ECLI:NL:GHSHE:2020:3114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.692_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een echtscheiding met zorgen over de opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 18 april 2021. De vader voerde aan dat de situatie was verbeterd en dat er geen noodzaak meer was voor de ondertoezichtstelling. De GI (gecertificeerde instelling) daarentegen stelde dat er nog steeds een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen bestond, gezien de instabiliteit van de opvoedsituatie en de spanningen tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2020 werd duidelijk dat de kinderen angstig waren voor de vader en dat er zorgen waren over zijn gedrag. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, oordelend dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om hun veiligheid en ontwikkeling te waarborgen. Het hof heeft ook aandacht gevraagd voor de rol van de ouders en de GI in deze situatie, en benadrukt dat er een ouderschapsplan moet worden opgesteld om duidelijkheid te scheppen voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 oktober 2020
Zaaknummer : 200.280.692/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/274986 / JE RK 20-425 en C/03/274987 JE RK 20-426
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.Y. Gans,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (Afghanistan);
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 10 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 21 juli 2020;
  • de brief van de raad van 10 augustus 2020 waarin de raad aankondigt niet te zullen verschijnen tijdens de mondelinge behandeling;
  • het V-formulier van 9 september 2020 met bijlagen van de advocaat van de vader;
  • het e-mailbericht van de moeder van 17 september 2020, dat op 18 september 2020 door de GI is doorgestuurd naar het hof.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn op 3 juli 2010 met elkaar getrouwd. Tijdens hun huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. De ouders hebben nooit samengewoond en leven gescheiden van elkaar. De kinderen verblijven bij de moeder en hebben contact met de vader; sinds juni 2020 vinden deze contacten (met onderbreking) onder begeleiding plaats.
3.2.
De kinderen staan sinds 18 april 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen met ingang van 18 april 2020 verlengd tot 18 april 2021.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift voert hij, kort samengevat, het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De situatie is gewijzigd. Zijdens de vader is actieve en intensieve hulpverlening betrokken vanuit [organisatie] ( [locatie] ) en ambulante WMO-begeleiding waaraan de vader veel steun heeft en met wie de vader op structurele basis gesprekken heeft en wiens adviezen hij opvolgt. De ondertoezichtstelling is bedoeld om de kinderen te beschermen die in hun ontwikkeling worden bedreigd of veiligheidsrisico’s lopen. Daarvan is geen sprake. De ouders leven geruime tijd gescheiden van elkaar en komen niet bij elkaar in huis. Evenmin hebben zij een sleutel van elkaars woning en kunnen zichzelf geen toegang verschaffen tot de woning van de ander. Blijkens het evaluatieverslag erkent de GI dat er sprake is van een rustiger thuissituatie. Beide ouders zijn goed in staat om voor de kinderen te zorgen. De moeder heeft de echtscheiding in gang gezet. Waar de vader zich voorheen niet kon verenigen met deze wens van de moeder, heeft hij zich erbij neergelegd. De GI blijft maar benadrukken dat er een risico zou zijn op eerwraak, hetgeen de vader meermaals ten stelligste heeft weersproken. Sterker nog, zijn familie heeft hem geadviseerd om te scheiden. De politie acht het risico op eerwraak klein.
De vader mag geen contact opnemen met de moeder buiten de gezinsvoogd om. De gezinsvoogd toont geen inspanningen om de ouders nader tot elkaar te brengen. De vader heeft van meet af aan bestreden dat er sprake zou zijn van een ‘patroon van huiselijk geweld’. De GI blijft één incident telkens benadrukken. De vader kan dit niet terugdraaien. De vader wordt ten onrechte door toedoen van de ondertoezichtstelling op een zijspoor gezet in plaats van door de GI actief betrokken bij de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Tijdens de echtscheidingsprocedure kunnen met hulp van de advocaten afspraken gemaakt worden over de kinderen en hun opvoeding. Dit creëert duidelijkheid voor de ouders ten gevolge waarvan meningsverschillen en verschillen in (religieuze) opvattingen niet steeds meer tot discussiepunten zullen leiden.
De vader heeft sinds de ondertoezichtstelling ontwikkelingen doorgemaakt die de rechtbank niet heeft afgewogen in haar oordeel om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Er is een patroon van rustige periodes, afgewisseld met periodes van spanningen, ruzie, huiselijk geweld en bedreigingen naar de moeder en de kinderen. De kinderen hebben in februari 2020 verteld op school en aan hulpverleners dat zij de bezoeken met de vader als angstig ervaren, omdat hij dreigende en ongepaste uitspraken doet naar de kinderen over de moeder, school en hulpverlening. De GI heeft de vader hiervoor een schriftelijke aanwijzing gegeven in mei 2020. Omdat de vader zich hier niet aan hield, is de omgang sinds juni 2020 begeleid.
De kinderen groeien op met ouders die elkaar niet vertrouwen. Ze uiten zorgen naar elkaar en kunnen niet op een constructieve manier hiermee omgaan in het belang van de kinderen. De kinderen hebben last van geweld, dreiging en spanningen. De kinderen vertellen dat ze zich verdrietig, angstig, boos en/of machteloos voelen door het onvoorspelbare gedrag van de vader. De vader komt onverwacht op school (3 à 4 keer bij [minderjarige 2] en 2 keer bij [minderjarige 1] ) of thuis en is dan dreigend en niet respectvol naar vrouwen, de moeder, school of hulpverlening. De kinderen zijn bang dat de vader hen komt ophalen en ruzie maakt met school. Eind juni 2020 zijn de moeder en de kinderen voor de derde keer opgenomen binnen de vrouwenopvang op een geheime locatie. School had ook ernstige zorgen geuit ten aanzien van de kinderen en de politie is betrokken bij deze plaatsing en heeft de situatie als ‘code rood’ betiteld; dit vanwege het terugkerende patroon aan bedreigingen die de vader richting de moeder en de kinderen al jarenlang uit.
[organisatie] heeft geen officiële hulpvraag ontvangen. In juni/augustus 2020 is de WMO niet opgestart, omdat de vader de hulp van meneer [maatschappelijk werker] (maatschappelijk werker [organisatie] ) voldoende vindt.
De vader heeft een wisselende mening over de echtscheiding. De moeder is onzeker en bang voor de gevolgen als ze de scheiding doorzet (eergerelateerd geweld).
De ontwikkelingsbedreiging is nog steeds aanwezig. De kinderen durven nu te vertellen wat ze niet prettig vinden aan het gedrag van de vader. School ziet en hoort dat [minderjarige 1] angstig en gespannen is en bang is dat haar vader haar komt halen of vervelend gaat doen tegen haar moeder en de hulpverlening. [minderjarige 1] stagneert in haar schoolontwikkeling. [minderjarige 2] heeft een algehele ontwikkelingsachterstand waardoor het voor hem moeilijk is voor hem om zich goed uit te drukken. Het is voor hem moeilijker om dingen en zaken goed te begrijpen en hij heeft een motorische achterstand. De kinderen kunnen niet met vriendjes afspreken, omdat de vader niet wil dat ze met kinderen afspreken die een ander geloof hebben. De kinderen hebben hierdoor een beperkte geïsoleerde leefstijl. De kinderen worden aangetast in hun basisvoorwaarden van veiligheid, contacten met leeftijdsgenoten en vertrouwen in de ander.
Met name de recente ontwikkelingen vormen juist reden om de ondertoezichtstelling te verlengen.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.6.3.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] (nu 9 jaar oud) en [minderjarige 2] (nu 5 jaar oud) is voor het eerst uitgesproken op 18 april 2019. De rechtbank heeft toen overwogen dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen was gelegen in de instabiliteit van de opvoedingssituatie én de spanningen die de kinderen ervaren vanwege de onzekere relatie tussen hun ouders. Deze ontwikkelingsbedreiging is nu, anderhalf jaar later, nog aanwezig.
  • de moeder en de kinderen verblijven sinds 24 juni 2020 voor de vierde maal (in 2018 tweemaal en in 2019 eenmaal) in de vrouwenopvang op een geheime locatie vanwege de dreiging die zij ervaren vanuit de vader. Ook als de moeder zich de noodzaak voor deze stap zou laten aanpraten, zoals de vader meent, betekent het dat de algehele woon- en leefsituatie voor de kinderen nog steeds instabiel, zorgelijk en onrustig is en dat de ouders er op eigen kracht niet in zijn geslaagd om de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden;
  • het is nog steeds niet duidelijk of de ouders gaan scheiden. Er wordt al geruime tijd gesproken over een echtscheiding, maar dit wordt niet doorgezet. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat een verzoek tot echtscheiding nog steeds niet is ingediend. De GI heeft verklaard dat beide ouders hierin besluiteloos blijven. Dat de moeder hierin wispelturig is, wordt door de vader ook gezien. Of zij wel of niet ‘gebrainwashed’ is, zoals de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard, maakt de zorgen van het hof niet minder groot. Dat deze situatie maar voortduurt, levert voor de kinderen nog meer onzekerheid en onduidelijkheid op;
  • de vader heeft meerdere malen onaangekondigd de kinderen bezocht, bijvoorbeeld als zij thuis buiten speelden of op school. Hoewel het hof niet de indruk heeft dat de vader hiermee kwade intenties had (hij miste de kinderen en wilde ze graag zien), staat voor het hof wel voldoende vast dat hij hiermee de kinderen, hetzij onbedoeld, veel schrik heeft aangejaagd. Dit heeft een grote impact op het veiligheidsgevoel van beide kinderen (gehad); met name [minderjarige 1] is angstig, verdrietig en gedraagt zich schichtig. Beide kinderen hebben ten overstaan van de school verklaard dat zij bang zijn voor de vader. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [minderjarige 1] door het onvoorspelbare gedrag van de vader moeite heeft om zich te concentreren en dat zij daarvoor op school hulp van de schoolmaatschappelijk werker krijgt. Omdat de kinderen bang zijn voor de vader, worden de contacten tussen de vader en de kinderen sinds juni 2020 begeleid. De GI heeft verklaard dat de vader zijn best doet, maar dat het niet makkelijk is voor hem om aansluiting te vinden op het niveau van de kinderen. De uitspraken die de vader doet, zijn belastend voor de kinderen, bijvoorbeeld dat zij niet met kinderen mogen spelen die een ander geloof hebben en dat [minderjarige 1] een hoofddoek op moet. Al met al ervaren de kinderen veel spanning. Beide kinderen voelen en gedragen zich niet ‘vrij’.
3.6.4.
De GI spreekt over een structureel patroon van verbaal en fysiek huiselijk geweld. Uit het raadsrapport uit 2019 blijkt dat de ouders bekend zijn bij de politie rondom meldingen over huiselijk geweld en zorgen over eergerelateerd geweld; de politie is vanuit de hulpverlening betrokken. De vader weerspreekt het verbale geweld; hij is juist een rustig persoon. Het staat vast dat er in ieder geval één incident van fysiek huiselijk geweld is geweest, hetgeen ook door de vader wordt erkend.
Aan de andere kant ziet het hof ook dat de vader een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij gaat de hulpverlening niet meer volledig uit de weg en hij accepteert en waardeert de hulp die hij krijgt van meneer [maatschappelijk werker] . Verder heeft de vader, anders dan voorheen, zijn ouderrol op goede wijze ingevuld als het gaat om de medische problematiek rondom [minderjarige 2] . De vader heeft de laatste tijd laten zien dat hij zich houdt aan de medische adviezen en is hij op positieve wijze betrokken in het medisch proces. Deze ontwikkeling is weliswaar positief, maar neemt niet weg dat er grote zorgen over de kinderen zijn.
3.6.5.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de zorgen – nog steeds – met name voortvloeien uit de algehele instabiliteit van de opvoedingssituatie en de spanningen die de kinderen ervaren vanwege de onzekere relatie tussen hun ouders, net als ten tijde van het moment waarop de ondertoezichtstelling voor het eerst werd uitgesproken op 18 april 2019. Het hof is het dan ook niet met de vader eens dat de situatie dermate is verbeterd dat er geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt; die ontwikkelingsbedreiging ziet het hof nog steeds. Het hof is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te laten voortduren. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep terloops opgemerkt dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is om de omgang te begeleiden, omdat het in een vrijwillig kader (bijv. Xonar) kan worden gerealiseerd. Het hof vindt dit onvoldoende onderbouwd en bovendien is er meer nodig om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen dan een goede omgangsbegeleiding.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
3.6.6.
Het hof wil partijen nog wel op het volgende wijzen. Het hof heeft, naast de zorgen over de kinderen, ook zorgen over de gedragingen/de rol van zowel de ouders als de GI.
De vader:De vader lijkt zich niet te realiseren dat hij met zijn eenzijdige acties om de kinderen te zien juist het tegenovergestelde bereikt, namelijk dat het de kinderen een onveilig gevoel geeft. De stelling van de vader hij actief en intensief de hulpverlening is aangegaan met [organisatie] en WMO, ziet het hof onvoldoende terug in de stukken. Het wordt bovendien door de GI weersproken. Het is fijn dat de vader steun ervaart van meneer [maatschappelijk werker] , maar meer dan steun en hulp bij praktische zaken lijkt nog niet te zijn gerealiseerd. De vader is er al in het raadsrapport van 12 maart 2019 op gewezen dat hij hulpverlening dient aan te gaan gericht op zijn emotie- en agressieregulatie. Tot op heden is onvoldoende gebleken dat de vader hieraan gewerkt heeft. Wat daar ook verder ook van zij, het is, gelet op hetgeen hiervóór onder 3.6.3. derde gedachtestreepje is overwogen, nodig dat de vader meer inzicht krijgt in hoe hij overkomt op de kinderen en hoe hij beter bij de kinderen kan aansluiten. Het zou hoe dan ook in het belang van kinderen zijn als de vader zich hiervoor openstelt en hier actief mee aan de slag gaat.
De moeder:ook de moeder handelt blijkens het verlengingsverzoek van de GI onvoldoende in het belang van de kinderen en moet daarnaast gaan inzien dat de spanningen tussen de ouders een nadelig effect op de kinderen hebben.
De GI:van de GI verwacht het hof een actieve houding. De kinderen en de ouders hebben nodig dat de GI een concreet plan maakt wat zij wil bereiken met deze ondertoezichtstelling en welke middelen zij daarvoor wil inzetten De GI is er door de rechtbank (beschikking 24 juli 2020) al op gewezen dat zij de randvoorwaarden voor de zorgregeling tussen de vader en de kinderen moet opstellen en dat zij de omgang dient te faciliteren. Het hof vertrouwt erop dat de GI voortvarend te werk zal gaan.
3.6.7.
De ondertoezichtstelling loopt nog tot 18 april 2021. Het hof verwacht dat de ouders er vóór dat moment in zijn geslaagd duidelijkheid te creëren voor de kinderen of zij van elkaar gaan scheiden, over op welke plek ze zullen opgroeien en, onder regie van GI, hoe de zorgregeling met vader nader zal worden ingevuld. Er moet een ouderschapsplan worden opgesteld: hiervoor dienen
de vader, de moeder en de GIhet gesprek met elkaar aan te gaan. Alleen dan kunnen er stappen worden gezet die ertoe leiden dat de kinderen weer veilig kunnen opgroeien.
3.6.8.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt bestreden beschikking met aanvulling van gronden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 8 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.