Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2020, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en de daarbij behorende omgangsregelingen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 2 juni 2020 werd gegeven, hoger beroep aangetekend. De rechtbank had de GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen bij de vader, die geen gezag heeft, en had bepaald dat er tijdelijk geen omgang zou zijn tussen de moeder en de kinderen.
De moeder betwist de beslissing van de rechtbank en stelt dat de kinderen niet klem zitten in het systeem en dat er alternatieve oplossingen voorhanden zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2020 zijn zowel de moeder als de GI en de vader gehoord. De GI heeft aangegeven dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] niet meer aan de orde is, terwijl de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk wordt geacht voor haar ontwikkeling.
Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI gewogen en komt tot de conclusie dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bekrachtigd wordt, omdat dit in haar belang is. De tijdelijke ontzegging van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] wordt vernietigd, omdat er inmiddels wel sprake is van omgang. Het hof wijst het verzoek van de GI tot schorsing van de omgang af en benadrukt dat het aan de GI is om de omgangsregeling verder te ontwikkelen. De beslissing van het hof is een afweging van de belangen van de kinderen, de ouders en de noodzaak van hulpverlening.