ECLI:NL:GHSHE:2020:3076

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
200.262.078_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van verkoopmakelaar voor lekkages in woning en vrijwaring door verkoper

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant], handelend namens zichzelf en als erfgenaam van zijn overleden partner, tegen [geïntimeerde], de verkoopmakelaar van een woning met lekkages. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de makelaar voor de schade die de koper van de woning heeft geleden als gevolg van deze lekkages. De appellant had de makelaar in vrijwaring aangesproken voor de kosten die hij moest betalen aan de koper, [koopster v/d woning]. De rechtbank Limburg had eerder in een vonnis van 27 maart 2019 geoordeeld dat de woning non-conform was en had de vorderingen van de appellant in de vrijwaringszaak afgewezen. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de makelaar niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen, omdat de appellant de makelaar had voorzien van informatie over eerdere lekkages en herstelwerkzaamheden, en dat de makelaar niet verplicht was om deze informatie aan de koper door te geven. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van makelaars en verkopers in het geval van verborgen gebreken in onroerend goed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.262.078/01
arrest van 6 oktober 2020
in de zaak van
[appellant] ,handelend namens zichzelf en in zijn hoedanigheid van erfgenaam van
[overleden partner van appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.J. Flipse te Breda,
tegen:
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.F. van Schendel te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 juni 2019 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 27 maart 2019 tussen appellant - [appellant] - als eiser (in vrijwaring) en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde (in vrijwaring).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/241883 / HA ZA 17-571)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 20 juni 2019;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 15 oktober 2019 met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 7 januari 2020.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in dit hoger beroep, samengevat, om het volgende.
[appellant] en zijn echtgenote [overleden partner van appellant] , die op 27 januari 2018 is overleden, zijn in 2007 gezamenlijk eigenaar geworden van de woning aan de [adres] te [plaats] (verder: de woning).
In april 2013 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] opdracht gegeven om als makelaar de verkoop van de woning te verzorgen. Door bemiddeling van [geïntimeerde] is de woning op 6 oktober 2015 verkocht aan mevrouw [koopster v/d woning] (verder: [koopster v/d woning] ).
Voorafgaand aan de verkoop heeft [koopster v/d woning] de woning geïnspecteerd met haar echtgenoot [koper v/d woning] , aannemer [aannemer] van [bedrijf 1] en makelaar [makelaar] van [geïntimeerde] . Daarna heeft een tweede bezichtiging plaatsgevonden waarbij [koopster v/d woning] , [koper v/d woning] en [aannemer] aanwezig waren. [aannemer] heeft tijdens de inspectie opgemerkt dat er onder meer in de buitenmuren van de woning geen dilatatievoegen zaten waardoor er scheurvorming is ontstaan aan het gevelmetselwerk. Aan de binnenzijde van de woning zijn dezelfde gebreken geconstateerd. Ook de grote kelder van de woning, bestaande uit een viertal ruimtes, is op het oog geïnspecteerd. Verder onderzoek aan de kelder heeft daarna niet meer plaatsgevonden.
In de koopovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 6
Afgezien van het hiervoor bepaalde, staan verkopers er voor in aan kopers met betrekking tot het verkochte die informatie te hebben gegeven die naar geldende verkeersopvattingen door hen ter kennis van kopers behoort te worden gebracht. Kopers aanvaarden nadrukkelijk dat de resultaten van het onderzoek naar die feiten en omstandigheden die naar geldende verkeersopvattingen tot hun onderzoeksgebied behoren, voor hun risico komen (voorzover deze aan verkopers thans niet bekend zijn).
Kopers hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om het verkochte door een bouwkundige te laten inspecteren. Deze deskundige heeft daarbij een aantal gebreken geconstateerd, hetgeen voor verkopers aanleiding is geweest een aanzienlijke concessie in de prijs te doen. Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat eventuele onvolkomenheden uit vorenstaanden hoofde verdisconteerd zijn in de gematigde koopprijs.’
[koopster v/d woning] heeft de woning in februari 2016 betrokken en kort daarna vochtoverlast in de kelder ervaren. Zij heeft [geïntimeerde] in de persoon van [makelaar] daarvan in kennis gesteld. Aan [koopster v/d woning] is meegedeeld dat er eerder lekkageproblemen waren geweest in de kelder en dat [appellant] daarvoor een vochtweringsbedrijf had ingeschakeld. [appellant] heeft [koopster v/d woning] naar dit bedrijf doorverwezen, waar zij op 21 maart 2016 te horen kreeg dat de nieuwe vochtproblemen niet onder de garantie van de eerdere werkzaamheden vielen.
[koopster v/d woning] heeft [appellant] bij brief van 1 augustus 2016 aansprakelijk gesteld voor de door [koopster v/d woning] te lijden schade als gevolg van de door haar geconstateerde vochtproblemen. [appellant] heeft geen aansprakelijkheid erkend. Bij brief van 15 januari 2017 heeft [appellant] op zijn beurt [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de schadeclaim van [koopster v/d woning] . [geïntimeerde] heeft evenmin aansprakelijkheid erkend.
3.2
Bij dagvaarding van 31 maart 2017 heeft [koopster v/d woning] [appellant] gedagvaard voor de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, zaaknummer C/03/235677 / HA ZA 17-271. (verder: de hoofdzaak). [koopster v/d woning] stelde in die procedure, kort gezegd, dat de woning vanwege lekkages in de kelder niet aan de koopovereenkomst beantwoordde en dat [appellant] aansprakelijk was voor de herstelkosten en verdere kosten.
Bij incidenteel vonnis van 6 september 2017 in de hoofdzaak heeft de rechtbank [appellant] toegelaten [geïntimeerde] in vrijwaring op te roepen.
Bij dagvaarding van 10 oktober 2017 is [appellant] daartoe overgegaan. In de procedure met zaaknummer C/03/241883 / HA ZA 17-571 die daarop is gevolgd (de onderhavige vrijwaringszaak) vorderde [appellant] , kort gezegd, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van al hetgeen waartoe [appellant] in de hoofdzaak zou worden veroordeeld en tot betaling van verdere schade, op te maken bij staat.
In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak heeft de rechtbank gelijktijdig een comparitie van partijen bepaald, die op 10 april 2018 heeft plaatsgevonden.
In de
hoofdzaakheeft de rechtbank bij eindvonnis van 27 maart 2019 voor recht verklaard dat de woning non-conform is en [koopster v/d woning] gemachtigd op kosten van [appellant] de gebreken te laten herstellen conform variant I van het rapport van [bedrijf 2] van 17 juli 2018 dat inmiddels als voorlopig deskundigenbericht was uitgebracht. Tevens is [appellant] veroordeeld tot betaling van deskundigenkosten, beslagkosten, incassokosten en proceskosten met nakosten en wettelijke rente.
In de
vrijwaringszaakheeft de rechtbank bij eindvonnis van 27 maart 2019 de vorderingen van [appellant] geheel afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3
[appellant] heeft tegen het eindvonnis in de hoofdzaak hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.262.077/01). [koopster v/d woning] en [appellant] hebben op 14 oktober 2019 een schikking getroffen waarop het hoger beroep in de hoofdzaak op 5 november 2019 is geroyeerd. De schikking hield in, samengevat, dat [appellant] binnen 14 dagen aan [koopster v/d woning] een bedrag van € 58.812,46 aan herstelkosten zou betalen en afstand deed van het bedrag van in totaal € 11.589,54 aan overige kosten dat [appellant] op 12 augustus 2019 had voldaan.
3.4
In verband hiermee heeft [appellant] in de onderhavige vrijwaringszaak bij memorie van grieven zijn eis gewijzigd zodat deze thans inhoudt, samengevat, een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht, en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van
- het bedrag van € 11.589,54 met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019;
- het bedrag van € 58.812,46 met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2019;
- schadevergoeding vanwege door [koopster v/d woning] gelegde conservatoire beslagen, op te maken bij staat;
- € 2.775,= aan incassokosten, € 290,40 aan deskundigenkosten;
- de proceskosten in beide instanties met nakosten en wettelijke rente.
Tegen deze eiswijziging heeft [geïntimeerde] geen processueel bezwaar aangevoerd. Ook het hof acht de eiswijziging niet ontoelaatbaar, zodat in het hierna volgende van de aldus vermeerderde eis zal worden uitgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de enkele omstandigheid dat het hoger beroep in de hoofdzaak in een schikking is geëindigd op zich geen consequenties heeft voor de eventuele toewijsbaarheid van de vorderingen in de vrijwaringszaak. Inhoudelijk heeft [geïntimeerde] de gewijzigde vorderingen bestreden.
3.5
In deze vrijwaringszaak stelt [appellant] dat [geïntimeerde] de haar opgedragen werkzaamheden niet heeft verricht met de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend makelaar in gelijke omstandigheden mag worden verwacht (artikel 7:401 BW). Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] nagelaten de haar bekende informatie over eerdere lekkages in de kelder en de reparatie daarvan aan [koopster v/d woning] te melden en/of in (artikel 6 van) de koopovereenkomst daarnaar te verwijzen. Wanneer dat wel was gebeurd, zou hij tegen de vordering van [koopster v/d woning] hebben kunnen tegenwerpen dat zij niet aan haar onderzoekplicht had voldaan waardoor haar vordering niet toewijsbaar zou zijn geweest, aldus [appellant] . [geïntimeerde] heeft een en ander betwist.
3.6
De rechtbank heeft [appellant] niet in zijn standpunt gevolgd en daartoe onder meer overwogen dat wanneer de feitelijke verwijten van [appellant] aan het adres van [geïntimeerde] juist zijn, dat niet kan leiden tot toewijzing van diens vordering. De lekkageproblemen waren volgens [appellant] inmiddels opgelost en voor [koopster v/d woning] bestond geen reden om te onderzoeken of de reparaties aan de kelder destijds goed waren uitgevoerd. Voor vermelding in artikel 6 van de koopovereenkomst bestond geen aanleiding aangezien deze bepaling betrekking heeft op een prijsconcessie voor de gebreken die de deskundige van [koopster v/d woning] had geconstateerd en deze deskundige alleen de scheurvorming heeft geconstateerd.
3.7
De eerdere reparaties van lekkages in de kelder waarop wordt gedoeld hebben betrekking op het volgende. [appellant] heeft tijdens zijn bewoning gebreken geconstateerd, lekkages in de kelder en scheurvorming, en in 2011 [de vennootschap] (verder: [de vennootschap] ) ingeschakeld om de gebreken te onderzoeken. In het onderzoeksrapport van [de vennootschap] van 26 maart 2012 is met betrekking tot de oorzaak van de lekkages het volgende vermeld:
“Op basis van de bevindingen ter plaatse zijn er meerdere punten aan te wijzen waar de lekkages hun oorsprong vinden:
-
Als directe en ernstige bron van lekkage is vastgesteld dat water via het koekoek kozijn naar binnen dringt, nadat de koekoek tot boven de onderdorpel van het kozijn vol water is komen te staan; dit water verspreidt zich langs de muur, en over de vloer , maar ook in de spouw vindt een verspreiding plaats, waardoor rondom vocht optrekt in het binnenblad van de buitenmuren. Dit is met name waargenomen in ruimte 0.3.
-
Op diverse plaatsen is ook lekkage op het binnenblad van de buitenmuren vastgesteld dat te herleiden is tot water dat vanaf vloer- of maaiveldniveau langs het binnenblad van de buitenmuren de kelder binnendringt. Dit leidt tot ernstig natte binnenwanden, waarbij het water plaatselijk ook tot onder in de spouw doorloopt en zich hier verspreidt. Dit is geconstateerd in de ruimten 0.4 en 0.5.
-
Ook is in ruimte 0.2 geconstateerd dat het binnenblad van de kelderwand nat is direct rond het kozijn van de koekoek. Het water komt hier zeker niet via de aansluiting van het draaiend deel van het raam op het kozijn van de koekoek naar binnen, maar via de aansluiting van het kozijn op het metselwerk van de koekoek.”
Naar aanleiding van dit rapport zijn de volgende herstelwerkzaamheden aan de woning verricht:
  • het (plaatselijk) injecteren met hars van de kimnaden, drie vochtplekken en de vier koekoekramen (uitgevoerd door [naam bedrijf] );
  • over een groot deel van de buitenmuren is aangebracht een dubbele bitumineuze laag van circa 50 cm hoog net onder maaiveld (uitgevoerd door [appellant] );
  • in twee koekoeken van de kelder is een zinkput met een dompelpomp aangebracht (uitgevoerd door [appellant] ).
3.8
Voorafgaande aan de verkoop van de woning aan [koopster v/d woning] heeft een andere gegadigde aan [geïntimeerde] een aantal vragen gesteld over de woning die [geïntimeerde] naar [appellant] heeft doorgeleid. Bij e-mail van 15 juli 2015 heeft [appellant] in antwoord op vragen over de eerdere lekkages geantwoord dat deze met name in 2011-2012 zijn opgetreden, dat herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd zoals geadviseerd in het deskundigenrapport [het rapport van [de vennootschap] ], dat de oorzaak van de lekkage geheel is opgelost en dat sindsdien alles droog is. Bij e-mail van 22 juli 2015heeft [appellant] nog enkele aanvullende vragen van deze gegadigden over de uitvoering van de herstelwerkzaamheden beantwoord.
3.9
Het deskundigenbericht van [bedrijf 2] van 17 juli 2018 vermeldt als bevindingen van het onderzoek onder meer het volgende
- met betrekking tot de situatie ter plaatse ten tijde van de opname:
Ik trof een normaal bewoond en goed onderhouden pand aan. Het souterrain is slechts zeer beperkt in gebruik; de meeste kelderruimten zijn onbruikbaar omdat met enige regelmaat water binnendringt.
- op de vraag 1a of de kelder waterdicht is:
De kelder is niet waterdicht. Uit onderzoek is gebleken dat de lekkages zich voordoen ter plekke van (… 1 t/m 5…).
- over de oorzaak van de lekkage:
De voornoemde lekkageplekken zijn het gevolg van de gekozen bouwmethode, dan wel van het niet toereikend zijn van de gekozen afwerkingen c.q. waterdichte voorzieningen. De oorzaken vinden dus hun ontstaansmoment tijdens de bouw.
- op de vraag of de lekkage zou zijn opgemerkt bij een bouwkundige inspectie voor de aankoop:
Omdat voor ondergetekende niet meer vast te stellen is hoe de kelders er destijds uitzagen, is die vraag niet stellig te beantwoorden met ja of nee. (…)
- op de vraag of het mogelijk is dat de lekkages een aantal jaren niet zichtbaar zijn geweest:
Dat is zeer te betwijfelen.(…)
- op de vraag over de adviezen van [de vennootschap] :
De daarin geadviseerde zaken onder a, b en c zijn nuttig en nodig, doch niet volledig. [de vennootschap] heeft als gevolg van het niet uitvoeren van destructief onderzoek de lekkageoorzaken zoals beschreven onder vraag 1a punten 1, 2 en 5 gemist.
De aanbevelingen voor herstel in dit rapport zijn in het eindvonnis in de hoofdzaak gevolgd en liggen ten grondslag aan de daarop gevolgde schikking.
3.1
Tegen de achtergrond van deze gegevens over de lekkages in de kelder van de woning zal het hof de drie grieven van [appellant] tegen het eindvonnis van 27 maart 2019 bespreken. Deze grieven leggen het geschil in de vrijwaringszaak in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor; zij lenen zich gezamenlijke behandeling.
3.11
Volgens [appellant] is [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht doordat zij heeft nagelaten [koopster v/d woning] in kennis te stellen van de informatie die [appellant] over de eerdere lekkages heeft verstrekt. [appellant] doelt hierbij op zijn e-mails van 15 en 22 juli 2015, hiervoor onder 3.8 vermeld, en op het rapport van [de vennootschap] van 26 maart 2012, hiervoor onder 3.7 vermeld. [appellant] verwijt [geïntimeerde] niet alleen dat zij deze informatie niet uit eigen beweging aan [koopster v/d woning] heeft laten weten maar ook dat zij het niet nodig vond daarvan melding te maken in (artikel 6 van) de koopovereenkomst zoals [appellant] had geopperd. Uitgaande van haar eigen deskundigheid en ervaring als makelaar had [geïntimeerde] moeten begrijpen dat het niet doorgeven van deze informatie over de lekkages en de reparaties voor [appellant] het risico zou meebrengen dat de koper hem onjuiste of onvolledige informatie zou verwijten. [geïntimeerde] had deze informatie niet alleen in de koopovereenkomst moeten vermelden maar ook de aansprakelijkheid van [appellant] voor eventueel in de toekomst blijkende gebreken aan de kelder moeten uitsluiten. Bekendheid van [koopster v/d woning] met de informatie die bij [geïntimeerde] aanwezig was over de lekkages en de reparaties daarvan zou aan een vordering van [koopster v/d woning] tegen hem in de weg hebben gestaan omdat [koopster v/d woning] wanneer zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, haar onderzoekplicht zou hebben geschonden en [appellant] als verkoper niet op de gebreken zou hebben kunnen aanspreken. Aan het causaal verband tussen een dergelijke wanprestatie van een makelaar en de ontstane schade kunnen volgens de jurisprudentie daarover geen hoge eisen worden gesteld, aldus [appellant] . In dit geval is dat causaal verband volgens hem zonder meer aanwezig, ook wat betreft de verschillende schadeposten waarvan [appellant] vergoeding vordert.
3.12
[geïntimeerde] heeft een en ander gemotiveerd betwist. De informatie over de kelder die zij van [appellant] heeft ontvangen hield in dat er in 2011-2012 lekkages waren geweest, dat deze door [de vennootschap] waren onderzocht en vervolgens waren verholpen, waarna zich geen lekkages meer hadden voorgedaan. Een makelaar die dergelijke informatie niet uit eigen beweging aan een koper doorgeeft handelt volgens [geïntimeerde] niet onzorgvuldig jegens de verkoper. Op de vraag van [appellant] of naar de lekkagegeschiedenis van de kelder moest worden verwezen, heeft [geïntimeerde] gezegd dat dit alleen nodig was wanneer er bij [appellant] twijfel bestond over de juistheid van de door hem verstrekte informatie. [appellant] heeft daarop gezegd dat hij daar geen twijfels over had en dat de kelder droog was. Wanneer [koopster v/d woning] destijds over deze informatie zou hebben beschikt zou dat niet hebben geleid tot een onderzoekplicht van [koopster v/d woning] aangezien bij die stand van zaken geen aanleiding bestond voor enig nader onderzoek. De woning zou dan onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde prijs zijn verkocht aangezien voor een lagere prijs of andere voorwaarden geen grond bestond. Wanneer [koopster v/d woning] de woning vanwege de informatie over de kelder niet zou hebben gekocht, zou [appellant] zelf voor het naderhand noodzakelijk gebleken herstel hebben moeten zorgen. Van causaal verband tussen de gestelde wanprestatie en de opgetreden schade is daarom ook geen sprake, aldus [geïntimeerde]
3.13
De e-mails van 15 en 22 juli 2015 van [appellant] naar aanleiding van expliciete vragen van eerdere gegadigden over de toestand van de kelder houden uitdrukkelijk in dat de lekkages uit 2011-2012 waren onderzocht en adequaat waren verholpen waarna alles droog was gebleven. [geïntimeerde] mocht uitgaan van de juistheid van deze informatie van haar opdrachtgever. Door [appellant] zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden meebrengen dat [geïntimeerde] aan de door [appellant] nadrukkelijk zelf verstrekte informatie had moeten twijfelen. Dat geldt ook voor het rapport van [de vennootschap] aangezien de mededelingen van [appellant] daarover inhielden dat de daarin opgenomen aanbevelingen waren opgevolgd en de herstelwerkzaamheden (deels) door een professioneel bedrijf onder garantie waren uitgevoerd. Wanneer, zoals in dit geval, bij een vrij nieuwe woning lekkages zijn opgetreden, de oorzaak daarvan is onderzocht, herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd, zich gedurende een periode van enkele jaar geen nieuwe problemen hebben voorgedaan en er geen aanwijzingen zijn dat die zich alsnog zullen voordoen, bestaat er voor een verkopend makelaar geen noodzaak hiervan eigener beweging melding te maken bij een gegadigde dan wel de verkoper te adviseren om dat te (laten) doen dan wel daarover een aparte bepaling in de koopovereenkomst op te nemen. De reden voor twijfel is eerst ontstaan door het deskundigenbericht van [bedrijf 2] van 17 juli 2018, maar dat is vooral ook twijfel aan de geloofwaardigheid van de mededelingen van [appellant] tegenover [geïntimeerde] . Wanneer [appellant] [geïntimeerde] onjuiste of onvolledige informatie verstrekt, mag hij haar niet verwijten dat zij haar handelen daarop afstemt. Dat geldt zowel de informatieverstrekking door [geïntimeerde] aan [koopster v/d woning] als het opstellen van de koopovereenkomst. [geïntimeerde] mocht ervan uitgaan dat [appellant] hem juist voorlichtte over de toestand van de woning en [koopster v/d woning] op haar beurt mocht ervan uitgaan dat de informatie over de woning die zij van [geïntimeerde] verkreeg correct en volledig was. Zowel in de situatie dat [koopster v/d woning] van [geïntimeerde] niet de door [appellant] aan [geïntimeerde] verstrekte informatie ontving als in de situatie dat zij die wel zou hebben ontvangen, bestond er voor haar geen aanleiding tot nader bouwkundig onderzoek. Waar voor haar in geen van beide gevallen een onderzoekplicht bestond, kan geen sprake zijn van het verzaken daarvan dat aan haar vordering tegen [appellant] in de weg zou hebben gestaan. Hierop strandt de vrijwaringsvordering zoals [appellant] deze tegen [geïntimeerde] heeft ingesteld.
3.14
Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat de oorzaak van de lekkages en de omvang van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden eerst aan het licht zijn gekomen door het onderzoek van [bedrijf 2] dat verder strekte dan dat van [de vennootschap] , met name door het toepassen van destructief onderzoek. Uit hetgeen [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet worden opgemaakt dat er voor [geïntimeerde] of [koopster v/d woning] enige aanleiding bestond te veronderstellen dat de woning (in die mate) non-conform zou blijken te zijn.
3.15
Een en ander brengt het hof tot dezelfde conclusie als de rechtbank in het eindvonnis van 27 maart 2019 zodat dit vonnis zal worden bekrachtigd met afwijzing van het meer of anders gevorderde. Anders dan [appellant] meent, is hij in het beroepen vonnis terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld.
De grieven van [appellant] worden verworpen; deze behoeven verder geen afzonderlijke bespreking. Voor het overige heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat voor bewijslevering als door hem aangeboden geen aanleiding bestaat. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeel in de kosten van het hoger beroep, met nakosten en de wettelijke rente als in het dictum vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 27 maart 2019 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.020,= aan griffierecht, op € 1.959,= aan salaris advocaat en wat betreft de nakosten op € 157,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.M.H. Schoenmakers en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 oktober 2020.
griffier rolraadsheer