ECLI:NL:GHSHE:2020:3113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
20-000799-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor afpersing, poging tot doodslag en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Oost-Brabant was veroordeeld voor afpersing in vereniging, poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een gewelddadige woningoverval op 15 maart 2001, waarbij de verdachte en een mededader de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], onder bedreiging met een vuurwapen en een mes geld en goederen hebben afgenomen. De verdachte heeft tijdens de overval geweld gebruikt en is later ook betrokken geweest bij een poging tot doodslag op [slachtoffer 3] op 24 december 2016. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank voor de diefstal in vereniging vernietigd en de verdachte veroordeeld voor afpersing in vereniging. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval en de geweldsincidenten. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk zijn verklaard, terwijl de vordering van [slachtoffer 3] gedeeltelijk is toegewezen. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 3].

Uitspraak

Parketnummer : 20-000799-18
Uitspraak : 12 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer
01-879170-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal in vereniging met (bedreiging van) geweld (feit 1A) vrijgesproken en is de verdachte ter zake van:
  • afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (feit 1B);
  • poging tot doodslag (feit 2 primair) en
  • handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (feit 3);
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoedingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Tot slot zijn bij voornoemd vonnis twee in beslag genomen voorwerpen, te weten twee imitatiewapens, onttrokken aan het verkeer.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met dien verstande dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zal afwijzen indien deze vorderingen door mededader [naam mededader] zijn voldaan.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1, 2 primair (poging tot doodslag) en subsidiair (zware mishandeling) en 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 meer subsidiair (poging tot zware mishandeling) tenlastegelegde heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van noodweer(exces). Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de verdediging primair en subsidiair bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in verband met respectievelijk een geslaagd beroep op noodweer(exces) dan wel medeschuld van de benadeelde partij. Meer subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de kosten van het eigen risico, de krukken, de jas en het horloge. Ten aanzien van de gevorderde kosten van de abonnementen van de sportscholen, het collegegeld en de kosten door studievertraging heeft de verdediging bepleit dat het hof deze kosten niet zal toewijzen. Tot slot heeft de verdediging ten aanzien van de gevorderde immateriële schade bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2001 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning gelegen aan [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een aantal bankcheques en/of een aantal horloges en/of een mobiele telefoon en/of een aantal handtassen en/of een aantal sleutels en/of een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
B.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een aantal bankcheques en/of een aantal horloges en/of een mobiele telefoon en/of een aantal handtassen en/of een aantal sleutels en/of een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), als volgt heeft/hebben gehandeld, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] gericht (gehouden) en/of voorgehouden, althans getoond, en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geld, hier zit geld, rustig we moeten geld" en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] (terug) de woning (gelegen aan [adres 2] ) in geduwd en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geld, ik moet geld" en/of (vervolgens)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op (het hoofd) van die [slachtoffer 2] gedrukt en/of gericht (gehouden) en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Geld, of we leggen je hier plat" en/of
- een mes tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] (gedrukt) gehouden, althans die [slachtoffer 2] een mes voorgehouden;
2.
hij op of omstreeks 24 december 2016 te ’s-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet,
- met een tot vuist gebalde hand, (zeer) krachtig op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of gestompt (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en/of
- meermalen, althans eenmaal, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en), (zeer) krachtig op/tegen het hoofd van die op de grond liggende [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2016 te 's-Hertogenbosch aan een persoon genaamd [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken enkel, die operatief moest worden rechtgezet en/of vastgezet met een plaat en/of één of meer schroeven en/of één of meer los/scheef staande en/of afgebroken tanden), heeft toegebracht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk,
- met een tot vuist gebalde hand, (zeer) krachtig op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] geslagen en/of gestompt (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en/of
- meermalen, althans eenmaal, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en), (zeer) krachtig op/tegen het hoofd van die op de grond liggende [slachtoffer 3] geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht getrapt terwijl die
[slachtoffer 3] op de grond lag;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2016 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- met een tot vuist gebalde hand, (zeer) krachtig op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of gestompt (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en/of
- meermalen, althans eenmaal, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en), (zeer) krachtig op/tegen het hoofd van die op de grond liggende [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 15 mei 2017 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I onder 7°, te weten:
- een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen (te weten een pistool van het merk Sig Sauer, model P228) en/of
- een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen (te weten een hagelgeweer van het merk Mossberg, model 590-A1),
voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1A ten laste gelegde
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1A tenlastegelegde, op de gronden als hierna vermeld onder het kopje “kwalificatie strafbare handelen” (bewijsoverwegingen).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1B, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1B.
hij op 15 maart 2001 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en een aantal bankcheques en een mobiele telefoon en een aantal handtassen en een aantal sleutels, toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , hebbende hij, verdachte en zijn mededader,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] gericht gehouden en daarbij die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Geld, hier zit geld, rustig we moeten geld" en (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] terug de woning (gelegen aan [adres 2] ) in geduwd en die [slachtoffer 1] met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd geslagen en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Geld, ik moet geld" en (vervolgens)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 2] gericht en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Geld, of we leggen je hier plat" en
- die [slachtoffer 2] een mes voorgehouden;
2.
hij op 24 december 2016 te ’s-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet,
- met een tot vuist gebalde hand op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 3] heeft geslagen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] ten val is gekomen en vervolgens
- die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en
- meermalen met een tot vuist gebalde hand, krachtig op/tegen het hoofd van die op de grond liggende [slachtoffer 3] heeft geslagen en
- meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 15 mei 2017 te 's-Hertogenbosch wapens van categorie I onder 7°, te weten:
- een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen (te weten een pistool van het merk Sig Sauer, model P228) en
- een veerdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen (te weten een hagelgeweer van het merk Mossberg, model 590-A1),
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van het onderzoek “ [naam onderzoek] ” van de politie districtsrecherche Eindhoven, proces-verbaalnummer OB3R015075, opgemaakt door [verbalisant 1] , sluitingsdatum 8 oktober 2017, pagina 1 tot en met 596. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 maart 2001, p. 41 t/m 43, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 16 maart 2001 omstreeks 00.05 uur kregen wij de melding dat er op [adres 2] te Valkenswaard bij perceel [nummer] , zijnde groothandel/woonhuis van de firma [slachtoffer 1] , een overval zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse aangekomen kwam op weg naar de voordeur van perceel [adres 2] de bewoner, de ons bekende [slachtoffer 1] , ons tegemoet. Wij zagen dat de heer [slachtoffer 1] erg overstuur was. Tevens zagen wij dat de heer [slachtoffer 1] een klein wondje onder zijn rechteroog had. Hierop vertelde de heer [slachtoffer 1] ons dat via de achterdeur twee gewapende mannen met bivakmutsen zijn woning waren binnengedrongen. Ik, [verbalisant 3] , ben hierna via de voordeur de woning binnengegaan. In de woonkamer trof ik mevrouw [slachtoffer 1] aan. Vanuit de woonkamer kon ik de keuken in kijken en ik zag dat er flink wat glasscherven in de keuken op de vloer lagen. Mevrouw [slachtoffer 1] , die erg overstuur was, vertelde mij in het kort wat er gebeurd was. Ik, [verbalisant 2] , was met de heer [slachtoffer 1] naar de achterzijde van de woning gelopen. Ik zag dat de achterdeur openstond en dat de slotplaat ter hoogte van de klink omhoog gebogen was. Tevens zag ik dat ter hoogte van het bijslot braakschade aan de deur en aan het kozijn was toegebracht. Tevens zag ik dat er in het halletje gelegen tussen de achterdeur en de keuken een grote hoeveelheid glasscherven op de grond lag, afkomstig van de tussendeur van dit halletje in de keuken. Hierop ben ik met de heer [slachtoffer 1] ook de woonkamer ingegaan. Wij zagen dat in de woonkamer en in de keuken eveneens glasscherven lagen.
2.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 19 maart 2001, p. 44 t/m 46, met daarbij behorend een goederenbijlage, p. 48-49, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 15 maart 2001 omstreeks 23.45 uur zat ik met mijn vrouw in mijn woning aan [adres 2] te Valkenswaard. Die avond hadden de vertegenwoordigers en chauffeurs het door hen geïnde geld bij de boekhouder [getuige 1] afgedragen. Het betreffende geld is in twee tasjes gedaan. Het ene tasje is zwart en het andere tasje is bruin. Naast contant Nederlands en Belgisch geld worden ook bankcheques van voornamelijk Belgische banken geïnd. Deze worden eveneens in tasjes gedaan. De tasjes heb ik vervolgens in een kast ter hoogte van de keuken gezet. Mijn vrouw hoorde iets buiten. Zij vertelde tegen mij geluid te horen aan de achterzijde van de woning. De achterdeur was afgesloten middels enkele sloten. Ik ben toen naar de achterdeur gelopen en heb deze van het slot gedraaid. Ik zag verder niets aan de achterdeur en ben naar buiten gelopen, de tuin in. Toen ik vlak bij de hoek van de woning was, die toegang geeft tot het pad dat naar de voorzijde van de woning loopt, kwamen van achter de muur twee mannen vandaan. Eén van deze mannen had een vuurwapen in zijn hand, terwijl de andere man een mes in zijn hand had. De man met het vuurwapen zei tegen mij: “Geld, hier zit geld, rustig we moeten geld”. Deze dader duwde mij in de richting van de achterdeur de woning in. Toen ik nog buiten was, sloeg deze dader mij met het vuurwapen tegen de rechterzijde van mijn hoofd. Hierdoor viel mijn bril af en werd ik gewond aan de onderzijde van mijn rechteroog. Ik moest verder naar binnen lopen en de deur tussen de bijkeuken en de keuken heb ik dichtgetrokken. Ik heb die deur geprobeerd dicht te houden om te voorkomen dat de daders verder in de woning kwamen. Hierop hoorde en zag ik dat de glazen ruit die in de tussendeur gemonteerd zit kapot werd geslagen of getrapt. Eén van de daders, naar mijn mening degene die het vuurwapen in de hand had, riep tegen mij: “Geld, ik moet geld”. De man met het vuurwapen heeft vervolgens zijn vuurwapen tegen of nabij het hoofd van mijn vrouw gehouden en opnieuw geroepen dat hij geld moest hebben. Ik hoorde dat hij riep: “Hier zit geld”. Ik heb in eerste instantie geld dat ik in mijn broekzak had gegeven, maar dat was blijkbaar niet genoeg. Hierop zei de dader met het vuurwapen: “Geld, of we leggen je hier plat”. Ik ben toen naar de kast gelopen bij de keuken. Mijn vrouw werd toen door de andere dader met het (
het hof begrijpt: mes)bedreigd en in bedwang gehouden. Vervolgens heb ik de kast aangewezen waar ik de twee tasjes met geld had ingezet. Hierop werd door de dader met het vuurwapen de kast geopend en de tasjes eruit gehaald. Ik zag ook dat één van de daders een gsm die op de bar lag meenam. De lengte van het mes is ongeveer 15 centimeter. De daders zijn na de overval gevlucht via de achterzijde van de woning. Direct na de overval hoorde ik een bromfiets/scooter wegrijden vanaf de voorzijde van de woning in de richting van Zeelberg te Valkenswaard.
De daders omschrijf ik als volgt:
Dader 1: man, blank, lengte 1.80-1.85 meter, mager, leeftijd ongeveer 22 jaar, Brabants accent, vuurwapen, zwarte handschoenen, donkere gebreide bivakmuts met daarin ooggaten, donkere kleding, donkere broek.
Dader 2: man, blank, lengte 1.60-1.65 meter, leeftijd onder de 22 jaar in ieder geval jonger dan dader 1, mes in zijn hand, zwarte handschoenen, donkere gebreide bivakmuts met daarin ooggaten, donkere kleding, donkere broek.
De weggenomen goederen zijn mijn eigendom. Ik gaf aan niemand het recht of toestemming tot het plegen van dit feit.
Bijlage goederen
Soort: geld
Type: Nederlands
Bijzonderheden: in een tasje
Waarde: 7.000
Soort: geld
Type: Belgisch
Bijzonderheden: in een tasje
Waarde: 435.600
Soort: bankcheque
Type: Belgisch
Bijzonderheden: in een tasje
Waarde: 311.318
Soort: bankcheque
Type: Nederlands
Bijzonderheden: in een tasje
Waarde: 4.878,50
Soort: geld
Type: Nederlands
Bijzonderheden: kasgeld in een tasje
Waarde: 410
Soort: geld
Type: Nederlands
Bijzonderheden: in broekzak aangever
Waarde: 525
Soort: gsm
Type: prepaid
Soort: handtas
Bijzonderheden: lag in kast bij keuken met geld erin
Soort: handtas
Bijzonderheden: lag in kast bij keuken met geld erin
Soort: sleutel
Merk Daewoo Type: Matiz
Soort: sleutel
Type: woning
3.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 22 maart 2001, p. 51 t/m 54, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] , wonende aan [adres 2] te Valkenswaard:
Op 15 maart jongstleden zat ik op de bank in de woonkamer. Mijn man zat daar ook bij de televisie. Omstreeks 23.00 uur hoorde iets aan de achterdeur van de woning. Ik hoorde een geluid. Ik ben naar de achterdeur gelopen en heb door de ruit naar buiten gekeken. Ik zag niets en ben weer naar de woonkamer gegaan. Omstreeks 23.30 uur hoorde ik dat mijn man de achterdeur van slot deed en de achterdeur opende. Ik hoorde geroep dat van buiten kwam en dacht: “er is dus wel iemand”. Ik zag dat mijn man de tussendeur dicht hield en ik hoorde hem roepen: “Ga naar de hal en naar buiten”. Ik hoorde dat de ruit van de tussendeur sneuvelde, ik hoorde namelijk glasgerinkel. Ik zag dat er twee mannen de woonkamer in renden en dat de lange van de twee daders riep: “Als je meewerkt, gebeurt er niets. Ik zit in de penarie en ik moet geld hebben”. Ik zag dat [slachtoffer 1] , mijn man, geld gaf dat in zijn broekzak zat. De lange dader richtte een pistool of revolver op de linkerzijde van mijn hoofd. [slachtoffer 1] pakte het eerste tasje uit het kastje in de keuken en gaf dat aan de lange dader. De lange dader heeft de inhoud van het kastje op de grond gegooid en uiteindelijk hebben ze de twee tasjes weggenomen. Ik stond bij de eettafel in de woonkamer met de kleine dader voor me met het mes in zijn handen. Het mes had een lemmet van zo’n 15 centimeter en was zo’n 2,5 centimeter breed. Ik zag dat de lange dader een gsm pakte, die op de bar in de keuken lag. Ik hoorde op een moment een scooter wegrijden, net na de overval. Ik zag dat ze in de richting van de Zeelberg zijn weggereden.
Signalement lange dader: ongeveer 1.80-1.85 meter, ongeveer 20-25 jaar oud, normaal tot slank postuur. Hij droeg donkere kleding en zwarte dan wel donkerkleurige handschoenen/wanten. Ik zag dat de lange dader een gebreide donkere muts droeg met spleten ter hoogte van de ogen.
Signalement kleine dader: ongeveer 1.65 meter groot. Hij had een blanke huid bij zijn ogen onder zijn muts. Hij droeg ook donkere kleding. De muts was ook een donkerkleurige gebreide muts met spleten geknipt op de plaats van de ogen.
Ik kan u nog zeggen dat de tasjes die door de daders zijn weggenomen er als volgt uitzien: één is een bruin leren polstasje zonder hengsel en de andere is een zwart leren polstasje met hengsel. In het bruine polstasje zat een envelop van “ [slachtoffer 1] ” en in het zwarte tasje zat een plastic tasje van “Mylene”.
U toont mij enkele goederen waaronder;
  • een zwart leren polstasje welke ik herken als zijnde het polstasje dat van ons is en dat door de daders is weggenomen;
  • een bruin leren polstasje dat ik herken als zijnde van ons en dat door de daders is weggenomen;
  • een gsm Philips/Libertel dat ik herken als zijnde onze gsm, die door de lange dader is meegenomen van de bar.
4.
Een proces-verbaal relaas, d.d. 8 oktober 2017, p. 10 t/m 40, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Herkenning goederen
Tijdens het doen van de aangifte door mevrouw [slachtoffer 1] werden aan haar de navolgende goederen getoond, die op 16 maart 2001 waren gevonden in het bosgebied te Westerhoven:
- een zwart leren polstasje, dat zij herkende als zijnde het polstasje dat door de daders van de overval was weggenomen. In dit plastic polstasje zat een plastic tas van Mylene;
- een bruin leren polstasje, dat zij herkende als zijnde het polstasje dat door de dader van de overval was weggenomen. In dit polstasje zat een enveloppe van “ [slachtoffer 1] ”;
- een Philips/Libertel gsm die zij herkende als zijnde de gsm die door de lange dader was weggenomen.
5.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 26 maart 2001, p. 62-63, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik ben werkzaam als boekhouder bij de groothandel [slachtoffer 1] . Op 15 maart 2001 tussen 17.00 uur en 18.30 uur kwamen Belgische vertegenwoordigers en een Nederlandse vertegenwoordiger de verdiensten van 14 dagen brengen. De verdiensten worden in een bruin en zwart polstasje gedaan. De twee polstasjes met daarin het geld worden opgeborgen in het woonhuis van [slachtoffer 1] . Op 16 maart 2001 tussen 00.05 en 00.15 uur werd ik gebeld door [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat [slachtoffer 1] in paniek was en ik hoorde dat hij riep: “Overval, pistool, twee mannen”, of woorden van gelijke strekking.
6.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 26 maart 2001, p. 58-59, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Op 15 maart 2001 omstreeks 23.45 uur reed ik vanaf de vestiging [vestiging] naar de vestiging op [adres 2] te Valkenswaard. Ik zag dat er een donkerkleurige scooter vanaf een oprit kwam gereden. Ik zag dat er op die scooter twee personen zaten, beiden zonder helm en beiden droegen donkere mutsen. Ik zag dat de scooter vanuit de oprit links de weg opdraaide en in dezelfde richting reed als ik, namelijk richting Zeelberg te Valkenswaard.
7.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 20 maart 2001, p. 56-57, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
Op vrijdag 16 maart 2001 omstreeks 17.30 uur liep ik te wandelen vanaf mijn woning naar het boscomplex nabij het Keulsepad. Toen ik ter hoogte van een bank kwam, gelegen aan de Hogebochten te Westerhoven, zag ik dat in de nabijheid van deze bank een plastic tas stond. Ik ging naar de tas en keek erin. Ik zag toen dat er een blauwkleurig regenpak in zat, alsmede twee lege handtassen. Toen ik nog verder in de tas keek, zag ik dat er een wollen bivakmuts in zat. Ik ben hiermee naar huis gelopen. Ik heb de tas op 20 maart 2001 aan de politie gegeven. Op 15 maart 2001 omstreeks 17.00 uur ben ik op dezelfde plaats nog in het bos geweest. Toen stond deze tas er in ieder geval nog niet.

8

Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 17 april 2001, p. 170, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op 20 maart 2001 om 17.00 uur zijn wij naar aanleiding van een melding van een inwoonster van Westerhoven naar het bosgebied gelegen aan het Keulsepad te Westerhoven gegaan om een onderzoek in te stellen. De bewoonster heeft op vrijdag 17 maart 2001
(het hof begrijpt: 16 maart 2001)omstreeks 17.30 uur een plastic zak aangetroffen met daarin twee lederen polstasjes, een bivakmuts en een regenpak, ter hoogte van een bank gelegen aan de Hogebochten te Westerhoven. Vanaf de prullenbak naast de zitbank zijn wij 5 meter vooruit gegaan, dan 8 meter naar rechts, dan 8 meter naar voren. Op dat punt troffen wij een gsm telefoon Philips, kleur zwart, zonder batterijen aan. Vanaf dat punt 5 meter naar voren troffen wij een batterij aan die van de mobiele telefoon afkomstig was. Tevens troffen wij de klep aan. De gevonden goederen zijn veiliggesteld.

9

Een proces-verbaal relaas, d.d. 8 oktober 2017, p. 10 t/m 40, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Volgens Google-maps is de plaats waar getuige [getuige 3] de plastic tas met onder andere de bivakmuts heeft aangetroffen, gelegen op de kortste route door de bossen, vanuit de Venbergse molen via het Eurocircuit te Valkenswaard via Westerhoven naar het toenmalige woonadres van [naam mededader] te Bergeijk.
10.
Een proces-verbaal van technisch onderzoek, d.d. 18 juli 2001, p. 174 t/m 178, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :
Op 17 maart 2001 (
het hof begrijpt: 16 maart 2001)omstreeks 17.30 uur trof [getuige 3] in het boscomplex gelegen aan de Hogebochten te Westerhoven een plastic tas aan met daarin twee lederen tasjes, een bivakmuts, een paar bruin lederen handschoenen en een regenpak. Ik, [verbalisant 7] , heb ik op 21 maart 2001 de bivakmuts (AER500) voor nader DNA-onderzoek veiliggesteld. Op 27 maart 2001 heb ik, [verbalisant 7] , de bivakmuts met identiteitszegel AER500 voor onderzoek gezonden aan het Nederlands Forensisch Instituut. Bij het onderzoek aan het Nederlands Forensisch Instituut aan de bivakmuts AER500 werd DNA-materiaal aangetroffen.
11.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 10 juli 2001, p. 182 t/m 185, door drs. [naam rapporteur 1] , voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Op de bivakmuts (AER500) is een speekselspoor aangetroffen. De bemonstering vanaf het speekselspoor is onderworpen aan een vergelijkend DNA-onderzoek. De speekselsporen zijn zeer waarschijnlijk afkomstig van een het hetzelfde mannelijke individu.
De DNA-profielen van de speekselsporen (AER500) zijn opgenomen in de DNA-profielenregistratie.
12.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde, zaaknummer 2015.03.30.2118 (aanvraag 001), d.d. 10 april 2015, p. 216 t/m 219, door deskundige [naam rapporteur 2] voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
Gegevens veroordeelde:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag verdachte] 1975
Identiteitszegel: RABE9267NL
DNA-onderzoek
Aan het referentiemonster wangslijmvlies RABE9267NL van de veroordeelde [verdachte] is DNA-onderzoek verricht. Van het DNA in dit referentiemonster is een DNA-profiel gekregen.
DNA-databank
Het DNA-profiel RABE9267NL van de veroordeelde [verdachte] is op 7 april 2015 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking zijn twee matches gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 31714.
Bovenstaande betekent dat DNA in het sporenmateriaal met de identiteitszegel AER500#01 uit DNA-profielcluster 31714 afkomstig kan zijn van de veroordeelde [verdachte] .
BijlageDNA-profielcluster 31714
Overzicht van de matchende DNA-profielen die bij het NFI zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 31714.
Omschrijving onderzoeksmateriaal: bemonstering van een bivakmuts
DNA-identiteitszegel: AER500#01
Delict: overval
Soort DNA-profiel: enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard
13.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 24 april 2001, p. 129 t/m 137, voor zover inhoudende de verklaring van [naam mededader] :
De overval op [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden op een donderdagavond. Het was donker. Dit jaar had ik in een discotheek Atmos te België twee jongens ontmoet. De jongens zijn genaamd [jongen 1] en [jongen 2] . In de Atmos had ik tegen hen gezegd dat ik bij [slachtoffer 1] in Valkenswaard gewerkt had en dat die familie in het bezit is van een groot huis. Verder had ik hen ook verteld, dat ik in de woning en het aldaar gevestigde bedrijf van [slachtoffer 1] , goed de weg wist. [jongen 1] vroeg aan mij of er bij [slachtoffer 1] veel te halen was. Ik zei toen tegen hem dat dit misschien wel het geval was. Ik heb het telefoonnummer van [jongen 1] in mijn gsm gezet. [jongen 1] had mijn telefoonnummer in zijn gsm gezet. Op de donderdagavond van de overval op [slachtoffer 1] werd ik door [jongen 1] gebeld. [jongen 1] vroeg aan mij of wij elkaar op de markt te Valkenswaard konden ontmoeten. Ik zei dat ik naar de markt in Valkenswaard zou komen. Ik ging vervolgens met mijn bromfiets naar de markt in Valkenswaard. Het was al behoorlijk schemerig. Ik zag een zwarte Opel GSI aan komen rijden. Achter het stuur zag ik [jongen 2] zitten en naast hem zat die [jongen 1] . [jongen 1] zei dat hij financieel in de problemen zat. [jongen 1] zei verder dat hij geld nodig had en zat hierbij aan [slachtoffer 1] te denken. Hij vroeg aan mij namelijk of er waar ik gewerkt had veel te halen was. Hierop zei ik tegen [jongen 1] dat dit waarschijnlijk wel het geval zou kunnen zijn. [jongen 1] zei hierop tegen mij dat hij van plan was om de familie [slachtoffer 1] te gaan beroven. [jongen 1] zei tegen mij dat ik mee moest doen. Op een gegeven moment gaf ik mijn goedkeuring. Toen wij, [jongen 1] en ik, in gesprek waren over [slachtoffer 1] stond [jongen 2] er ook bij. [jongen 2] wist dus ook van de geplande overval af. Op een gegeven moment waren wij uitgesproken en kwamen wij overeen dat wij met z’n drieën eerst langs het pand van [slachtoffer 1] in Valkenswaard zouden gaan rijden om te kijken hoe wij het beste konden gaan werken naar de overval toe. Vervolgens besprak [jongen 1] met mij het plan. [jongen 1] vroeg aan mij of ik een pet bij me had. Hierop opende ik de buddyseat van mijn bromfiets en liet [jongen 1] mijn helmmuts zien. Dat betreft een zwarte helmmuts die ter hoogte van de neus is dichtgenaaid, zodat er alleen maar twee ooggaten overblijven. [jongen 1] zei tegen mij dat dit perfect was. [jongen 1] liet mij een zwartkleurige revolver zien. Verder liet [jongen 1] mij een zwarte wollen muts zien. Verder liet [jongen 1] mij een paar zwarte handschoenen zien. [jongen 1] trok een donkerkleurige jas aan. Mijn jas is zwart van kleur. Verder kreeg ik van [jongen 1] een zogenaamd inklapmes. Het betrof een knipmes. Toen [jongen 1] zich aangekleed had, gingen [jongen 1] en ik vervolgens op pad en reden met mijn bromfiets naar het pand van [slachtoffer 1] . [jongen 2] bleef achter en bleef bij zijn voertuig. We hadden van tevoren afgesproken dat wij terug bij [jongen 2] zouden komen. Toen ik met [jongen 1] bij het pand aankwam, reed ik het terrein van [slachtoffer 1] op. [jongen 1] keek eerst aan de zijkant van de woning. [jongen 1] liep naar de achterdeur van het pand van [slachtoffer 1] . Even later kwam [jongen 1] teruggelopen. [jongen 1] vroeg aan mij of ik een schroevendraaier of een tang bij mij had. [jongen 1] zei tegen mij dat hij de achterdeur open wilde breken. [jongen 1] zei tegen mij dat wij terug zouden rijden naar [jongen 2] . Hierop reden wij terug naar het zandpad, waar [jongen 2] achtergebleven was. Toen wij aankwamen, vroeg [jongen 1] aan [jongen 2] of [jongen 2] gereedschap bij zich had. Hierop haalde [jongen 2] uit zijn voertuig een waterpomptang en een schroevendraaier. [jongen 1] stak het gereedschap in zijn jaszak. Hierop reden [jongen 1] en ik weer op mijn bromfiets naar het pand van [slachtoffer 1] en stalde ik mijn bromfiets aan de zijkant van de woning van [slachtoffer 1] . Eerst ging [jongen 1] naar de achterzijde van de woning toe om te kijken wat voor soort slot in de achterdeur zat. Ik zag [jongen 1] vervolgens de slotplaat verwijderen. Even later kwam [jongen 1] terug en zei tegen mij dat hij de achterdeur wel open kon krijgen. Verder zei [jongen 1] tegen mij dat ik op de uitkijk moest gaan staan. Ik moest bij het keukenraam gaan staan. Ik ging vervolgens bij het keukenraam staan en [jongen 1] liep vervolgens naar de achterdeur. Direct hierop hoorde ik een hard geluid. Direct hierop kwam [jongen 1] teruggelopen en liet mij een geknakte cilinder zien. [jongen 1] zei tegen mij dat hij de cilinder van de achterdeur er uit gehaald had. Toen wij nog bij elkaar stonden, hoorde [jongen 1] iets. Direct hierop sprong [slachtoffer 1] tevoorschijn. In een reflex zag ik [jongen 1] op [slachtoffer 1] toe rennen en bedreigde hem met de revolver. Ik trok snel mijn muts naar beneden. Ik hoorde [jongen 1] tegen [slachtoffer 1] roepen: "Geld, geld", althans woorden van gelijke strekking. [jongen 1] hield de revolver op [slachtoffer 1] gericht. Direct hierop zag ik [jongen 1] [slachtoffer 1] vol in het gezicht slaan. Volgens mij sloeg hij de bril van [slachtoffer 1] van zijn gezicht. Hierop zag ik [slachtoffer 1] naar binnen vluchten met [jongen 1] achter hem aan. Ik zag [slachtoffer 1] een tussendeur dicht gooien. Deze tussendeur is voorzien van een ruit. Direct hierop zag en hoorde ik [jongen 1] met de revolver in zijn vuist de ruit van de tussendeur kapot slaan. [jongen 1] riep tegen mij dat ik ook moest komen. Hierop rende ik ook naar binnen. [jongen 1] sprong vervolgens via de ontstane opening in de tussendeur naar binnen de woonkamer in. Ik liep vervolgens achter [jongen 1] aan en stond ook in de woonkamer. Toen ik in de woonkamer stond, zag ik de vrouw van [slachtoffer 1] ook binnen zitten. [jongen 1] riep:"Dit is een overval. Werk mee, dan gebeurt er niks.", in ieder geval woorden van gelijke strekking. [jongen 1] riep: "Geld, geld, geld". Ik zag [slachtoffer 1] naar de keuken lopen en [jongen 1] liep achter hem aan. Ik heb het mes dat ik in mijn bezit had opengevouwen in een van mijn handen. Ik liep ook achter [jongen 1] aan. Hierop riep ik in zijn algemeenheid dat [slachtoffer 1] gewoon geld moest geven, dat hem dan niets zou overkomen. Ik wist namelijk dat [jongen 1] het een en ander meende. Ik had die indruk gekregen, omdat [jongen 1] tevoren meneer [slachtoffer 1] op zijn gezicht had geslagen. Ik zag [slachtoffer 1] in de keuken vervolgens een kast opentrekken, waarna hij enkele mapjes en een envelop beetpakte. Volgens mij waren het twee mapjes. Dit betroffen mapjes met een rits er in aangebracht. Ze waren donker van kleur. Vervolgens zag ik [jongen 1] de mapjes uit de handen van [slachtoffer 1] pakken. Hierop pakte [jongen 1] volgens mij een gsm-telefoon en sleutels. Wij renden via de achterdeur weg. Ik maakte de buddyseat open en [jongen 1] gooide de mapjes in de helmruimte. Hierop zijn wij met mijn bromfiets terug naar [jongen 2] gereden. Toen wij bij [jongen 2] aangekomen waren, deed ik de buddyseat open en nam [jongen 1] de mapjes uit de opbergruimte. [jongen 1] opende vervolgens de mapjes. Er zat een envelop bij. [jongen 1] keek in de envelop en ik zag dat er zowel Nederlands als Belgisch geld in zat. [jongen 1] opende vervolgens de twee mapjes en ik zag dat er ook een hele hoop geld in zat, alsmede een pakje bankcheques. Hierop trok [jongen 1] zijn jas, muts en zijn handschoenen uit. De muts, jas en donkerkleurige regenbroek van [jongen 1] en de twee lege mapjes werden in een plastic tas gedaan en deze werd bij mij in de opbergruimte van mijn bromfiets gelegd. [jongen 1] zei toen tegen mij: “steek dat maar in de fik of gooi het maar weg”. Vervolgens startte [jongen 2] de auto, [jongen 1] riep "bedankt" en gooide vervolgens de envelop met geld naar buiten. Ik pakte vervolgens de envelop beet en stak die bij me. Hierop ben ik met mijn bromfiets via de bossen langs het Eurocircuit in Valkenswaard, via Westerhoven naar Bergeijk gereden. In Westerhoven ben ik in de bossen gestopt en dumpte de plastic tas met de kleding van [jongen 1] bij een afvalbak. Ik verstopte de tas onder een tak. De volgende dag ben ik overdag naar [getuige 4] gereden. Bij [getuige 4] heb ik toen verteld dat ik meegedaan had aan de overval op [slachtoffer 1] . [jongen 1] is ongeveer 1.90 meter, mager, leeftijd ongeveer 25 jaar, half lang donker blond haar.
14.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 30 januari 2017, p. 64 t/m 72, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
In de zaak van [slachtoffer 1] heeft [naam mededader] (
het hof begrijpt: [naam mededader]) altijd gezegd dat hij de namen van die jongens niet kon noemen, niet tegen ons, maar ook niet tegen de politie. [naam mededader] heeft tegen ons gezegd dat de namen die hij bij de politie heeft genoemd in zijn verhoor niet kloppen.
15.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 18 april 2001, p. 153 t/m 156, voor zover inhoudende als verklaring [getuige 4] :
In de week voor de overval op [slachtoffer 1] is [naam mededader] bij mij thuis geweest. Ik hoorde dat [naam mededader] zei: “Ik ben van plan om [slachtoffer 1] te overvallen met een jongen die helemaal lijp is”. Zaterdag na de overval hoorde ik dat [naam mededader] zei: “ja, we hebben het gedaan”. [naam mededader] liet aan mij het geld zien. Ik zag een pakje geld. Ik zag Belgisch en Nederlands geld. [naam mededader] heeft tegen mij verteld dat er geld was weggenomen bij [slachtoffer 1] . [naam mededader] heeft mij die zaterdagavond verteld hoe ze de overval hebben gepleegd. [naam mededader] heeft mij verteld dat hij de kleding in een plastic zak in de bossen heeft achtergelaten.
16.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 19 april 2001, p. 157 t/m 159, voor zover inhoudende als verklaring [getuige 4] :
[naam mededader] heeft de jas en bivakmuts in een prullenbak gegooid. Ik ben samen met [naam mededader] naar de plaats gereden om te kijken of ze er nog lagen. In Westerhoven zijn we een zandpad opgedraaid en in de richting van de bossen gereden. Aan de boskant stond een bankje. Ik hoorde dat [naam mededader] zei: “Ik heb een probleem, ik heb hier mijn tas neergelegd met daarin de kleren van de overval, deze zijn nu weg.” Ik vroeg aan hem wat er in de tas zat. Ik hoorde dat [naam mededader] zei: “Bivakmuts en jas”.
17.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 25 april 2001, p. 119 t/m 122, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Op 17 maart 2001 kwam [naam mededader] bij mij thuis. Meteen toen [naam mededader] binnen kwam, liet hij mij een stapeltje geld zien. Ik zag dat het bankbiljetten waren van Belgische franken en Nederlandse guldens. [naam mededader] begint dan te vertellen hoe de overval is verlopen. Ik hoorde dat [naam mededader] zei: “We zijn samen op mijn bromfiets naar de poort gereden van [slachtoffer 1] . We zijn toen achterom gegaan. We gingen naar binnen. Ik heb het mes op de nek van de vrouw gezet. Het was een vlindermes. De andere dader schreeuwde: “Geef geld” en dat deed de man niet meteen. Toen flipte hij en sloeg met het geweer op zijn hoofd”.
18.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 11 april 2001, p. 150 t/m 152, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
Ik heb [naam mededader] (
het hof begrijpt: [naam mededader] )wel eens horen vertellen over [slachtoffer 1] de fietsenhandelaar in Valkenswaard. [naam mededader] heeft mij verteld dat hij de overval met een ander gepleegd heeft. [naam mededader] vertelde mij dat hij samen met een andere man bij [slachtoffer 1] binnengedrongen was. [naam mededader] vertelde mij dat hij met de scooter naar [slachtoffer 1] gereden was. Na de overval had hij de kleding in een plastic zak tussen Westerhoven en Bergeijk in de bossen weggegooid. Dit was bij een bankje en volgens mij hing er ook een vuilnisbak bij.
19.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 30 april 2001, p. 123 t/m 127, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 7] :
De eerste keer dat ik van de overval op fietsenhandelaar [slachtoffer 1] hoorde, was toen [naam mededader] het mij vertelde. Hij vertelde mij dat hij [slachtoffer 1] had overvallen. Hij vertelde mij dat hij samen met twee andere jongens de overval gepleegd had. Ik weet dat een jongen uit Bergeijk komt en dat de andere jongen “ [achternaam verdachte] ” wordt genoemd. Deze jongen had de deur open gebroken. Onder het openbreken kwam [slachtoffer 1] eraan. Hij vertelde mij dat ze [slachtoffer 1] hadden overmeesterd en dat ze naar binnen waren gegaan. Binnen zat de vrouw van [slachtoffer 1] . Ze hebben toen [slachtoffer 1] met de revolver bedreigd dat hij geld moest geven. De jongen heeft toen met de revolver [slachtoffer 1] tegen het hoofd geslagen. [naam mededader] vertelde nog dat hij een mes bij zich had en dat hij daarmee de vrouw van [slachtoffer 1] heeft bedreigd. [naam mededader] bedreigde de vrouw door het mes voor haar keel en borst te houden. [naam mededader] vertelde dat ze zijn weggegaan met onder meer geld, cheques en een telefoon. [naam mededader] vertelde mij dat hij een deel van het geld had gekregen en dat de andere jongens de rest hadden. Hij vertelde dat het geld in mapjes zat. Hij vertelde mij dat het Belgisch en Nederlands geld was.
20.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 6 februari 2017, p. 74 t/m 77, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 7] :
Ik was goed bevriend met [naam mededader] . Ik weet nog wel dat [naam mededader] verteld heeft over die overval op [slachtoffer 1] . [naam mededader] heeft tegen mij de naam “ [achternaam verdachte] ” genoemd.
21.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 17 mei 2017, p. 83 t/m 90, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 8] :
A: Ik heb een relatie gehad met [verdachte]
V: [verdachte] zei dat jullie ook wel eens naar België naar de Atmos gingen?
A: Jazeker. Ik ging daar naar toe met [verdachte] .
Iedereen noemt hem [achternaam verdachte] .
22.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 31 juli 2017, p. 103 t/m 115, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 9] :
[naam mededader] was een vriend van mij. [getuige 8] heeft kinderen van een jongen die ik ken. Ik wil daar niks over kwijt. Ik brand daar mijn handen niet meer aan. Ik wil niks met hem te maken hebben, ik ben bang voor hem. Vroeger ging ik daar mee om, maar ik wil er niks meer mee te maken hebben. Je hebt het over [verdachte] . Die kwam wel eens bij mij vroeger, dat was ook een vriend van mij. Ik heb een streep getrokken onder mijn oude leven. [naam mededader] en [verdachte] kenden elkaar ook. Zij hadden contact met elkaar. Ik ging ook wel eens naar [naam mededader] toe samen met [verdachte] . Ik ben vroeger in de Atmos in België geweest. [verdachte] kwam ook wel eens in de Atmos. Wij waren stapmaten.
23.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 21 augustus 2017, p. 520 t/m 529, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Vroeger kwam ik wel eens in de Atmos in Antwerpen.
24.
Een proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van het gerechtshof, d.d. 29 juni 2017, inhoudende de verklaring van de verdachte:
Op uw vraag of ik wel eens “ [achternaam verdachte] ” word genoemd, antwoord ik dat dit mijn achternaam is en ik ook wel eens zo word genoemd.
25.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 7 februari 2018, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Ik ben 1.88 meter lang. In maart 2001 had ik lang donkerblond haar.
26.
Een proces-verbaal relaas, d.d. 8 oktober 2017, p. 10 t/m 40, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Historisch signalement [naam mededader]
Verdachte [naam mededader] gaf als signalementsomschrijving:
Ongeveer 175-180 lang
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

1.

Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 4 januari 2017, p. 292-293, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
In de nacht van 23 op 24 december 2016 was ik in Den Bosch voor een avondje stappen. Wij zijn bij de Carrousel, Karrenstraat 1 Den Bosch, naar binnen gegaan. Omstreeks 04.00 uur ging het café sluiten. Ik ben naar buiten gelopen. Nadat ik net buiten was, zag ik ineens een hand naar mijn gezicht komen. Deze hand kwam van achter mij vandaan. Ik zag daarbij een gebalde vuist. Ik voelde dat ik een klap op de linkerkant van mijn gezicht kreeg ter hoogte van mijn linkeroog. Ik ben op de grond gevallen. Vervolgens ben ik buiten bewustzijn geraakt.
Ik heb diverse afgebroken tanden en een blauwe plek ter hoogte van mijn linkeroog.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 9 februari 2017, p. 295, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 9 februari 2017 was ik doende met het bekijken van de camerabeelden van een mishandeling die plaats zou hebben gevonden op 24 december 2016 op de Karrenstraat te ’s-Hertogenbosch. De betreffende beelden zijn afkomstig van café Zomers en Zomers, gelegen aan de Karrenstraat te ’s-Hertogenbosch.
Ik zag op 24 december 2016 om 04.38.00 uur drie personen in beeld komen gelopen vanuit de Carrousel. Ik zag dat dit twee mannen, een kale man en een man met donker haar, en een blonde vrouw betroffen. Ik zag dat deze drie personen met elkaar in gesprek waren. Ik zag dat de kale man en de vrouw kennelijk bij elkaar hoorden en zich richtten op de man met donker haar.
Ik zag dat de kale man met zijn rechter vuist de man met donker haar tegen het gezicht aanslaat. Ik zag dat de man met donker haar direct achterover ten val komt. Ik zag dat de man op de grond blijft liggen en een beetje omhoog komt. Ik zag dat de kale man vervolgens met kracht met zijn rechterbeen de jongen tegen het hoofd aantrapt waardoor hij weer achterover valt. Vervolgens slaat de kale man hem nogmaals met zijn rechter gebalde vuist tegen het hoofd. Ik zag dat de kale man vervolgens om de man met het donkere haar heen loopt en hierna vanaf de andere kant de man met zijn rechterbeen een hieltrap op zijn hoofd gaf. Hierna zag ik dat de kale man hem nogmaals met zijn linkerbeen een low kick tegen zijn hoofd geeft.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 4 mei 2017, p. 296-297, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :
Ik heb camerabeelden bekeken van café Zomers en Zomers gelegen aan de Karrenstraat te ‘s-Hertogenbosch. Deze beelden zijn beschikbaar gesteld door het genoemde café naar aanleiding van een mishandeling gepleegd op 24 december 2016 in de Karrenstraat.
Ik zag om 04.37 uur een man met donker haar, een vrouw met blond haar en een man met een kaal hoofd in beeld komen lopen. Ik zag dat de blonde vrouw en de kale man kennelijk bij elkaar horen. Ik zag dat de drie personen al pratend/discussiërend doorlopen. Ik zag dat om 04.38.23 uur de kale man naar de man met donker haar loopt en hem met de rechterhand/vuist op het gezicht slaat. Ik zag dat de man met donker haar hierdoor op de grond valt. Ik zag dat de kale man daarna de man met donker haar nog twee maal met kracht met rechts op het hoofd slaat en dat hij met zijn rechter geschoeide voet met kracht in het gezicht van de man met donker haar schopt. Ik zag dat de kale man om de man met donker haar heen loopt en dat hij, de kale man, daarna nogmaals met kracht met zijn rechter voet van bovenaf eerst op het hoofd stampt van de man met donker haar en dat hij daarna nogmaals met kracht met zijn rechter voet in het gezicht van de man met donker haar schopt. Ik zag dat de man met donker haar daarna op de grond bleef liggen.
4.
Een proces-verbaal, d.d. 31 augustus 2017, p. 318 t/m 325, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 10] :
Ik ging die avond (
het hof begrijpt: de nacht van 23 op 24 december 2016)op stap met [voornaam verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte)en meestal gaan we naar de Carrousel in Den Bosch. Wij gingen omstreeks 04.00 uur of 04.30 uur naar buiten. Een jongen gooide een glas met drinken naar mijn hoofd. Toen na dat glas is [verdachte] op die jongen gevlogen en heeft hij hem een klap gegeven met zijn vuist. Volgens mij sloeg [verdachte] met zijn rechtervuist tegen het gezicht van die jongen. Ik zag die jongen op de grond vallen.
[verdachte] heeft hem weer een klap gegeven, weer met zijn rechtervuist in zijn gezicht. Hij lag met zijn rug op de grond.
5.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 21 augustus 2017, p. 520 t/m 529, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: vraag verbalisant
A: antwoord of opmerking verdachte
O: opmerking verbalisant
O: Wij laten jou de beelden zien van de bewuste avond van de mishandeling.
A: Ik flip hem helemaal uit. Gewoon van pats hier hedde um. Ik heb eerst een knal op zijn wang gegeven. Dan sla ik hem nog eens op zijn bol ergens. Dan maak ik een schijnbeweging in zijn richting met mijn lichaam en dan geef ik hem een schupke. Dan geef ik hem nog een klap op zijn bol met mijn vuist. En dan geef ik hem nog twee schoppen terwijl hij op de grond ligt.
V: Wanneer komt hij dan op de grond terecht?
A: Na die eerste klap denk ik al.
6.
Een proces-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 18 mei 2017, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Over feit 2 wil ik wel wat zeggen. Ik was die dag in de Carrousel. Ik dacht: uitschakelen die man, klaar. Ik heb die man een paar klappen met mijn vuist gegeven.
7.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 7 februari 2018, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Ten aanzien van feit 2: ik gaf hem een klap. Hij viel op de grond. Ik gaf hem enkele trappen. Ik sloeg met mijn vuist.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
1.
Een proces-verbaal doorzoeking, d.d. 15 mei 2017, p. 336, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Op 15 mei 2017 vond er een doorzoeking plaats in één van de opslagboxen van het bedrijf “ [naam bedrijf] ”, gelegen aan de [adres 3] te ’s-Hertogenbosch. Tijdens de doorzoeking werden meerdere goederen in beslag genomen, waaronder enkele op vuurwapens gelijkende voorwerpen. De opslagruimte betreft een unit welke is ondergebracht in het bedrijf “ [naam bedrijf] ”. Het nummer van de unit betreft 3001. De unit was voorzien van een hangslot.

2.

Een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 15 mei 2017, p. 341-342, voor zover inhoudende als relaas van [naam rapporteur 3] :
Inbeslagneming:
Plaats: [adres 3] ’s-Hertogenbosch.
Datum: 15 mei 2017
Beslagene:
Achternaam: [achternaam getuige 10]
Voornamen: [voornaam getuige 10]
Geboren: [geboortedatum] te [geboorteplaats 2]
Volgnummer 1:
Goednummer: PL2100-2017100304-1188674
Object: vuurwapen
Merk/type: P228
Bijzonderheden: in rood tasje
Volgnummer 2:
Goednummer: PL2100-2017100304-1188681
Object: vuurwapen (geweer)
Merk/type: Double Eagle M47
3.
Een proces-verbaal van bevindingen unit 3001, d.d. 29 mei 2017, p. 345-346, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 12] :
Tijdens de aanhouding van [verdachte] en de doorzoeking in de woning [adres 4] op 15 mei 2017 werd met toestemming van de Officier van Justitie mr. [naam] besloten eveneens aan te gaan bij het bedrijf [naam bedrijf] . Ten overstaan van de Officier van Justitie mr. [naam] en de aldaar aanwezige politieambtenaren werd door een medewerker van [naam bedrijf] bevestigd dat unit 3001 op dat moment werd gehuurd door [getuige 10] .

4.

Een proces-verbaal onderzoek wapen, d.d. 15 juni 2017, p. 357-358, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 13] :
Op 15 juni 2017 werden door mij, verbalisant, opgeleid en bevoegd tot het juridisch omschrijven van (vuur)wapens en munitie, onderstaande voorwerpen nader omschreven en gecategoriseerd.
Veerdrukpistool (BVH goednummer 1188674
Ik zag dat dit voorwerp een veerdrukwapen was in de vorm van een pistool, zonder merkaanduiding, model P228, kaliber 6 millimeter. Ik zag dat dit voorwerp een lengte had van ongeveer 180 millimeter en hoogte van ongeveer 135 millimeter. Ik zag dat dit voorwerp in de handgreep was voorzien van een magazijn met daarin ligplaats voor projectielen met een diameter van 6 millimeter. Ik zag dat dit voorwerp was voorzien van een open loopmonding met een diameter van ongeveer 6 millimeter. Ik zag dat beide zijden van de handgreep waren voorzien van de aanduiding “P228” op een achtergrond zoals die ook wordt gebruikt bij pistolen van het merk Sig Sauer. Ik zag dat dit voorwerp zodanig op een vuurwapen leek dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt was. Ik zag dat dit voorwerp voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Sig Sauer, model P228. Gezien bovenstaande is dit veerdrukpistool een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de regeling Wapens en Munitie.
Veerdrukgeweer (BVH goednummer 1188681)
Ik zag dat dit voorwerp een veerdrukwapen was in de vorm van een geweer, merk Double Eagle, model M47, kaliber 6 millimeter. Ik zag dat voorwerp een lengte had van ongeveer 785 millimeter. Ik zag dat de loop was voorzien van een open loopmonding met een diameter van ongeveer 18,3 millimeter. Ik zag dat de loop op een afstand van ongeveer 21,5 millimeter vanaf de loopmonding was versmald tot een diameter van ongeveer 6 millimeter. Ik zag dat de linkerzijde van de kast was voorzien van het logo Double Eagle, alsmede de aanduidingen “Double Eagle M47 USE 6mm BB Bullet”. Ik zag dat dit voorwerp zodanig op een vuurwapen leek dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt was. Ik zag dat dit voorwerp voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een hagelgeweer van het merk Mossberg, model 590-Al. Gezien bovenstaande is dit veerdrukgeweer een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de regeling Wapens en Munitie.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 31 juli 2017, p. 367, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 12] :
Tijdens de doorzoeking op 15 mei 2017 in unit 3001 werden diverse goederen in beslag genomen, waaronder een veerdrukpistool en een veerdrukgeweer. Om te achterhalen wie de feitelijke eigenaar is van bovengenoemde goederen ontving het onderzoeksteam van het bedrijf [naam bedrijf] , gelegen aan de [adres 3] ’s-Hertogenbosch, de inloggegevens en enkele door hen veiliggestelde camerabeelden behorende bij de loodsruimte 3001, welke op dat moment gehuurd werd door [getuige 10] . Op verschillende data en tijdstippen werden onder meer [verdachte] en [getuige 10] waargenomen op de camerabeelden.
6.
Een proces-verbaal uitgelezen gsm’s verdachte [verdachte] , d.d. 19 juli 2017, p. 398 t/m 403, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 14] :
Ik heb het rapport van de digitale recherche van de smartphone, merk Apple, type iPhone 4, onder goednummer 17-3093-004 bekeken. Deze smartphone is in beslag genomen onder verdachte [verdachte] , tijdens een huiszoeking op 15 mei 2017 aan de [adres 4] .
In de smartphone, merk Apple, type iPhone 4, onder goednummer 17-3093-004, trof ik foto’s aan waarop verdachte [verdachte] te zien is met een vuurwapen/shotgun in zijn hand. Het vuurwapen toont zeer veel gelijkenissen met het vuurwapen welke is aangetroffen tijdens de doorzoeking in een van de opslagboxen van het bedrijf “ [naam bedrijf] ” gelegen aan de [adres 3] te 's-Hertogenbosch. Tevens trof ik op de smartphone, merk Apple, type iPhone 4, onder goednummer 17-3093-004, foto's en een filmpje aan waarop een manspersoon te zien is in een jas met capuchon en een doodshoofdmasker voor zijn gezicht. Deze persoon houdt daarbij twee vuurwapens in zijn handen vast en poseert voor de camera. Aan het einde van het filmpje zet deze persoon het masker af en herken ik deze persoon als zijnde [verdachte] . Tijdens de doorzoeking in een van de opslagboxen van het bedrijf “ [naam bedrijf] ”, gelegen aan de [adres 3] te ’s-Hertogenbosch werd ook een imitatie vuistvuurwapen aangetroffen in een rode tas. Eén van de vuurwapens welke door [verdachte] op het filmpje vasthoudt vertoont zeer veel gelijkenissen met het vuurwapen, welke aangetroffen is tijdens de doorzoeking.
7.
Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 22 november 2016, p. 253 t/m 263, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Mijn vriendin heet [getuige 10] .
8.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 7 februari 2018, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Ten aanzien van feit 3: ik heb een sleutel van opslagloods 3001 van [naam bedrijf] gelegen aan de [adres 3] te ’s-Hertogenbosch.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de verdediging – kort weergegeven – aangevoerd dat niet vast is komen te staan dat de aangetroffen (bivak)muts, een verplaatsbaar voorwerp, door één van de daders van de overval is gedragen en dat er geen bewijs voorhanden is dat de verdachte als een van de overvallers bij de woning van [slachtoffer 1] plaatst. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte geen motief had om de overval te plegen, nu hij over voldoende inkomen beschikte, dat het verleden van de verdachte niet bij kan dragen aan de overtuiging dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woningoverval en dat in het bericht van [getuige 9] niets staat dat zou kunnen duiden op betrokkenheid. De opgegeven signalementen van de daders matchen niet met de verdachte, althans er is geen sprake van specifiek onderscheidende persoonskenmerken, het gesprek tussen de verdachte en [getuige 8] is ontlastend en het is de vraag of [naam mededader] naar waarheid heeft verklaard, aldus de verdediging. Tot slot heeft de verdediging naar voren gebracht dat bij het DNA-onderzoek van de bemonstering van de aangetroffen haren in de (bivak)muts geen DNA-profiel is verkregen, welk gegeven als ontlastend gezien dient te worden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op basis van de bovenstaande gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Plaats delict en aantreffen tas met bivakmuts
Op 15 maart 2001 is omstreeks 00.05 uur een melding binnengekomen bij de politie in verband met de aan de verdachte ten laste gelegde woningoverval op [slachtoffer 1] te Valkenswaard bij perceel [adres 2] Ter plaatse zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangetroffen. Zij hebben verklaard dat zij zijn overvallen door twee met (bivak)mutsen gemaskerde mannen en dat hierbij geld, twee handtasjes met daarin Nederlands en Belgisch geld en bankcheques, een mobiele telefoon en sleutels zijn meegenomen. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden verklaard dat de daders na de overval met een bromfiets/scooter zijn weggereden in de richting van Zeelberg te Valkenswaard. Dit laatste gedeelte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , die omstreeks 23.45 uur over de Vest te Valkenswaard reed en een scooter, met daarop twee personen met donkere mutsen, heeft zien rijden richting Zeelberg te Valkenswaard. Op 16 maart 2001 omstreeks 17.30 uur heeft de getuige [getuige 3] in de nabijheid van een bank gelegen aan de Hogebochten te Westerhoven een plastic tas aangetroffen met daarin een blauwkleurig regenpak, twee lege handtassen en een wollen bivakmuts, terwijl deze plastic tas met inhoud hier op 15 maart 2001 omstreeks 17.00 uur nog niet lag. Op 20 maart 2001 hebben de verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] in de directe nabijheid van de plek waar de getuige [getuige 3] de tas heeft aangetroffen een mobiele telefoon van het merk Philips aangetroffen.
Het hof ziet zich gesteld voor de vragen of de bivakmuts in de aangetroffen plastic tas door getuige [getuige 3] delict-gerelateerd is en of de verdachte één van de overvallers is.
Aangetroffen bivakmuts delict-gerelateerd?
De door de getuige [getuige 3] aangetroffen tasjes in de plastic tas en de door de politie aangetroffen mobiele telefoon zijn tijdens het opnemen van de aangifte van [slachtoffer 2] aan haar getoond. Zij herkende de polstasjes en de mobiele telefoon als zijnde de voorwerpen die tijdens de overval op 15 maart 2001 door de daders zijn meegenomen.
De mededader, [naam mededader] , heeft in april 2001 verklaard over zijn betrokkenheid bij de desbetreffende overval op [slachtoffer 1] . Hiertoe heeft hij verklaard dat hij samen met een andere man, die hij [jongen 1] noemt, deze overval heeft gepleegd. De verklaring van [naam mededader] over de feitelijke toedracht van de overval en de daarbij meegenomen buit is nagenoeg overeenkomstig de verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Tevens heeft [naam mededader] verklaard dat hij en [jongen 1] na de overval op een scooter zijn gevlucht. [jongen 1] heeft toen zijn jas, muts en handschoenen uitgetrokken en vervolgens de jas, muts en donkerkleurige regenbroek en de twee lege mapjes in een plastic tas gedaan en in de opbergruimte van de scooter van [naam mededader] gelegd. Tot slot heeft [naam mededader] verklaard dat hij met zijn scooter via de bossen langs het Eurocircuit in Valkenswaard, via Westerhoven naar Bergeijk is gereden. In Westerhoven is hij in de bossen gestopt en heeft hij de plastic tas met de kleding van [jongen 1] gedumpt in de nabijheid van een afvalbak. Zijn betrokkenheid bij de overval op [slachtoffer 1] en het dumpen van de plastic tas in de bossen in Westerhoven heeft [naam mededader] destijds ook tegen zijn vrienden [getuige 4] en [getuige 6] verteld. Tot slot is gebleken dat de plaats waar [getuige 3] de plastic tas met inhoud heeft gevonden gelegen is op de kortste route door de bossen, vanuit de Venbergse molen via het Eurocircuit te Valkenswaard via Westerhoven naar het toenmalige adres van [naam mededader] te Bergeijk.
Gelet op het vorenstaande, te weten de omstandigheid dat de persoon die door [naam mededader] ‘ [jongen 1] ’ werd genoemd de (bivak)muts heeft afgedaan, dat deze muts in een plastic tas is gedaan en aan [naam mededader] is gegeven en dat die muts is aangetroffen tussen en in de nabijheid van een aantal bij de overval weggenomen goederen, in onderling verband en samenhang bezien met de omstandigheid dat [naam mededader] heeft verklaard dat hij onder andere de bij de overval gebruikte kleding, onder meer de (bivak)muts, van de mededader heeft achtergelaten in de bossen bij Westerhoven, is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat de aangetroffen (bivak)muts in de bossen in Westerhoven de (bivak)muts betreft die de mededader van [naam mededader] op heeft gehad tijdens de overval op [slachtoffer 1] en derhalve delict-gerelateerd is.
Was de verdachte één van de overvallers?
Door het NFI is DNA-onderzoek verricht aan de aangetroffen (bivak)muts (AER500). Onder andere is een speekselspoor en, van die speekselsporen, DNA-materiaal aangetroffen. Het DNA-profiel van de verdachte is sinds 7 april 2015 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-materiaal op de bivakmuts AER500#01. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.
Het hof stelt op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, aldus vast dat de (bivak)muts, welke werd gedragen door de dader tijdens de overval op [slachtoffer 1] , speeksel bevatte - hetgeen verwacht kan worden als de bivakmuts over het gezicht wordt gedragen - en dat uit die speekselsporen DNA-materiaal van de verdachte is verkregen.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat getuige [getuige 7] , een vriend van [naam mededader] , al in april 2001 heeft verklaard dat [naam mededader] tegen hem heeft verteld dat hij een overval had gepleegd bij [slachtoffer 1] met twee andere jongens. Eén van deze jongens werd “ [achternaam verdachte] ” genoemd. Bij zijn verhoor in 2017 heeft de getuige [getuige 7] dit wederom verklaard. Uit de verklaringen van [getuige 8] en de verdachte volgt dat de verdachte “ [achternaam verdachte] ” wordt genoemd. De zus van [naam mededader] , [getuige 5] , heeft verklaard dat haar broer tegen haar heeft gezegd dat de namen die hij bij de politie heeft genoemd in zijn verhoor niet juist zijn. Tevens heeft de getuige [getuige 9] verklaard dat de verdachte en [naam mededader] elkaar kenden en contact met elkaar hadden.
Het hof heeft geen enkele aanleiding om aan de bovengenoemde getuigenverklaringen te twijfelen en het hof acht deze verklaringen dan ook betrouwbaar.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met name de omstandigheid dat de overval is gepleegd door twee personen die waren voorzien van bivakmutsen, dat [naam mededader] een van de overvallers is geweest en dat hij de bivakmuts die de mededader bij de overval had gebruikt heeft weggegooid, dat deze bivakmuts korte tijd later is aangetroffen, dat op de bivakmuts speeksel en uit het speekselspoor DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen en gelet op de omstandigheid dat [naam mededader] tegen een vriend van hem heeft verklaard dat hij de overval heeft gepleegd met een persoon die [achternaam verdachte] wordt genoemd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een van de daders was van de overval.
Het hof hecht dan ook geen geloof aan de pas in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte dat het speeksel en zijn DNA-materiaal op de muts terecht kunnen zijn gekomen omdat hij in die tijd veel mutsjes heeft gedragen en hij die bij het opzetten ervan wel eens deels in zijn mond hield.
Dat de signalementen waarover door getuigen is verklaard mogelijk niet geheel overeenstemmen met het signalement van verdachte brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof merkt overigens nog op dat volgens de verklaring van [slachtoffer 2] de dader met het pistool langer was dan de dader met het mes en dat dit past in de beschrijving door [naam mededader] dat de mededader het pistool had en de omstandigheid dat [naam mededader] kleiner was dan verdachte.
Bespreking overige verweren
Voor wat betreft het standpunt van de verdediging dat het gesprek tussen de verdachte en [getuige 8] ontlastend is, is het hof van oordeel dat uit dit gesprek geen conclusies kunnen worden getrokken en dat dit gesprek noch belastend noch ontlastend is voor de verdachte. Het hof deelt dit standpunt van de verdediging derhalve niet. Dit geldt eveneens voor het verweer van de verdediging dat de verdachte geen motief had om de overval te plegen, omdat hij over voldoende inkomen beschikte. Dit gegeven doet niet aan het oordeel van het hof af.
Het standpunt van de verdediging dat het de vraag is of [naam mededader] naar waarheid heeft verklaard, deelt het hof niet. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze verklaring, nu het niet alleen een gedetailleerde verklaring betreft omtrent de werkwijze bij de overval, maar [naam mededader] ook zichzelf in deze verklaring heeft belast. Bovendien wordt deze verklaring ondersteund door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
Tot slot heeft de verdediging naar voren gebracht dat bij het DNA-onderzoek van de bemonstering van de aangetroffen haren in de (bivak)muts geen DNA-profiel is verkregen.
Het hof is van oordeel dat hieruit geen conclusies kunnen worden getrokken en dat dit noch belastend noch ontlastend is voor de verdachte.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren in al hun onderdelen. Al hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte één van de overvallers is geweest bij de overval bij [slachtoffer 1] .
Kwalificatie strafbare handelen
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is onder A diefstal in vereniging met (bedreiging van) geweld en onder B afpersing in vereniging tenlastegelegd. Tijdens de overval zijn zowel goederen weggenomen als afgegeven. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt de rechter in een dergelijk geval enige vrijheid toe om bepaalde gedragingen ofwel als “wegnemen” of als “afgifte” te kwalificeren. Het hof zoekt hierbij aansluiting en kwalificeert het ten laste gelegde als afpersing in vereniging (onder 1B ten laste gelegd). Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1A tenlastegelegde diefstal in vereniging met (bedreiging van) geweld.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet, althans volstrekt onvoldoende, blijkt dat het opzet van de verdachte gericht was op de dood van aangever. Op de camerabeelden is niet waar te nemen dat de verdachte de aangever tegen zijn hoofd heeft geschopt en ook is er geen door een arts geconstateerd letsel aan het hoofd van de aangever, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] beiden de camerabeelden van het geweldsincident in de Karrenstraat te ’s-Hertogenbosch op 24 december 2016 hebben bekeken. Beide verbalisanten hebben geverbaliseerd dat de kale man (
het hof begrijpt: de verdachte)de man met donker haar (
het hof begrijp: aangever [slachtoffer 3] )met zijn vuist tegen/op het gezicht slaat, waarop de man ten val komt, waarop de kale man de man met het donkere haar onder andere drie keer schopt/trapt tegen zijn hoofd/gezicht, terwijl hij op de grond ligt. Door verbalisant [verbalisant 10] wordt beschreven dat met kracht wordt geschopt/getrapt. Ook het hof heeft de camerabeelden bekeken in raadkamer (met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging). Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisanten een adequate beschrijving hebben gegeven van hetgeen op de beelden valt waar te nemen.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte de aangever driemaal met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl de aangever op de grond lag. De omstandigheid dat de zich in het dossier bevindende medische informatie geen melding maakt van enig letsel aan het hof/in het gezicht van de aangever doet geen enkele afbreuk aan de waarnemingen van de hiervoor vermelde verbalisanten. Het hof merkt in dit verband overigens op dat uit de verklaring van de aangever blijkt dat hij wel degelijk letsel heeft opgelopen aan zijn gezicht. Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het mogelijk intreden van de dood van de aangever en derhalve hoe het handelen van de verdachte dient te worden gekwalificeerd. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft met kracht met geschoeide voet meermalen tegen het hoofd, een zeer kwetsbaar gedeelte van het lichaam, van de aangever getrapt, terwijl de aangever op de grond lag. Naar algemene ervaringsregels kan het met geschoeide voet met kracht schoppen tegen het hoofd hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg hebben. De gedragingen van de verdachte kunnen derhalve worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood van de aangever. De verdachte heeft die kans, blijkens zijn handelen, ook welbewust aanvaard en op de koop toegenomen. Derhalve acht het hof voorwaardelijk opzet op het van het leven beroven van de aangever bij de verdachte aanwezig.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met één of beide nepwapens poseert op de foto’s en wie de nepwapens in de opslagbox heeft neergelegd. Derhalve heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte één of beide nepwapens voorhanden heeft gehad. Uit de verklaringen van de verdachte op 25 oktober 2017 en 7 februari 2018 hieromtrent valt geen wetenschap te putten en deze verklaringen leveren geen bekentenis op, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hiervoor vermelde gebezigde bewijsmiddelen volgt dat tijdens een doorzoeking op 15 mei 2017 in een opslagbox, unit met nummer 3001, aan de [adres 3] te ’s-Hertogenbosch een veerdrukpistool en een veerdrukgeweer zijn aangetroffen. Deze opslagbox werd op dat moment gehuurd door [getuige 10] , zijnde de vriendin van de verdachte. Uit de camerabeelden is gebleken dat de verdachte en [getuige 10] op verschillende data en tijdstippen zijn waargenomen bij de desbetreffende opslagbox. Het veerdrukpistool en het veerdrukgeweer zijn onderzocht door verbalisant [verbalisant 13] . Hij heeft geconcludeerd dat voornoemde wapens veerdrukwapens waren in de vorm van een pistool en geweer en dat beide voorwerpen zodanig op vuurwapens lijken dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
Door verbalisant [verbalisant 14] is een onder de verdachte in beslag genomen smartphone onderzocht. Op deze smartphone heeft de verbalisant foto’s en filmpjes aangetroffen waarop de verdachte poseert met wapens in zijn handen, welke wapens zeer veel gelijkenissen vertonen met de in de opslagbox aangetroffen wapens.
De verdachte heeft verklaard dat hij beschikt over een sleutel van de desbetreffende opslagbox.
Het hof is van oordeel dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, de verdachte de wapens die zijn aangetroffen in de opslagbox voorhanden heeft gehad. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van [verbalisant 14] in het dossier, welke op ambtseed is opgemaakt door een daartoe bevoegde verbalisant.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een sleutel had van de opslagbox waarin de wapens zijn aangetroffen en dat hij op foto’s/filmpjes poseert met wapens die zeer veel gelijkenissen vertonen met de in de opslagbox aangetroffen wapens. Het hof acht dit voldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de wapens.
Het verweer van de verdediging dat stoelt op de stelling dat niet vastgesteld kan worden wie de wapens in de opslagbox neer heeft gelegd, doet aan het voorgaande niet af.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van twee imitatiewapens en dat derhalve het onder 3 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) kan doen. De aangever heeft namelijk kort voorafgaande aan het geweldsincident de vriendin van de verdachte onzedelijk betast, vervolgens een glas met inhoud in haar richting gegooid en tot slot tegen de verdachte geroepen dat hij hem kapot zou steken. Deze verbale bedreiging zou de aangever ook meerdere keren tijdens het geweldsincident hebben geuit. Gelet hierop is sprake van een gerechtvaardigde en noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanranding van de verdachte en zijn vriendin, althans van noodweerexces, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt, gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden heeft het hof waargenomen dat de verdachte, zijn vriendin en de aangever in beeld komen gelopen, dat de aangever op enig moment wegloopt van de verdachte en zijn vriendin, dat de verdachte achter hem aan loopt en dat de verdachte de aangever van achteren tegen zijn hoofd slaat, waarop de aangever op de grond valt. Hierna vervolgt het incident zoals reeds bij de bewijsmiddelen is weergegeven.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel of de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof stelt voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van – in dit geval – eigen of eens anders lijf en dat de verdediging tegen die aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van (onder andere) zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van het hof kan de gedraging van de aangever, het gooien van een glas met inhoud in de richting van de vriendin van de verdachte, weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar kunnen de daarop volgende handelingen van de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt. Na het gooien van het glas met inhoud in de richting van de vriendin van de verdachte is de aangever weggelopen en pas daarna is de verdachte naar de aangever gelopen en heeft hij hem van achteren tegen zijn hoofd geslagen. Op dat moment bestond er geen enkele noodzaak tot verdediging. De ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding was op dat moment al ruim voorbij. Dit geldt ook voor de gestelde onzedelijke aanranding van de vriendin van de verdachte door de aangever. Dit zou namelijk al hebben plaatsgevonden nog voordat de aangever het glas met inhoud gooide. De gedragingen van de verdachte duiden er veeleer op dat hij wraak wilde nemen op de aangever.
Voor wat betreft de gestelde verbale bedreigingen die aangever op meerdere momenten tijdens het incident jegens de verdachte zou hebben geuit, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de aangever deze verbale bedreigingen heeft geuit, Gelet op de verklaring van aangever dat hij is gevallen en buiten bewustzijn is geraakt en het late moment waarop de verdachte voor het eerst over de beweerdelijke bedreigingen verklaart, acht het hof het niet aannemelijk dat de bedreigingen daadwerkelijk door de aangever zijn geuit. Het hof merkt in dit verband nog op dat, ook al zou de aangever nog bedreigingen hebben geuit, dit geen enkele reden voor verdachte kon zijn om aangever, die weerloos op de grond lag, te schoppen en te slaan.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep op noodweer van ook verworpen.
Nu het hof van oordeel is dat er voor de verdachte geen sprake is geweest van een noodzaak tot verdediging, kan er derhalve ook geen sprake zijn van een overschrijding van de noodzakelijke verdediging, zodat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Het onder 1B bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot doodslag.
Het onder 3 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht dat het hof zal volstaan met een volstrekt andere en lagere strafoplegging van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een gewelddadige woningoverval op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hierbij heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en hem daarmee tegen het hoofd geslagen, terwijl zijn mededader het slachtoffer [slachtoffer 2] een mes heeft getoond. Bij de overval heeft de verdachte de hoofdrol gespeeld. Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt en met een vuurwapen wordt gedreigd, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben, met name nu de overval ook nog eens in de woning van de slachtoffers, een plek die nu juist rust en veiligheid zou moeten bieden, heeft plaatsgevonden. Uit de gezamenlijke schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat zij als gevolg van deze strafzaak nog steeds kampen met een herbeleving van negatieve gevoelens. De verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onrust, onveiligheid en angst in de samenleving. De verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer 3] . Het handelen van de verdachte kenmerkte zich door nietsontziend, bruut geweld tegen
een slachtoffer dat reeds door een vuistslag van de verdachte tegen de grond was geslagen en weerloos was. Ondanks de op dat moment weerloze toestand van het slachtoffer, liggend op de grond, heeft de verdachte het slachtoffer nog twee harde vuistslagen in het gezicht gegeven en hem drie keer op nietsontziende wijze hard tegen het hoofd/gezicht getrapt. Het incident heeft plaatsgevonden rond sluitingstijd in het uitgaansgebied. De verdachte is na vervelend, onbetamelijk gedrag van het slachtoffer overgegaan tot eigenrichting en is zich hierbij, zoals hiervoor reeds vermeld, te buiten gegaan aan buitensporig geweld. Het zeer gewelddadige karakter van dit door de verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat de verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. De verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een levensbedreigend gevaar voor een ander in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van diens belangen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Dat is in dit geval niet anders, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Een delict als het onderhavige veroorzaakt bovendien veel maatschappelijke onrust en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Tot slot is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van twee imitatiewapens. Het bezit van imitatiewapens is verboden omdat dit soort wapens geschikt is voor bedreiging of afdreiging van personen en daarmee een risico vormt voor de veiligheid van personen.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 3 augustus 2020, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken en op de met betrekking tot de persoon van de verdachte opgemaakte rapportages van psychiaters [naam psychiater] (supervisor) en [naam psychiater 2] en GZ-psycholoog [naam psycholoog] en het reclasseringsrapport van 5 oktober 2017.
Psychiaters [naam psychiater] en [naam psychiater 2] en GZ-psycholoog [naam psycholoog] hebben op 10 augustus 2017 en 12 september 2017 Pro Justitia rapportages betreffende de verdachte uitgebracht. De deskundigen hebben bij de verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis gesignaleerd, met, aldus de psycholoog, narcistische trekken. Vanwege de ontkennende houding van de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder 1 en het tijdsverloop kunnen de deskundigen over de doorwerking van de stoornis enkel uitspraken doen ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2. De psychiaters achten de verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor dit feit, doch de psycholoog acht hem te dier zake verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof neemt de conclusie van de psychiaters betreffende de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 en de onderbouwing daarvan over. Derhalve rekent het hof het tenlastegelegde onder 2 de verdachte volledig toe.
Het hof ziet geen grond om ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1B aansluiting te zoeken bij de straf die mededader [naam mededader] in 2002 opgelegd heeft gekregen. Het hof acht de rol van de verdachte bij het bewezenverklaarde onder 1B van wezenlijk meer gewicht dan de rol van de mededader.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde onder 1B en 2 primair, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Gelet hierop slaat het hof geen acht op het advies van de reclassering d.d. 5 oktober 2017 omtrent de afdoening, nu daarvoor bij een strafoplegging als hier aan de orde geen ruimte bestaat.
Alles overziend is het hof met de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst, de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Namens de verdachte is op 6 maart 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas bij arrest van heden, 12 oktober 2020 arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van zeven maanden.
De beoordeling van de redelijkheid van de duur van de zaak is echter onder meer afhankelijk van verschillende omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van een verdachte en/of zijn raadsman/raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de verdediging gedurende een aantal maanden op eigen verzoek tapgesprekken heeft uitgeluisterd hetgeen, in afwachting hiervan, heeft geleid tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Hierdoor is de vertraging niet te wijten aan het Openbaar Ministerie dan wel het hof. Daarnaast hebben de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep tezamen niet meer dan vier jaren geduurd. Gelet op deze omstandigheden tezamen zal het hof geen rechtsgevolg verbinden aan de schending van de redelijke termijn en volstaan met de enkele constatering ervan.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is eerder door het hof met ingang van 10 april 2019 te 10.00 uur geschorst tot de datum en het tijdstip van de einduitspraak.
Dit brengt mee dat het bevel tot voorlopige hechtenis herleeft en dat de voorlopige hechtenis niet langer is geschorst. Het hof ziet geen reden om de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel te schorsen. Het hof wijst het daartoe strekkende verzoek van de raadsman af.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en gelet op de duur van de gevangenisstraf die aan de verdachte zal worden opgelegd, is opheffing van de voorlopige hechtenis niet aan de orde.
Het hof is voorts van oordeel dat bij afweging van het persoonlijk belang dat de verdachte heeft bij een schorsing van de voorlopige hechtenis tot het onherroepelijk worden van het arrest tegen het algemeen belang dat met de voortzetting van de voorlopige hechtenis is gemoeid, het laatste belang in casu het zwaarst dient te wegen. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding voor een nieuw bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Beslag
Het hof is van oordeel dat de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen – te weten twee imitatiewapens – vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu dit voorwerpen betreffen tot welke het onder 3 bewezenverklaarde is begaan, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld, beide strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.850,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
De benadeelde partijen hebben in hoger beroep te kennen gegeven de vorderingen te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat in de zaak van de mededader [naam mededader] de vorderingen tot een bepaald bedrag hoofdelijk zijn toegewezen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de zoon van de benadeelde partijen te kennen gegeven dat [naam mededader] een bepaald bedrag heeft betaald, hij beschikt echter niet over informatie in hoeverre de toegewezen bedragen zijn voldaan door [naam mededader] . Het hof is van oordeel dat nader onderzoek naar deze informatie telkens een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 14.434,72, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende posten:
1. Materiële schade: € 11.934,72
o Apotheek (verplicht eigen risico) € 64,79;
o Lomed Thuiszorg (krukken) € 38,70;
o Jas (The North Face Fern Canyon) € 116,95;
o Reparatie horloge (kapotte kroon, merk Cortese Torino) € 100,-;
o Kosten niet gebruikt abonnement [naam sportschool] (januari t/m juni 2017, 6 x
€ 19,99) € 119,94;
o Kosten niet gebruikt abonnement [naam sportschool] (januari t/m juni 2017, 6 x
€ 11,95) € 71,70;
o Collegegeld (december 2016 t/m mei 2017) € 1.322,64;
o Schade door studievertraging (6 maanden volgens richtlijn Letselschaderaad, richtlijn HBO/WO 2017 € 20.200,- x 0,5) € 10.100,-
2. Immateriële schade: € 2.500,-
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 8.139,31, bestaande uit € 6.472,64 aan materiële schade (kosten apotheek, thuiszorg, jas, reparatie horloge, collegegeld januari 2017 t/m mei 2017 (5 x € 220,44) en studievertraging 3 maanden (€ 5.050,-)) en € 1.666,67 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot een aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft het deel van de vordering met betrekking tot het collegegeld van december 2016, te weten een bedrag van € 220,44, afgewezen en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.320,44, bestaande uit een materiële schadevergoeding van € 320,44 (kosten apotheek, thuiszorg, jas, reparatie horloge) en een immateriële schadevergoeding van € 2.000,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Beoordeling van het overige gedeelte van de vordering vormt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn ordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 2.320,44. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 287, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1A tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1B, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1B, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee imitatiewapens.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.320,44 (tweeduizend driehonderdtwintig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 320,44 (driehonderdtwintig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.320,44 (tweeduizend driehonderdtwintig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 320,44 (driehonderdtwintig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 december 2016.
Stelt vast dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is herleefd en dat de voorlopige hechtenis niet langer is geschorst.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. dr. S. Brinkhoff, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 12 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. dr. S. Brinkhoff zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.