In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, bestaande uit de Maatschap 1, appellant en appellante, tegen de Maatschap 2, geïntimeerde. De zaak betreft de verkoop van kwekerijbenodigdheden en aardbeienplanten door de geïntimeerde aan de appellanten. De appellanten betwisten dat zij als partij bij de overeenkomst kunnen worden aangemerkt, en stellen dat de overeenkomst is gesloten door een derde partij, de naamloze kwekerij. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de appellanten tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst en hen veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.318,70, vermeerderd met rente en kosten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de getuigenverklaringen en de communicatie tussen partijen. Het hof oordeelt dat de overeenkomst is gesloten tussen de geïntimeerde en de appellant in persoon, en niet met de naamloze kwekerij. Het hof vernietigt het eindvonnis voor zover het de Maatschap 1 en appellante betreft, en wijst de vorderingen van de geïntimeerde tegen hen af. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige en veroordeelt de appellant in de proceskosten van de geïntimeerde in hoger beroep.