ECLI:NL:GHSHE:2020:3121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
200.282.141_01 en 200.282.141_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, die in een gesloten jeugdzorg accommodatie verblijft. De minderjarige, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Hendriks-van Kollenburg, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2020 aangevochten, waarin een machtiging voor gesloten jeugdhulp werd verleend. De minderjarige heeft verzocht om deze beschikking te vernietigen en om de (on)mogelijkheden van een voorwaardelijke machtiging te onderzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2020 zijn de minderjarige en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk gehoord. De raad, de moeder en de stiefvader waren afwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De gesloten plaatsing is noodzakelijk om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de jeugdhulp onttrekt. Het hof heeft de formele vereisten van de Jeugdwet beoordeeld en geconcludeerd dat aan deze vereisten is voldaan. De minderjarige heeft in het verleden al meerdere kansen gekregen om in een open setting te functioneren, maar heeft deze niet benut. Het hof oordeelt dat het risico te groot is dat een open plaatsing opnieuw zal mislukken, gezien de leeftijd van de minderjarige en zijn eerdere gedrag.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de minderjarige tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen. De beslissing is op 8 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 oktober 2020
Zaaknummers : 200.282.141/01 en 200.282.141/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/357703 / JE RK 20-602_2
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [accomodatie voor gesloten jeugdzorg] te [plaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. M. Hendriks-van Kollenburg,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk,
zetelend te Cuijk,
verweerder,
hierna te noemen: het college.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- [de stiefvader] (hierna te noemen: de stiefvader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2020, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
- primair het verzoek af te wijzen;
- subsidiair de (on)mogelijkheden van een voorwaardelijke machtiging ex artikel 6.1.5 van de Jeugdwet te (laten) onderzoeken.
Tevens wordt verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Hendriks-van Kollenburg;
- het college, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1] en mevrouw [vertegenwoordiger 2] ;
De raad, de moeder en de stiefvader zijn, met bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [minderjarige] , ingekomen op 27 augustus 2020;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door het college overgelegde stukken, te weten een tweetal volmachten.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. De stiefvader, de huidige partner van de moeder, is betrokken bij de opvoeding.
3.2.
[minderjarige] woonde tot juni 2019 bij zijn moeder, stiefvader en halfbroertjes. Van juni 2019 tot juli 2019 heeft hij in een crisispleeggezin verbleven, waarna hij in juli 2019 op een open behandelgroep van [instelling] is geplaatst. Van 10 april 2020 tot 14 april 2020 verbleef [minderjarige] op een crisisplek van [instelling] . Vanaf 14 april 2020 tot 30 juli 2020 verbleef [minderjarige] bij [crisisplek] te [plaats] .
3.3.
Bij tussenbeschikking van 13 mei 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp aangehouden voor de duur van twee maanden. De kinderrechter heeft, kort gezegd, geoordeeld dat [minderjarige] nog een laatste kans dient te worden gegund om zijn leven te beteren.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank ten aanzien van [minderjarige] een machtiging voor gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 27 juli 2020 tot uiterlijk 27 januari 2021. Sinds 30 juli 2020 verblijft [minderjarige] bij [accomodatie voor gesloten jeugdzorg] te [plaats] .
3.5.
[minderjarige] kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
[minderjarige] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het is juist dat [minderjarige] na de tussenbeschikking op de oude voet verder is gegaan. [minderjarige] kon vanwege zijn werk niet op tijd terug zijn in [crisisplek] en hij heeft ervoor gekozen de regels te overtreden. Wellicht had hij een andere keuze moeten maken, maar zijn werkhouding en collegialiteit spreken voor hem. [minderjarige] heeft enkele malen school verzuimd omdat hij geen geld had om met het openbaar vervoer te reizen doordat de moeder de bankrekening van [minderjarige] heeft geblokkeerd. [minderjarige] is wel overgegaan naar een volgende klas.
[minderjarige] erkent dat er zorgen zijn en dat sprake is van problematiek. Verder begrijpt hij dat er een diagnose moet worden gesteld en vindt hij zelf ook dat hij hulp nodig heeft. Hij heeft ingezien dat hij zijn leven anders moet inrichten en dat hij zich coöperatief moet opstellen om terug te kunnen keren in de maatschappij. Hij heeft probleembesef en intrinsieke motivatie, maar tegelijkertijd is hij ook een puber. Een gesloten plaatsing is niet nodig. Er zijn nog mogelijkheden onbenut gelaten, zoals een verblijf bij een familielid, begeleid wonen of een voorwaardelijke machtiging. [minderjarige] wil zich aan de voorwaarden houden en hij staat open voor hulpverlening. Hij vindt alles beter dan de gesloten plaatsing. De dynamiek op een gesloten groep kan voor hem averechts werken en het instellingsonderwijs kan niet in de onderwijsbehoefte van [minderjarige] voorzien.
3.6.
Het college voert, kort samengevat, het volgende aan.
De gesloten plaatsing moet worden gehandhaafd. In eerste instantie is ingezet op een open setting, maar die kaders waren te open voor [minderjarige] . Hij miste een aantal vaardigheden om binnen een open setting te kunnen functioneren en tot behandeling te kunnen komen. Het is [minderjarige] niet gelukt om in de periode dat hij nog een kans kreeg, te laten zien dat hij wel in een open setting kan functioneren. De gesloten plaatsing is nu nodig met het zicht op zijn naderende volwassenheid, om [minderjarige] een stukje zelfreflectie te leren, om ervoor te zorgen dat hij straks zelfstandig verder kan en om het contact met de moeder weer op te bouwen.
Er is nu een heel traject voor [minderjarige] uitgestippeld. De ruimte die [minderjarige] nu krijgt, is nog heel beperkt omdat [minderjarige] in de observatiefase zit. Deze fase duurt tien weken en is nodig om op basis van de waarnemingen een diagnose te stellen en te bepalen welke behandeling nodig is. In de volgende fase kan [minderjarige] privileges krijgen en vanuit deze fase wordt gewerkt naar een open setting. Hiernaast gaat er nog een kinder- en jeugd psychiatrisch onderzoek plaatsvinden en een neuropsychologische screening.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Omdat het hof heden een beslissing neemt in het hoger beroep, heeft [minderjarige] geen belang meer bij de beoordeling van en de beslissing op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Het hof zal dit verzoek van [minderjarige] afwijzen.
3.7.2.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden. Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.7.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.7.4.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.7.5.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.7.6.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub c, lid 5 en lid 6 Jw.
3.7.7.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat bij [minderjarige] sprake is van ernstige problematiek, waaronder in ieder geval hechtingsproblematiek, hetgeen ook door [minderjarige] wordt erkend. Verder zijn er ernstige zorgen over zijn gedrag. [minderjarige] vindt het lastig om zich aan regels en afspraken te houden. Hij laat zelfbepalend en respectloos gedrag zien, onttrekt zich aan het gezag en loopt weg. Verder heeft hij geen realistisch inzicht in zichzelf, geen reflecterend vermogen en geen wederkerigheid richting begeleiding/volwassenen. Ook hebben er op school verschillende incidenten plaatsgevonden. Nadat de thuissituatie onhoudbaar is geworden, is [minderjarige] binnen een behandelafdeling van [instelling] ( [behandelafdeling] ) geplaatst. Deze plaatsing was vanwege het steeds verder escalerende gedrag van [minderjarige] niet te handhaven, waarna hij binnen een crisisplek van [instelling] ( [crisisplek] ) is geplaatst. Door het gedrag dat [minderjarige] heeft laten zien, is ook zijn verblijf daar onmogelijk geworden. De plaatsingen in een open setting hebben onvoldoende resultaat opgeleverd. Het is niet gelukt een diagnose te stellen en [minderjarige] heeft niet meegewerkt aan behandeling en begeleiding.
Binnen de setting van [accomodatie voor gesloten jeugdzorg] vindt nog een korte periode observatiediagnostiek plaats, waarna de fase van behandeling start waarin [minderjarige] privileges kan verkrijgen. De aard en omvang van deze te verwerven privileges hangen af van [minderjarige] eigen houding en gedrag. Vanuit deze fase zal worden toegewerkt naar een open setting. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] het huidige traject te onderbreken. Alle betrokkenen, waaronder ook [minderjarige] , zijn het erover eens dat er een diagnose moet komen en dat hulpverlening noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof is hiervoor gesloten jeugdhulp noodzakelijk en is momenteel geen grond aanwezig voor een voorwaardelijke machtiging zoals door [minderjarige] verzocht. [minderjarige] heeft de laatste kans die de kinderrechter hem bij voormelde tussenbeschikking van 13 mei 2020 heeft gegeven niet benut, terwijl [minderjarige] toen aangaf te zijn wakker geschud door zijn vertrek uit [behandelafdeling] en zijn verblijf in [crisisplek] . Met deze kans heeft [minderjarige] in feite al een soort voorwaardelijke machtiging gehad waaraan hij desondanks niet heeft meegewerkt. Het hof heeft op grond van alle omstandigheden nu teveel twijfel over de vraag of [minderjarige] wel zal gaan meewerken in een open setting. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat [minderjarige] in het verleden al vaker beterschap heeft beloofd, maar zijn belofte nog nooit is nagekomen. Naar het oordeel van het hof kan nu niet meer het risico worden gelopen dat een open plaatsing weer mislukt, aangezien de tijd begint te dringen gelet op de leeftijd van [minderjarige] .
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van [minderjarige] tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2020,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en P. Vlaardingerbroek en is op 8 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.