof is voornemens de kosten van de deskundige voorshands ten laste van [appellante] als eisende partij te brengen. Deze akte is niet voor enig ander doel bestemd.
3.16
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 10 november 2020 voor akte aan de zijde van beide partijen
gelijktijdigmet uitsluitend het hiervoor onder 3.15 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, H.K.N. Vos en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 oktober 2020.
griffier rolraadsheer