3.5.De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Er is een patroon van rustige periodes, afgewisseld met periodes van spanningen, ruzie, huiselijk geweld en bedreigingen naar de moeder en de kinderen. De kinderen hebben in februari 2020 verteld op school en aan hulpverleners dat zij de bezoeken met de vader als angstig ervaren, omdat hij dreigende en ongepaste uitspraken doet naar de kinderen over de moeder, school en hulpverlening. De GI heeft de vader hiervoor een schriftelijke aanwijzing gegeven in mei 2020. Omdat de vader zich hier niet aan hield, is de omgang sinds juni 2020 begeleid.
De kinderen groeien op met ouders die elkaar niet vertrouwen. Ze uiten zorgen naar elkaar en kunnen niet op een constructieve manier hiermee omgaan in het belang van de kinderen. De kinderen hebben last van geweld, dreiging en spanningen. De kinderen vertellen dat ze zich verdrietig, angstig, boos en/of machteloos voelen door het onvoorspelbare gedrag van de vader. De vader komt onverwacht op school (3 à 4 keer bij [minderjarige 2] en 2 keer bij [minderjarige 1] ) of thuis en is dan dreigend en niet respectvol naar vrouwen, de moeder, school of hulpverlening. De kinderen zijn bang dat de vader hen komt ophalen en ruzie maakt met school. Eind juni 2020 zijn de moeder en de kinderen voor de derde keer opgenomen binnen de vrouwenopvang op een geheime locatie. School had ook ernstige zorgen geuit ten aanzien van de kinderen en de politie is betrokken bij deze plaatsing en heeft de situatie als ‘code rood’ betiteld; dit vanwege het terugkerende patroon aan bedreigingen die de vader richting de moeder en de kinderen al jarenlang uit.
[organisatie] heeft geen officiële hulpvraag ontvangen. In juni/augustus 2020 is de WMO niet opgestart, omdat de vader de hulp van meneer [maatschappelijk werker] (maatschappelijk werker [organisatie] ) voldoende vindt.
De vader heeft een wisselende mening over de echtscheiding. De moeder is onzeker en bang voor de gevolgen als ze de scheiding doorzet (eergerelateerd geweld).
De ontwikkelingsbedreiging is nog steeds aanwezig. De kinderen durven nu te vertellen wat ze niet prettig vinden aan het gedrag van de vader. School ziet en hoort dat [minderjarige 1] angstig en gespannen is en bang is dat haar vader haar komt halen of vervelend gaat doen tegen haar moeder en de hulpverlening. [minderjarige 1] stagneert in haar schoolontwikkeling. [minderjarige 2] heeft een algehele ontwikkelingsachterstand waardoor het voor hem moeilijk is voor hem om zich goed uit te drukken. Het is voor hem moeilijker om dingen en zaken goed te begrijpen en hij heeft een motorische achterstand. De kinderen kunnen niet met vriendjes afspreken, omdat de vader niet wil dat ze met kinderen afspreken die een ander geloof hebben. De kinderen hebben hierdoor een beperkte geïsoleerde leefstijl. De kinderen worden aangetast in hun basisvoorwaarden van veiligheid, contacten met leeftijdsgenoten en vertrouwen in de ander.
Met name de recente ontwikkelingen vormen juist reden om de ondertoezichtstelling te verlengen.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.6.3.De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] (nu 9 jaar oud) en [minderjarige 2] (nu 5 jaar oud) is voor het eerst uitgesproken op 18 april 2019. De rechtbank heeft toen overwogen dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen was gelegen in de instabiliteit van de opvoedingssituatie én de spanningen die de kinderen ervaren vanwege de onzekere relatie tussen hun ouders. Deze ontwikkelingsbedreiging is nu, anderhalf jaar later, nog aanwezig.
- de moeder en de kinderen verblijven sinds 24 juni 2020 voor de vierde maal (in 2018 tweemaal en in 2019 eenmaal) in de vrouwenopvang op een geheime locatie vanwege de dreiging die zij ervaren vanuit de vader. Ook als de moeder zich de noodzaak voor deze stap zou laten aanpraten, zoals de vader meent, betekent het dat de algehele woon- en leefsituatie voor de kinderen nog steeds instabiel, zorgelijk en onrustig is en dat de ouders er op eigen kracht niet in zijn geslaagd om de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden;
- het is nog steeds niet duidelijk of de ouders gaan scheiden. Er wordt al geruime tijd gesproken over een echtscheiding, maar dit wordt niet doorgezet. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat een verzoek tot echtscheiding nog steeds niet is ingediend. De GI heeft verklaard dat beide ouders hierin besluiteloos blijven. Dat de moeder hierin wispelturig is, wordt door de vader ook gezien. Of zij wel of niet ‘gebrainwashed’ is, zoals de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard, maakt de zorgen van het hof niet minder groot. Dat deze situatie maar voortduurt, levert voor de kinderen nog meer onzekerheid en onduidelijkheid op;
- de vader heeft meerdere malen onaangekondigd de kinderen bezocht, bijvoorbeeld als zij thuis buiten speelden of op school. Hoewel het hof niet de indruk heeft dat de vader hiermee kwade intenties had (hij miste de kinderen en wilde ze graag zien), staat voor het hof wel voldoende vast dat hij hiermee de kinderen, hetzij onbedoeld, veel schrik heeft aangejaagd. Dit heeft een grote impact op het veiligheidsgevoel van beide kinderen (gehad); met name [minderjarige 1] is angstig, verdrietig en gedraagt zich schichtig. Beide kinderen hebben ten overstaan van de school verklaard dat zij bang zijn voor de vader. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [minderjarige 1] door het onvoorspelbare gedrag van de vader moeite heeft om zich te concentreren en dat zij daarvoor op school hulp van de schoolmaatschappelijk werker krijgt. Omdat de kinderen bang zijn voor de vader, worden de contacten tussen de vader en de kinderen sinds juni 2020 begeleid. De GI heeft verklaard dat de vader zijn best doet, maar dat het niet makkelijk is voor hem om aansluiting te vinden op het niveau van de kinderen. De uitspraken die de vader doet, zijn belastend voor de kinderen, bijvoorbeeld dat zij niet met kinderen mogen spelen die een ander geloof hebben en dat [minderjarige 1] een hoofddoek op moet. Al met al ervaren de kinderen veel spanning. Beide kinderen voelen en gedragen zich niet ‘vrij’.
3.6.4.De GI spreekt over een structureel patroon van verbaal en fysiek huiselijk geweld. Uit het raadsrapport uit 2019 blijkt dat de ouders bekend zijn bij de politie rondom meldingen over huiselijk geweld en zorgen over eergerelateerd geweld; de politie is vanuit de hulpverlening betrokken. De vader weerspreekt het verbale geweld; hij is juist een rustig persoon. Het staat vast dat er in ieder geval één incident van fysiek huiselijk geweld is geweest, hetgeen ook door de vader wordt erkend.
Aan de andere kant ziet het hof ook dat de vader een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij gaat de hulpverlening niet meer volledig uit de weg en hij accepteert en waardeert de hulp die hij krijgt van meneer [maatschappelijk werker] . Verder heeft de vader, anders dan voorheen, zijn ouderrol op goede wijze ingevuld als het gaat om de medische problematiek rondom [minderjarige 2] . De vader heeft de laatste tijd laten zien dat hij zich houdt aan de medische adviezen en is hij op positieve wijze betrokken in het medisch proces. Deze ontwikkeling is weliswaar positief, maar neemt niet weg dat er grote zorgen over de kinderen zijn.
3.6.5.Alles overziende is het hof van oordeel dat de zorgen – nog steeds – met name voortvloeien uit de algehele instabiliteit van de opvoedingssituatie en de spanningen die de kinderen ervaren vanwege de onzekere relatie tussen hun ouders, net als ten tijde van het moment waarop de ondertoezichtstelling voor het eerst werd uitgesproken op 18 april 2019. Het hof is het dan ook niet met de vader eens dat de situatie dermate is verbeterd dat er geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt; die ontwikkelingsbedreiging ziet het hof nog steeds. Het hof is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te laten voortduren. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep terloops opgemerkt dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is om de omgang te begeleiden, omdat het in een vrijwillig kader (bijv. Xonar) kan worden gerealiseerd. Het hof vindt dit onvoldoende onderbouwd en bovendien is er meer nodig om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen dan een goede omgangsbegeleiding.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
3.6.6.Het hof wil partijen nog wel op het volgende wijzen. Het hof heeft, naast de zorgen over de kinderen, ook zorgen over de gedragingen/de rol van zowel de ouders als de GI.
De vader:De vader lijkt zich niet te realiseren dat hij met zijn eenzijdige acties om de kinderen te zien juist het tegenovergestelde bereikt, namelijk dat het de kinderen een onveilig gevoel geeft. De stelling van de vader hij actief en intensief de hulpverlening is aangegaan met [organisatie] en WMO, ziet het hof onvoldoende terug in de stukken. Het wordt bovendien door de GI weersproken. Het is fijn dat de vader steun ervaart van meneer [maatschappelijk werker] , maar meer dan steun en hulp bij praktische zaken lijkt nog niet te zijn gerealiseerd. De vader is er al in het raadsrapport van 12 maart 2019 op gewezen dat hij hulpverlening dient aan te gaan gericht op zijn emotie- en agressieregulatie. Tot op heden is onvoldoende gebleken dat de vader hieraan gewerkt heeft. Wat daar ook verder ook van zij, het is, gelet op hetgeen hiervóór onder 3.6.3. derde gedachtestreepje is overwogen, nodig dat de vader meer inzicht krijgt in hoe hij overkomt op de kinderen en hoe hij beter bij de kinderen kan aansluiten. Het zou hoe dan ook in het belang van kinderen zijn als de vader zich hiervoor openstelt en hier actief mee aan de slag gaat.
De moeder:ook de moeder handelt blijkens het verlengingsverzoek van de GI onvoldoende in het belang van de kinderen en moet daarnaast gaan inzien dat de spanningen tussen de ouders een nadelig effect op de kinderen hebben.
De GI:van de GI verwacht het hof een actieve houding. De kinderen en de ouders hebben nodig dat de GI een concreet plan maakt wat zij wil bereiken met deze ondertoezichtstelling en welke middelen zij daarvoor wil inzetten De GI is er door de rechtbank (beschikking 24 juli 2020) al op gewezen dat zij de randvoorwaarden voor de zorgregeling tussen de vader en de kinderen moet opstellen en dat zij de omgang dient te faciliteren. Het hof vertrouwt erop dat de GI voortvarend te werk zal gaan.
3.6.7.De ondertoezichtstelling loopt nog tot 18 april 2021. Het hof verwacht dat de ouders er vóór dat moment in zijn geslaagd duidelijkheid te creëren voor de kinderen of zij van elkaar gaan scheiden, over op welke plek ze zullen opgroeien en, onder regie van GI, hoe de zorgregeling met vader nader zal worden ingevuld. Er moet een ouderschapsplan worden opgesteld: hiervoor dienen
de vader, de moeder en de GIhet gesprek met elkaar aan te gaan. Alleen dan kunnen er stappen worden gezet die ertoe leiden dat de kinderen weer veilig kunnen opgroeien.
3.6.8.Beslist wordt als volgt.