Het opstellen van de concept aktes en het passeren van de akte van verdeling heeft geleid tot een uitgebreide communicatie van [appellante] met [geïntimeerden] . Uit de opsomming daarvan door [appellante] in haar memorie van grieven, voor zover niet (gemotiveerd) bestreden door [geïntimeerden] in haar memorie van antwoord, blijkt dat [appellante] heeft getracht te bewerkstelligen dat de akte van verdeling geheel zou aansluiten bij de feitelijke stand van zaken van die verdeling. [appellante] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij [geïntimeerden] onvoldoende gehoor gevonden heeft voor haar kritiek. [geïntimeerden] erkent dat aanvankelijk is uitgegaan van een volledige verdeling van de gemeenschap in plaats van een partiële verdeling (alleen de gemeenschappelijke woning, de daarop rustende hypotheek en het op naam van [appellante] staande spaargedeelte). Dat was onjuist en daarmee jegens [appellante] mogelijk onzorgvuldig. Volgens [geïntimeerden] is die onjuistheid, opgenomen in het concept, ongedaan gemaakt in de uiteindelijke verdelingsakte. Dat klopt in zoverre dat daarin de oorspronkelijke kwijtingsbepaling
“De Deelgenoten verklaarden dat de verdeling aldus tot genoegen van de Deelgenoten tot stand is gebracht, dat ieder het hem of haar toekomende heeft ontvangen, dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben, uit welken hoofde dan ook, en dat zij elkaar ter zake van deze verdeling volledige kwijting verlenen”
is vervangen door een aangepaste kwijtingsbepaling
“De comparant verklaarde dat de verdeling ter zake het onderhavige registergoed en de daarop rustende hypothecaire geldlening aldus tot genoegen van de Deelgenoten tot stand is gebracht, dat ieder het hem of haar toekomende heeft ontvangen, dat zij - voor zover de bij deze akte in verdeling gebrachte goederen betreffende - over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar ter zake van deze verdeling kwijting verlenen”.
Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de verdelingsakte een partiële verdeling betreft en niet een volledige verdeling. Echter, de bepalingen 7. en 8. zijn ongewijzigd gebleven
“7. Alle overige tussen hen gemeenschappelijke goederen zijn in onderling overleg toegedeeld zulks naar hun waarde per de dag van verdeling.
8. De papieren en de bewijzen van eigendom tot de toegedeelde goederen behorend, dienen te worden overgegeven aan de Man.”
Deze bepalingen zouden wellicht kunnen worden opgevat als een aanduiding dat ook overigens de verdeling inmiddels geheel heeft plaatsgevonden. Door deze bepalingen niet aan te passen, heeft [geïntimeerden] een onduidelijkheid laten bestaan die vermeden had kunnen worden. Ook dit was onjuist en daarmee jegens [appellante] mogelijk onzorgvuldig (zeker is dit niet; in de context was er erg weinig onduidelijkheid, zie 6.13 hierna). Ook [geïntimeerden] gaat ervan uit dat deze bepalingen beter hadden kunnen worden geredigeerd.