In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. Het hof behandelt de bewijswaardering met betrekking tot de vraag of [appellant] tijdig in verzet is gekomen tegen een verstekvonnis van 4 februari 2010. Het hof heeft eerder op 17 december 2019 een tussenarrest gewezen waarin het de grief van [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep heeft overwogen. De kern van de zaak draait om de vraag of [appellant] in mei 2013 telefonisch contact heeft opgenomen met [naam 1], wat zou impliceren dat hij op de hoogte was van het verstekvonnis. Het hof heeft getuigen gehoord, waaronder [naam 1] en [appellant] zelf, en heeft de verklaringen tegen elkaar afgewogen. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] in het bewijs is geslaagd en dat [appellant] niet tijdig in verzet is gekomen. Hierdoor wordt [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen het verstekvonnis. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde].