ECLI:NL:GHSHE:2020:3098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
20-003760-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederspannigheid met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor wederspannigheid met enig lichamelijk letsel ten gevolge, en kreeg een straf van 10 dagen jeugddetentie. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 augustus 2019, waarbij de verdachte zich met geweld verzette tegen ambtenaren die hem naar het cellencomplex wilden overbrengen. Tijdens dit verzet raakte een van de ambtenaren, [aangever], gewond. Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld en de vordering van de benadeelde partij, [aangever], tot schadevergoeding beoordeeld. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde en dat er een causaal verband was tussen het verzet en het letsel van de ambtenaar. De verdachte werd veroordeeld tot 10 dagen jeugddetentie en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente. Het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 15 dagen jeugddetentie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003760-19
Uitspraak : 30 september 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 2 december 2019, parketnummer 01-232240-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-855013-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentieplaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van ‘wederspannigheid met enig lichamelijk letsel ten gevolge’ veroordeeld tot 10 dagen jeugddetentie. Voorts is de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 472,- toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en is de tenuitvoerlegging gelast van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 3 juli 2018, te weten 15 dagen jeugddetentie.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, behoudens de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en met aanvulling van de bewijsmiddelen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben’. Verdachte heeft de wederspannigheid bekend, maar heeft geen opzet gehad op het toebrengen van enig letsel. Voorts is er een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2019 te 's-Hertogenbosch, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [aangever] (surveillant/assistent-beveiliger), en/of tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] (aspirant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn/haar bediening, te weten ter overbrenging van verdachte naar het cellencomplex van de rechtbank door
- zich los te trekken/rukken uit de greep van die opsporingsambtena(a)r(en) en/of
- waardoor (vervolgens) hij en die [aangever] op de grond zijn gevallen en/of
- te stompen/slaan op/tegen het lichaam van die [aangever] en/of
- een elleboogstoot te geven op/tegen het bovenlichaam van die [aangever] en/of
- die [verbalisant 1] op/tegen het been te schoppen/trappen,

terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten gescheurde banden bij het sleutelbeen en/of (een) kneuzing(en) bij die [aangever] ten gevolge heeft/hebben gehad;

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op 22 augustus 2019 te 's-Hertogenbosch, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [aangever] (surveillant/assistent-beveiliger), en tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] (aspirant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter overbrenging van verdachte naar het cellencomplex van de rechtbank door
- zich los te trekken/rukken uit de greep van die opsporingsambtenaren en
- waardoor (vervolgens) hij en die [aangever] op de grond zijn gevallen en
- te stompen tegen het lichaam van die [aangever] en
- een elleboogstoot te geven tegen het bovenlichaam van die [aangever] en
- die [verbalisant 1] op/tegen het been te schoppen/trappen,

terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten gescheurde banden bij het sleutelbeen en kneuzingen bij die [aangever] ten gevolge hebben gehad;

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit voor het onderdeel ‘terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft’. Daartoe is in de kern aangevoerd dat verdachte de wederspannigheid niet heeft ontkend, maar wel heeft ontkend opzet te hebben gehad op het toebrengen van enig letsel aan de betreffende verbalisant. Het letsel van [aangever] wordt niet betwist maar wel wordt betwist dat dit door de wederspannigheid van verdachte is veroorzaakt. [aangever] heeft verdachte vastgepakt om hem zodoende uit balans te brengen. Als gevolg daarvan zijn de beide mannen gevallen. Door de val en dus door het handelen van [aangever] zelf is volgens de raadsvrouw het letsel ontstaan.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 22 augustus 2019 bij de rechter-commissaris in het Paleis van Justitie te ‘s-Hertogenbosch werd voorgeleid. Nadat de rechter-commissaris had besloten dat verdachte 14 dagen in bewaring werd gesteld, moest verdachte meelopen met [verbalisant 1], aspirant van de politie eenheid Oost-Brabant, naar het cellencomplex. Zowel de vader als de moeder van verdachte waren het hier niet mee eens en lieten dit woordelijk ook weten. Bij de balie van de rechter-commissaris liepen de spanningen op. Verdachte mocht van [verbalisant 1] nog even zijn moeder knuffelen en daarna moest hij mee lopen. Nadat [verbalisant 1] mededeelde dat verdachte mee moest komen negeerde hij haar tot twee keer toe. Hierop nam [verbalisant 1] verdachte bij zijn schouders en probeerde ze hem zachtjes mee te trekken. Een andere verbalisant trachtte om moeder weg te trekken. Toen verdachte dit zag werd hij erg agressief en riep hij: “Niet aan mijn moeder komen, blijf van mijn moeder af”. Verdachte wilde zich losrukken uit de greep van [verbalisant 1] waarop ze hem verder de gang in trok. Op dat moment probeerde ook [aangever], die in uniform gekleed was en die werkzaam was op de cellengang in het paleis van justitie, tevens werkzaam als beveiliger op de afdeling arrestantenzorg, de verdachte weg te trekken. Hierop ging verdachte zich heftiger verzetten. [aangever] kwam door een valpartij onder de verdachte terecht. [verbalisant 1] heeft getracht verdachte bij de benen te pakken en zag en voelde dat verdachte een trappende beweging richting haar linkerknie maakte. [2]
[aangever] heeft het incident als volgt beschreven. [aangever] heeft verdachte bij zijn rechterarm vastgepakt en voelde dat verdachte zich los probeerde te wringen en niet mee wilde werken, waarop hij besloot om geweld toe te passen door de verdachte uit zijn evenwicht te trekken bij zijn keel zodat verdachte uit het zicht zou komen van zijn moeder en vader. [aangever] trok verdachte achterover en merkte dat verdachte niet meewerkte waardoor ze beiden ten val kwamen. [aangever] voelde direct een scherpe pijn in zijn linkerschouder. Verdachte viel met zijn rug op de buik van [aangever]. Verdachte draaide zich om en sloeg met zijn vuist op het bovenlichaam van [aangever]. Hierna kwam er een flink aantal collega’s aanlopen waarop verdachte zich opnieuw probeerde los te trekken. Verdachte gaf [aangever] een harde stomp met zijn elleboog op zijn bovenlichaam. [3]
[verbalisant 2] en [verbalisant 3] kwamen ter versterking naar de gang van de rechter-commissaris. Ze zagen dat verdachte niet rustig was en dat hij wild om zich heen begon te trappen en bewegen. Hierbij schopte verdachte ook [verbalisant 1]. [4] [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zagen aan het gezicht van [aangever] dat hij pijn had. [5] In het ziekenhuis is geconstateerd dat [aangever] bij zijn sleutelbeen bandletsel heeft en dat hij kneuzingen had. [6]
Verdachte heeft erkend zich te hebben verzet toen hij werd meegenomen. [7]
Het hof stelt voorop dat verdachte zich willens en weten heeft verzet tegen de opsporings-ambtenaren die hem wilde weggeleiden. Ten aanzien van het verzet bestaat er geen enkele discussie. Verdachte heeft bekend zich te hebben verzet en ook de verbalisanten hebben hierover gerelateerd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van enig lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van het hof is het ontstaan van letsel in deze tenlastelegging als een gevolg van het verzet opgenomen. Voor dit onderdeel is geen afzonderlijk opzet vereist. Wel moet er een causaal verband zijn tussen het verzet en het letsel dat is ontstaan.
Omdat verdachte zich probeerde los te wringen en niet mee wilde werken heeft [aangever] verdachte bij de keel gepakt om hem uit balans te krijgen. [aangever] heeft de verdachte achterover getrokken en merkte dat verdachte niet meewerkte. Daardoor zijn zij gevallen, waarbij verdachte bovenop [aangever] terechtkwam. Ten gevolge daarvan heeft [aangever] lichamelijk letsel, te weten gescheurde banden bij het sleutelbeen en kneuzingen overgehouden. Dit letsel is een voorzienbare omstandigheid bij dergelijk verzet en kan aan de verdachte worden toegerekend. Het is immers door het verzet van verdachte dat de verbalisant zich genoodzaakt zag verdachte uit zijn evenwicht te trekken waardoor beiden zijn gevallen en verdachte bovenop [aangever] terecht is gekomen en waardoor [aangever] letsel heeft opgelopen. Het hof acht het causale verband dus aanwezig.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen en acht op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de situatie mede door de rol van de ouders is geëscaleerd. Verdachte heeft verkeerd gereageerd op zijn moeder en heeft hiervoor ook zijn excuses aangeboden. Bij verdachte is er geen sprake van onwil. Ondanks dat het voor verdachte moeilijk is om afspraken na te komen verzoekt de raadsvrouw om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, nu verdachte geen strafblad heeft voor geweldsdelicten. Wanneer verdachte vrijkomt, kan hij aan de slag als autocleaner. Nieuwe detentie zal dit traject doorkruisen en verdachte heeft juist veel baat bij structuur.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid met enig lichamelijk letsel ten gevolge. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij de opsporingsambtenaren heeft belemmerd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en daardoor bij een van de betrokken opsporingsambtenaren letsel is veroorzaakt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op hetgeen blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 september, waaruit volgt dat verdachte wel eerder wegens vernielingen is veroordeeld, maar nog niet eerder voor geweldsdelicten tegen personen.
Het hof heeft voorts kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 14 augustus 2020 waaruit volgt dat verdachte al geruime tijd onder de aandacht is van de Kinderbescherming. Verdachte heeft hechtingsproblematiek, een IQ van 64 en is erg wantrouwend. Hij heeft meermaals werkstraffen opgelegd gekregen die veelal negatief terug zijn gemeld. Uit het rapport volgt ook dat verdachte geen motivatie lijkt te hebben om werkstraffen positief af te ronden. De jeugdreclassering heeft veel pogingen gedaan om verdachte te begeleiden, maar verdachte stelt zich niet of nauwelijks begeleidbaar op.
Gelet op het feit dat verdachte meermaals is veroordeeld tot werkstraffen en deze reeds negatief retour zijn gezonden en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur van 10 dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 922,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in € 172,- voor huishoudelijke hulp en een bedrag van € 750,- aan smartengeld.
De kinderrechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 472,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2019 ( € 300,- immateriële schade) en vanaf 20 november 2019 (€ 172,- materiële schade) tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven zijn gehele vordering in hoger beroep te handhaven mede omdat hij gedurende langere tijd last heeft gehad van zijn schouder waardoor hij enige tijd niet en enige tijd op therapeutische basis heeft gewerkt. In de toelichting op zijn vordering spreekt hij van helse pijnen.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde hulp nodig heeft gehad in het huishouden. Derhalve kan het bedrag aan huishoudelijke hulp van € 172,- worden toegewezen.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij veel pijn door het letsel heeft gehad waarvan hij twee tot drie maanden last heeft gehad en waardoor hij een tijd niet heeft kunnen werken. Hierdoor en doordat het feit gepleegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn beroep is het hof van oordeel dat een bedrag van € 750,- aan smartengeld redelijk en billijk is.
Het voren overwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 922,- volledig zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade wordt bepaald op 20 november 2019 en voor de immateriële schade op 22 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever] is toegebracht tot een bedrag van € 922,-. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 20 november 2019 en voor de immateriële schade vanaf 22 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij conform landelijke afspraken bepalen dat geen gijzeling wordt opgelegd.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 15 dagen, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2018 onder parketnummer 01-855013-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 15 dagen dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i en 181 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 10 (tien) dagen;

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 922,00 (negenhonderdtweeëntwintig euro) bestaande uit € 172,00 (honderdtweeënzeventig euro) materiële schade en
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 20 november 2019 en voor de immateriële schade vanaf 22 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 922,00 (negenhonderdtweeëntwintig euro) bestaande uit € 172,00 (honderdtweeënzeventig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiële schade vanaf 20 november 2019 en voor de immateriële schade vanaf 22 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2018, parketnummer 01-855013-18, te weten
jeugddetentievoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 30 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, basisteam ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2019192648 Z, gesloten d.d. 15 september 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-35.
2.Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], aspirant van de politie-eenheid Oost-Brabant d.d. 22 augustus 2019, pagina 11 – 12.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 augustus 2019, pagina
4.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 22 augustus 2019, pagina 10.
5.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 22 augustus 2019, pagina 10 en Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], aspirant van de politie-eenheid Oost-Brabant d.d. 22 augustus 2019, pagina 11 – 12.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 23 augustus 2019, pagina
7.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 14 september 2019, pagina 17 – 23.