ECLI:NL:GHSHE:2020:3130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
200.260.728_01 en 200.260.903_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en zorgregeling voor minderjarige in conflictueuze oudersituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2009, die betrokken is bij een conflictueuze situatie tussen haar ouders. De vader en moeder zijn in hoger beroep gegaan tegen eerdere beslissingen van de rechtbank Oost-Brabant, die het gezag over de minderjarige had beëindigd en de Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voogdij had belast. Het hof heeft op 8 oktober 2020 de werking van deze beschikking geschorst en de minderjarige onder toezicht gesteld van de Coöperatie Jeugd Veilig Verder U.A. voor de duur van één jaar. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om de minderjarige buiten hun conflicten te houden, wat heeft geleid tot een loyale situatie voor de minderjarige. Het hof heeft de raad verzocht om een nieuw onderzoek in te stellen en heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de regie in handen is van de gecertificeerde instelling, die zal werken aan contactherstel tussen de vader en de minderjarige. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 8 april 2021, in afwachting van de resultaten van het nieuwe raadsonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 oktober 2020
Zaaknummers: 200.260.728/01 en 200.260.903/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/01/343277 FA RK 19-685 en C/01/338217 FA RK 18-4450
in de zaken in hoger beroep van:
met zaaknummer 200.260.728/01:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.J. Kreeftenberg,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
met zaaknummer 200.260.903/01:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in (voorwaardelijk) incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.J. Kreeftenberg,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in (voorwaardelijk) incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Stam.
De zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
in de zaak met zaaknummer 200.260.728/01
- de moeder;
in de zaken met zaaknummers 200.260.728/01 en 200.260.903/01
  • de (voormalige) pleegouders [pleegouders] , hierna te noemen: de pleegouders;
  • Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [kantoorplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is -
in de zaak met zaaknummer 200.260.903/01- in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 10 oktober 2019

5.1.1. Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht om (in aanvulling op het eerdere raadsonderzoek van 19 maart 2019) een nader onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
- Is op dit moment en gelet op de signalen die [minderjarige] nu laat zien het co-ouderschap, de meest aangewezen opvoedingsvorm voor [minderjarige] , waarin zij zich zodanig kan ontwikkelen dat zij de rust krijgt om zonder zorgen op te groeien?
-
Zo ja, wat is er (aanvullend) nodig om de huidige zorgen met betrekking tot [minderjarige] weg te nemen, zodat zij aan deze gewenste ontwikkeling toekomt?
- Wat zijn de mogelijkheden en belemmeringen van de ouders en [minderjarige] om met ondersteuning van het sociale netwerk en de hulpverlening de zorgen weg te nemen? Hebben de ouders en [minderjarige] daarvoor professionele ondersteuning nodig, en, zo ja, in welke vorm?
- Dient in dat geval de gezagsbeëindiging te worden gehandhaafd met de GI als voogd of kan er worden volstaan met een lichtere kinderbeschermings-maatregel zoals een ondertoezichtstelling, waarbij één of beide van de ouders met het gezag wordt belast.
-
Zo nee, welke opvoedingsvorm past - in plaats van het co-ouderschap - het beste bij de behoefte van [minderjarige] en zorgt ervoor dat zij zich zodanig kan ontwikkelen dat zij de rust krijgt om zonder zorgen op te groeien?
- Op welke wijze dient het ouderlijk gezag over [minderjarige] in dat geval te worden uitgeoefend?
- Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op de voornoemde onderzoeksvragen zijn vermeld, maar die wel van belang zijn met betrekking tot [minderjarige] ? Zo ja, welke zijn dit?
Het hof heeft iedere verdere behandeling van de zaak aangehouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Het hof heeft, in beide zaken, iedere verdere beslissing aanhouden tot pro forma 9 april 2020.
5.1.2. Bij beschikking van dit hof van 23 januari 2020 zijn - in de zaken met zaaknummers 200.260.728/02 en 200.260.903/02 - de door de vader verzochte provisionele voorzieningen ex artikel 223 Rv afgewezen.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kreeftenberg;
-de moeder, bijgestaan door mr. Stam;
-de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
6.2.
De (voormalige) pleegouders zijn, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen
,niet verschenen ter mondelinge behandeling.
6.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.4.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 26 maart 2020;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 14 april 2020;
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 14 april 2020;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 14 april 2020;
- de brief van de raad d.d. 16 april 2020;
- de brief van de raad. d.d. 11 mei 2020;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 8 juni 2020;
- de brief van de GI d.d. 18 juni 2020;
- de brief met bijlage van de GI d.d. 19 juni 2020;
- de brief van de raad van 21 augustus 2020;
- de brief van de raad met bijlage van 10 september 2020;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 21 september 2020;
- de brief van de raad van 1 oktober 2020;
- de brief met bijlage van de raad van 6 oktober 2020.

7.De verdere beoordeling

7.1.1.
Uit de door de raad aan het hof verzonden brief van 10 september 2020 volgt het volgende. Naar aanleiding van de door de moeder bij de raad ingediende klachten is er een klachtenadvies opgesteld. De raad heeft op grond daarvan, onder meer, geconcludeerd dat het raadsrapport van 26 maart 2020 onvoldoende is onderbouwd en er een nieuw raadsonderzoek noodzakelijk is. De raad zal een nieuw onderzoek starten bij een ander team.
Dit maakt dat het hof het raadsrapport van 26 maart 2020 niet zal gebruiken bij de beoordeling van de onderhavige zaken. In afwachting van het nieuwe raadsonderzoek oordeelt het hof - inzake het ouderlijk gezag en de omgang tussen de vader en [minderjarige] - als volgt.
In de zaken met zaaknummer 200.260.728/01 en 200.260.903/01
Gezag
7.2.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
7.2.1.1. [minderjarige] is een lief en gevoelig meisje van elf jaar oud. Sinds jonge leeftijd is [minderjarige] betrokken bij de onrustige en conflictueuze situatie tussen de ouders.
Zij stond sinds eind 2014 onder toezicht mede gelet op deze situatie en heeft sinds medio maart 2017 drie dagen per week in een pleeggezin gewoond. De andere dagen verbleef zij om de week afwisselend bij een van de ouders. Er is in haar jonge leven veel hulpverlening ingezet, onder meer vanuit IDRIS, Jeugdhulp Xtra, Combinatie Jeugdzorg en PMT (Psycho Motorische Therapie).
Vanuit de situatie bij de pleegouders is vervolgens medio april/mei 2019 gewerkt naar een situatie waarbij [minderjarige] de helft van de tijd weer bij de moeder en de andere helft bij de vader is gaan wonen. De ouders zijn een solo-ouderschap overeengekomen en hebben dit in een ouderschapsplan vastgelegd.
7.2.1.2. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van beide ouders noodzakelijk is. Het gezamenlijk gezag van ouders vormt in dit specifieke geval een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] . Daardoor blijft de strijd, al dan niet onderhuids, steeds weer oplaaien dan wel is er continu de dreiging van een nieuw conflict. Ook wanneer het gezag bij één van de ouders blijft, zal dit voor [minderjarige] belastend zijn. Zij blijft dan geconfronteerd worden met de mogelijkheid van negatieve gevoelens van de andere ouder.
De rechtbank is met de GI van oordeel dat de constructie van beëindiging van het gezag van beide ouders en terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders in het belang van [minderjarige] is. Hoewel normaal gesproken een minderjarige niet terug gaat naar zijn of haar ouders indien het gezag van beide ouders wordt beëindigd, is hier sprake van een situatie dat de ouders ieder voor zich wel de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] op zich kunnen nemen. Hier zijn geen zorgen over.
7.2.1.3. Na de thuisplaatsing van [minderjarige] , waarbij zij week op week af bij de vader respectievelijk de moeder woonde, heeft [minderjarige] bij de GI aangegeven dat zij steeds vaker last kreeg van de boosheid en negativiteit van de vader. Dit riep vragen op en heeft uiteindelijk geleid tot het voornoemde aanvullende raadsonderzoek. Het contact tussen [minderjarige] en de vader is door de GI sinds oktober 2019 stilgelegd. [minderjarige] woont momenteel bij de moeder en haar partner.
7.2.1.4. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 7.1.1. is overwogen moet de raad de beslissing omtrent onder meer het gezag opnieuw onderzoeken en een advies uitbrengen. Het hof overweegt dat er, nu er geen raadsrapport is, thans onvoldoende informatie aanwezig is om een verantwoorde beslissing te nemen. Voorts is de feitelijke situatie inmiddels een heel andere dan die waar de rechtbank in de bestreden beschikking betreffende de gezagsbeëindiging (van 23 april 2019, met zaaknummer C/01/343277 FA RK 19-685) van uitging, nu er al een jaar lang geen contact meer is tussen [minderjarige] en de vader. Het hof acht het voorts van belang voor de ouders en [minderjarige] om een nieuwe start te maken teneinde te komen tot een oplossing van de problemen. Het hof zal derhalve, nu het om een gezagsbeslissing gaat en gelet op de gewijzigde omstandigheden, op grond van art. 360 lid 2 Rv, ambtshalve bepalen dat de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 23 april 2019, met het zaaknummer C/01/343277 FA RK 19-685 in zijn geheel wordt geschorst. Dat heeft tot gevolg dat met ingang van heden het gezamenlijk gezag gedurende de onderhavige procedure herleeft, dat de GI Jeugdbescherming Brabant met ingang van diezelfde datum niet langer met de voogdij is belast en de ouders geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen aan hun opvolger in het bewind over het vermogen van de minderjarige.
Voorts zal het hof [minderjarige] onder toezicht stellen met benoeming van een andere GI, zoals hieronder nader zal worden toegelicht.
Iedere verdere beslissing over het ouderlijk gezag zal derhalve pro forma worden aangehouden tot 8 april 2021, in afwachting van de nieuwe rapportage van de raad.
Het hof verwacht dat de raad het nieuwe onderzoek voortvarend aanpakt.
Ondertoezichtstelling
7.3.1.
Ter mondelinge behandeling van het hof is eveneens de situatie besproken wat er moet gebeuren als er geen voogdij meer zou zijn en het gezag weer bij (een van) de ouders komt te liggen. Gebleken is dat alle betrokkenen het ermee eens zijn dat - indien het gezag bij (een van) de ouders terugkomt - een ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat het om proceseconomische redenen wenselijk is dat het hof in dat geval hierover meteen een beslissing neemt in plaats van dat er weer een procedure bij de rechtbank gestart moet worden. Gelet op het feit dat door de schorsing van de werking van de hiervoor genoemde voogdijbeslissing het gezamenlijk ouderlijk gezag herleeft totdat in deze procedure een definitieve beslissing over het gezag wordt gegeven en gelet op genoemde instemming van alle belanghebbenden, zal het hof op grond van art. 1:267a BW [minderjarige] ambtshalve onder toezicht plaatsen voor de duur van één jaar, nu ook aan de wettelijke vereisten van
art. 1:255 BW is voldaan. Immers gebleken is, zoals hieronder in rechtsoverweging 7.3.1.2. nader wordt uiteen gezet, dat [minderjarige] klem zit. Zij is reeds sinds jonge leeftijd betrokken bij de conflictueuze situatie tussen de ouders. Hierdoor is zij in een loyaliteitsconflict geraakt, wat maakt dat zij opgroeit in een voor haar zeer belastende opvoedsituatie.
7.3.1.1. Gebleken is dat er een slechte verstandhouding bestaat tussen de vader en de voogd en er sprake is van een diepe vertrouwensbreuk. Ondanks de inzet van een afzonderlijke tweede medewerker van de GI - die alleen contact heeft gehad met de vader om te werken aan het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] - is er niets van de grond gekomen.
Daar komt bij dat de GI heeft nagelaten de vader te informeren over de verhuizing van de moeder en daarmee ook over de wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] , zodat er thans geen enkel vertrouwen meer is tussen de vader en de voogd. Ter voortgezette mondelinge behandeling is gebleken dat in feite de situatie alleen maar is verslechterd.
Gelet daarop en dat er in feite geen sprake meer is van werkbare verhoudingen acht het hof het van belang dat er een nieuwe GI wordt benoemd. Het hof zal derhalve in de plaats van de GI de coöperatie Jeugd Veilig Verder U.A. gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen: JVV, benoemen.
Een nieuwe start kan in het voordeel van de ouders en [minderjarige] werken.
Het hof begrijpt dat dit voor [minderjarige] betekent dat zij opnieuw dient kennis te maken met een nieuwe gezinsvoogd en dit mogelijk lastig voor haar is. Het hof heeft echter het vertrouwen dat [minderjarige] hiermee kan omgaan, gelet op de positieve indruk die zij heeft gemaakt als een meisje dat veel heeft geleerd in de afgelopen periode, meer voor zichzelf op durft te komen en bovendien hulp krijgt van haar persoonlijke kies2coach.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
7.3.1.2. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken oordeelt het hof als volgt. Het is de ouders niet gelukt om [minderjarige] buiten hun strijd te houden, hierdoor is zij volledig klem komen te zitten tussen de ouders. Dit belast [minderjarige] enorm. Het lijkt erop dat de [minderjarige] nu haar eigen oplossing heeft gevonden. [minderjarige] heeft duidelijk te kennen gegeven dat zij helemaal geen contact meer wil met de vader. Zij heeft voor rust gekozen en in feite de vader volledig laten vallen, waarbij het voor [minderjarige] zwaar meeweegt dat zij het gevoel heeft in de ogen van de vader niets goed te kunnen doen en dat hij niet van haar houdt. Dit baart het hof zorgen. Deze situatie moet worden doorbroken.
Het hof is dan ook van oordeel dat er weer een vorm van contact moet komen tussen de vader en [minderjarige] . Omdat het hof tijdens het kind-gesprek heeft gemerkt dat [minderjarige] de vader veel verwijten maakt, zou echter het forceren van het contact op dit moment [minderjarige] alleen maar meer beschadigen. Het hof acht de deskundige hulp van JVV derhalve noodzakelijk om toe te werken naar een eindsituatie waarin een regeling wordt vastgesteld die het beste aansluit bij [minderjarige] en de vader. Het hof verzoekt derhalve JVV, om de regie op zich te nemen en te werken aan een contactherstel tussen de vader en [minderjarige] , met intensieve begeleiding van de ouders en [minderjarige] , waarbij er aandacht is voor de draagkracht van [minderjarige] . JVV dient de vorm en de frequentie te bepalen. Het hof verwacht dat de nieuwe gezinsvoogd met partijen aan de slag gaat om het contact tussen [minderjarige] en de vader te herstellen op een voor [minderjarige] zo onbelast mogelijke wijze. Dat kan klein beginnen met contact in de vorm van een kaartje en, onder regie van JVV en in overleg met de ouders, heel geleidelijk worden opgebouwd naar een meer uitgebreide vorm van (begeleid) contact op geleide van wat [minderjarige] aankan.
Het hof verwacht van de moeder dat zij hieraan meewerkt en [minderjarige] daarin positief ondersteunt. Het hof verwacht van de vader dat hij zich niet bemoeit met de dagelijkse gang van zaken, wat op dit moment het domein is van de moeder als verzorgende ouder.
Partijen dienen bij belangrijke te nemen beslissingen over [minderjarige] zich te wenden tot de gezinsvoogd die de ouders hierin zal begeleiden.
Van groot belang is dat ook dat de vader hulp krijgt en ook daadwerkelijk accepteert om beter aan te kunnen sluiten bij [minderjarige] om ervoor te zorgen dat het contact tussen hen beiden minder onder druk komt te staan. [minderjarige] dient hulp te krijgen bij onder meer haar angstgevoelens die zij jegens de vader voelt, bijvoorbeeld bij haar angst om hem tegen te komen.
7.3.1.3. Naast het contactherstel dient JVV met de ouders gezamenlijk te gaan werken aan de onderlinge samenwerking. Als uitgangspunt dient daarbij te worden genomen dat de ouders beiden het beste voor hebben met [minderjarige] . De ouders dienen, onder leiding van JVV, samen een traject te doorlopen gericht op het ouderschap, hun onderlinge samenwerking en communicatie. Zo nodig kan daarbij ook eventueel een zgn “schottenaanpak” worden overwogen. De ouders zijn immers niet zelfstandig in staat gebleken om de situatie te veranderen. Gezien het feit dat de verstandhouding tussen de ouders zeer slecht is acht het hof hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk.
Het hof wenst van de GI, voor de na te noemen pro forma datum, een verslag over het verloop van het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] evenals over het verloop, medewerking en houding van de ouders ten aanzien van hun onderlinge samenwerking, dit mede met het oog op de beslissing die het hof dient te nemen over het gezag.
7.3.1.4. In afwachting van de resultaten van het nieuwe raadsonderzoek en het nieuwe advies van de raad zal het hof een
voorlopigezorgregeling vaststellen en de verdere behandeling van de zaak inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aanhouden.
Raadsonderzoek
7.4.
Het hof verzoekt op grond van het voorgaande, met verwijzing naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 7.1.1, de raad in deze zaken opnieuw een nader onderzoek in te stellen en te rapporten en te adviseren omtrent de vragen zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.1.1. reeds is overwogen. Het hof verzoekt de raad daarbij ook mee te nemen welke zorgregeling het meest aangewezen is en de eventuele daarbij noodzakelijk hulpverlening dan wel begeleiding.
Van de ouders verwacht het hof lopende het raadsonderzoek een constructieve houding richting de GI, dat zij [minderjarige] niet belasten met hun meningen en uitspraken over de andere ouder en dat zij tegenover [minderjarige] een respectvolle, neutrale en constructieve houding over de andere ouder innemen, zodat [minderjarige] de emotionele ruimte kan ervaren om (weer) nieuwsgierig te worden naar en interesse te krijgen in haar vader.
7.5.
Beslist dient te worden als volgt.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel appel:
in de zaak met zaaknummer 200.260.728/01 en in de zaak met zaaknummer 200.260.903/01
schorst met ingang van heden de werking van de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 23 april 2019, met het zaaknummer C/01/343277 FA RK 19-685, waarbij het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] is beëindigd, Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voogdij is belast en de ouders veroordeeld zijn tot het afleggen van rekening en verantwoording aan hun opvolger in het bewind over het vermogen van de minderjarige;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], met ingang van heden
8 oktober 2020 tot 8 oktober 2021, onder toezicht van de gecertificeerde instelling: de Coöperatie Jeugd Veilig Verder U.A., gevestigd te [vestigingsplaats];
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het gezagsregister;
stelt een
voorlopige zorgregeling vast tussen [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] en de vader, inhoudende dat de regie en nadere invulling voorlopig in handen is van de gecertificeerde instelling: de Coöperatie Jeugd Veilig Verder U.A., gevestigd te [vestigingsplaats] (JVV), waarbij JVV, werkt aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, met intensieve begeleiding van de ouders en [minderjarige] , waarbij er aandacht is voor de draagkracht van [minderjarige] en waarbij JVV de vorm en de frequentie van de zorgregeling bepaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 7.4. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
verzoekt JVV vóór de hierna te noemen pro forma datum verslag uit te brengen aan het hof over de punten zoals aangegeven in rechtsoverweging 7.3.1.3., onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot pro forma 8 april 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis, H.M.A.W. Erven en is in het openbaar door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis uitgesproken op 8 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.