ECLI:NL:GHSHE:2020:3067

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
200.217.596_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling nav deskundigenbericht in hoger beroep over stakingsbalans en verrekenposten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.L. Stegeman, heeft de zaak aangespannen tegen twee geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Schaick en mr. A.H.M. Smits. De procedure draait om de beoordeling van een deskundigenbericht met betrekking tot de stakingsbalans van een vennootschap onder firma (vof) en de verrekenposten die daaruit voortvloeien. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin het de noodzaak van een deskundigenonderzoek heeft vastgesteld. De deskundige, drs. C.M.I.A. Janssen RA, heeft op 12 maart 2020 zijn bevindingen gepresenteerd, waarbij hij een aangepaste stakingsbalans heeft opgesteld. Het hof heeft de deskundige gevraagd om de beslissingen van het hof in eerdere arresten te verwerken in deze balans. De appellant heeft kritiek geuit op het deskundigenrapport, maar het hof heeft deze kritiek verworpen en bevestigd dat de stakingsbalans geen aanpassing behoeft op bepaalde punten. Het hof heeft ook de argumenten van de geïntimeerden overwogen, maar heeft besloten niet terug te komen op eerdere beslissingen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de uitspraak is gedaan op 6 oktober 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.217.596/01
arrest van 6 oktober 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde 1,
advocaat: mr. A.C. van Schaick te Tilburg,
en

2.[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde 2,
advocaat: mr. A.H.M. Smits te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 21 november 2017, 19 maart 2019 en 25 juni 2019 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/04/79915/HA ZA 07-401 gewezen vonnissen van 19 december 2012, 23 oktober 2013, 31 augustus 2016 en 1 maart 2017.

11.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 25 juni 2019;
  • het deskundigenbericht van 12 maart 2020;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde 1] [met producties]
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde 2] [met producties].
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

12.De verdere beoordeling

de eerdere arresten
12.1.1.
Bij tussenarrest van 25 juni 2019 heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek wordt verricht en dat de deskundige met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 6.42 van het tussenarrest van 19 maart 2019 de stakingsbalans van [accountants] verder diende op te maken.
Als deskundige werd benoemd drs C.M.I.A. Janssen RA.
Het voorschot op de kosten van de deskundige diende voor de helft door [appellant] en ieder voor een kwart door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betaald te worden.
12.1.2.
Het hof roept in herinnering dat in het eerdere tussenarrest van 19 maart 2019 - voor zover thans van belang - de volgende oordelen zijn gegeven:
( a) het vermogen van de vof zal per 31 december 2003 vastgesteld, gewaardeerd en verdeeld moeten worden en de vaststelling van die verdeling vindt plaats bij eindarrest van het hof (rov 6.5);
( b) percelen [perceelletter + nummer 1] en [perceelletter + nummer 2] behoren tot het vermogen van de vof. [appellant] heeft geen belang bij grief 6 (rov. 6.8). De rechtbank heeft terecht [perceelletter + nummer 1] en [perceelletter + nummer 2] aan [geïntimeerde 1] toegedeeld. Grieven 7 en 8 falen (rov 6.9);
( c) grief 9 faalt (rov 6.11);
( d) grieven 10,11 en 12 falen. De rechtbank mocht uitgaan van de taxatie van Area voor perceel [perceel 1] [sectieletters + sectienummer 20] van € 75.000,00 (rov 6.15 en 6.16); het ging niet om aan broer [broer van de drie vennoten] of neef [neef van de drie vennoten] c.q. Maatschap [kuikenbroederij] verpachte grond, zodat geen aanleiding bestaat om een correctie aan te brengen op de stakingsbalans (rov. 6.19). De stelling van [appellant] dat in de jaren voorafgaand aan 2011 en 2012 betalingen zijn gedaan aan [geïntimeerde 1] of [geïntimeerde 2] voor het gebruik van de grond zijn onvoldoende onderbouwd (rov 6.20). De grieven 13,14 en 15 falen.
( e) [appellant] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij (naast de arbeidsbeloning) zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering zonder enige vorm van verrekening mocht behouden (rov 6.26). Grieven 16 en 17 slagen in zoverre en behoeven verder geen bespreking.
( f) [geïntimeerde 2] moet over zijn schuld aan de vof € 88.439,39 rente betalen en het beroep van [geïntimeerde 2] op verrekening faalt. Grief 19 slaagt.
( g) Op peildatum 31 december 2003 waren de mestproductierechten niet meer aanwezig en zouden op die datum dus ook niet meer kunnen worden verkocht. Een eventuele afspraak in 1998 over de verkoop van de mestproductierechten maakt niet dat het kapitaalsaandeel van [geïntimeerde 2] in zijn voordeel zou moeten worden gecorrigeerd. In zoverre slagen de grieven 21, 22 en 23.
( h) De stakingsbalans van [accountantskantoor] kan niet zonder meer tot uitgangspunt dienen.
( i) Het hof zal een deskundige benoemen die de stakingsbalans van [accountants] verder op moet maken, met inachtneming van de overwegingen van het hof, die in rov 6.42 zijn samengevat.
( j) De grieven 1-5 en 25-31 missen belang.
( k) De grieven 18, 20 en 32 dienen nog beoordeeld te worden.
12.1.3.
Het hof herhaalt wat over de op te maken stakingsbalans in rechtsoverweging 6.42 van het tussenarrest was overwogen en beslist, waarbij het hof voor de leesbaarheid en het gemak de onderscheiden posten nu heeft genummerd van A tot en met F:
6.42.
Voor alle duidelijkheid somt het hof op welke beslissingen van het hof dienen te worden verwerkt in de door de deskundige op te maken stakingsbalans en op welke punten nog duidelijkheid dient te worden verschaft.
A. post gronden/landerijen
In de stakingsbalans per 31 december 2003 van [accountants] wordt voor de post “gronden/landerijen” een bedrag van € 631.000 opgenomen. Blijkens de toelichting op de stakingsbalans en het memorandum is de deskundige uitgegaan van de waardes die zijn genoemd in het taxatierapport van Area.
In afwijking van de taxatie van Area zijn partijen nader overeengekomen om de waarde van een perceel cultuurgrond ( [sectienummer 24] , 1.80.90 ha) te bepalen op € 78.376,- in plaats van
€ 57.500,- (de taxatie van Area). De post “gronden/landerijen” dient dan ook met
€ 20.876,- te worden verhoogd.
Gelet op het falen van de grieven 13 tot en met 15 behoeft de post niet verder te worden gecorrigeerd. Immers, voor een lagere waardering van de cultuurgrond in verband met gestelde pacht (30%) is geen aanleiding (grieven 13-15), terwijl bovendien de waarde van
€ 75.000,- voor het bouwblok ( [perceel 1] [sectieletters + sectienummer 20] ) gehandhaafd blijft (grieven 10-12).
Partijen zijn het erover eens dat in verband met de toedeling van [sectieletter 3 + sectienummer 19] aan [geïntimeerde 2] een bedrag van € 11.760,- als verrekenpost op het kapitaalsaandeel van [geïntimeerde 2] in mindering moet worden gebracht (mvg nr. 52 en mva nr. 49).
Voorts heeft het hof geoordeeld dat de beslissing van de rechtbank om de percelen [perceelletter + nummer 1] en [perceelletter + nummer 2] toe te delen aan [geïntimeerde 1] in stand blijft. Dit betekent dat er een verrekenpost bestaat van € 2.150,- + € 4.250,- = € 6.400,- welk bedrag op het kapitaalsaandeel van [geïntimeerde 1] in mindering moet worden gebracht. Voor een hogere waardering van perceel [perceelletter + nummer 1] , zoals door [appellant] is betoogd in grief 8, bestaat geen aanleiding.
B. arbeidsongeschiktheidsuitkering
In de stakingsbalans van [accountants] is geen rekening gehouden met de inbreng van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zodat de stakingsbalans van [accountants] in zoverre geen aanpassing behoeft. Het slagen van de grieven 16-17 betekent dat er op dit punt geen verrekenpost in het voordeel van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bestaat.
C. mestproductierechten
In de stakingsbalans van [accountants] is geen rekening gehouden met de verkoop van mestrechten, zodat de stakingsbalans van [accountants] in zoverre geen aanpassing behoeft. Het slagen van de grieven 21-23 betekent dat er op dit punt geen verrekenpost in het voordeel van [geïntimeerde 2] bestaat.
D. ontvangen “pacht” € 8.500,-
Uit de stellingen van partijen leidt het hof af dat partijen het erover eens zijn dat als verrekenposten bij [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan ontvangen “pacht” bij ieder een bedrag van
€ 8.500,- dient te worden opgenomen. Voor hogere bedragen ziet het hof geen aanleiding (zie r.o. 6.20).
E. schuld van [geïntimeerde 2]
Als schuld van [geïntimeerde 2] in verband met een vordering van de vof op hem en rente dient een bedrag van € 189.241,- (grief 19) te worden verwerkt in het kapitaal volgens stakingsbalans per 31 december 2003 na verrekening. In de stakingsbalans van [accountants] was deze overigens reeds opgenomen voor dat bedrag. Die balans behoeft dus in zoverre geen aanpassing.
F. vordering Maatschap [kuikenbroederij]
De deskundige dient te onderzoeken of de post crediteuren van -/- € 736.333,- in de stakingsbalans van [accountants] mede omvat het bedrag (€ 196.670,24) dat de vennootschap aan de maatschap [kuikenbroederij] schuldig was. Indien dit niet het geval is, zal dit bedrag alsnog verrekenpost moeten worden verwerkt (grief 20).
Het deskundigenrapport
12.2.1.
De deskundige heeft op 12 maart 2020 zijn bevindingen aan het hof kenbaar gemaakt. Hij heeft op basis van de ontvangen processtukken en indachtig rechtsoverweging 6.42 een eerste concept aangepaste stakingsbalans opgesteld en aan partijen gezonden. De ontvangen reacties (die als bijlagen bij het rapport zijn gevoegd) hebben hem geen reden gegeven zijn eerste concept aan te passen, zo schrijft hij.
Wel werd het de deskundige duidelijk dat partijen verschillen over de kwestie of de post crediteuren van -/- € 736.333,- uit de balans van [accountants] tevens het bedrag van
€ 196.670,24 omvat dat de vennootschap aan de maatschap [kuikenbroederij] schuldig was. (dit is de kwestie bestreken door grief 20, zie hierover het tussenarrest van 19 maart 2019 rov 6.33-6.35 en hierboven rov 6.42 nummer F). Het was voor de deskundige moeilijk om de relevante documentatie over deze post crediteuren boven water te krijgen, mede omdat de oorspronkelijke crediteurenlijst die hieraan ten grondslag lag, die sloot op € 736.333,- , niet meer beschikbaar was. De deskundige heeft een en ander gereconstrueerd aan de hand van de wel aangeleverde stukken en de reacties van partijen.
Door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is een crediteurenlijst overgelegd met als saldo € 757.116 (derhalve een verschil van € 20.783,- met de balans van [accountants] ), die ten grondslag lag aan de door [accountants- en belastingadviseurs] opgemaakte jaarrekening 2003 en die dus tot de administratie 2003 behoorde. Deze jaarrekening heeft weer als grondslag gediend voor de stakingsbalans van [accountants] . De deskundige heeft aan de hand van ontvangen stukken verklaard dat en waarom hij de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] overgelegde crediteurenlijst wel bruikbaar acht als uitgangspunt. In die lijst is opgenomen een crediteur “ [crediteur] ” voor een bedrag van € 318.233,-. Aangenomen dat hiermee de in rov 6.42 genoemde Maatschap [kuikenbroederij] is bedoeld stelt de deskundige vast dat het in de lijst van [accountants- en belastingadviseurs] opgenomen bedrag hoger is dan de in rov 6.42 genoemde € 196.670,24, zodat de door het hof genoemde vordering mogelijk reeds verwerkt is in het hogere bedrag.
De conclusie van de deskundige op dit punt is dat hij geen verrekenpost uit hoofde van de vordering van de Maatschap [kuikenbroederij] heeft opgenomen in de aangepaste stakingsbalans [accountants] . De deskundige heeft deze post daarom (slechts) als “p.m.”-verrekenpost opgenomen in zijn stakingsbalans.
12.2.2.
De deskundige heeft aangegeven hoe hij de beslissingen van het hof op de onderscheiden posten A, D en F in de aangepaste stakingsbalans heeft verwerkt. Wat betreft de punten B, C en E had het hof reeds geoordeeld dat de stakingsbalans geen aanpassing behoefde.
De deskundige concludeert dat het door [geïntimeerde 1] te vorderen bedrag volgens de door hem aangepaste stakingsbalans aldus moet worden aangepast dat [geïntimeerde 1] nog te vorderen heeft
€ 147.752 + p.m.. De deskundige concludeert dat het door [geïntimeerde 2] te vorderen bedrag volgens de door hem aangepaste stakingsbalans aldus moet worden aangepast dat [geïntimeerde 2] nog te vorderen heeft -/- € 92.575,- + p.m. De deskundige concludeert dat het door [appellant] te vorderen bedrag volgens de door hem aangepaste stakingsbalans aldus worden aangepast dat [appellant] nog te vorderen heeft € 237.884.- + p.m.
Het steeds als p.m. opgenomen bedrag ziet op een mogelijke verrekening in verband met een oordeel van het hof over de in rov 6.42 onder F bestreken kwestie, dat mogelijk anders luidt dan de deskundige voorstelt.
Kritiek [appellant] op deskundigenrapport
12.3.1.
[appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht aangegeven dat hij kan instemmen met de stakingsbalans van de deskundige. Dit betekent evenwel niet dat [appellant] instemt met de door de deskundige opgestelde eindbedragen. [appellant] stelt dat daarbij allereerst rekening gehouden moet worden dat hij uitvoering aan het vonnis in eerste aanleg heeft gegeven én dat hij aan de maatschap [kuikenbroederij] heeft betaald € 196.670,24. Dat laatste bedrag gaat in hun onderlinge verhouding ieder der vennoten aan, zodat ieder daarvan € 65.556,75 zou moeten dragen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben dus nog een bijdrageplicht aan [appellant] .
12.3.2.
Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] nog moeten bijdragen aan datgene wat [appellant] aan Maatschap [kuikenbroederij] heeft voldaan.
De deskundige schreef op blz. 12 van zijn rapport dat hij er (gezien zijn onderzoek naar de stukken) vanuit gaat dat de schuld van € 196.670,24 in de jaarrekening 2003 en de daarop gebaseerde stakingsbalans is verwerkt (in de algemene post Crediteuren). Dat dit niet het geval zou zijn heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd (vgl. mnadesk. sub 12 e.v.).
Dat de schuld al verwerkt is betekent dat in die stakingsbalans deze schuld aan ieder der vennoten voor 1/3 is toegedeeld. Toen [appellant] de vennootschap voortzette, was hem dus in feite reeds 2/3 van die schuld betaald door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , terwijl [appellant] op zijn beurt de vordering van Maatschap [kuikenbroederij] nog niet had voldaan. Dat betekent dat [appellant] die aandelen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in die schuld niet nogmaals van hen kon vorderen, nadat hij in 2010 de volledige schuld aan de Maatschap [kuikenbroederij] had voldaan.
Grief 20 faalt derhalve.
12.3.3.
Op de voldoening door [appellant] aan het vonnis in eerste aanleg en de proceskosten zal het hof bij eindarrest terugkomen.
Kritiek [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op het deskundigenrapport
12.4.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben gelijkluidende memories van antwoord na deskundigenbericht genomen. Zij wijzen erop dat de deskundige een aantal vragen en verzoeken van hen ten onrechte naast zich neer heeft gelegd terwijl het hof in rechtsoverweging 6.39 van het tussenarrest van 19 maart 2019 de mogelijkheid had geboden om nog aanvullende kwesties aan de deskundige voor te leggen. Het hof had daarin het volgende overwogen:
“6.39. [appellant] heeft in hoger beroep alsnog naar voren gebracht dat en waarom beslissingen van de rechtbank (..) onjuist zijn. Zoals hiervoor overwogen treffen verschillende grieven doel. Dat betekent dat de stakingsbalans van [accountantskantoor] niet zonder meer tot uitgangspunt kan dienen. Het hof ziet aanleiding om alsnog een deskundige opdracht te geven de stakingsbalans van [accountants] (verder) op te maken, met inachtneming van de beslissingen van het hof in dit arrest.
Voor zover [appellant] (..) aan de orde stelt dat de door [accountantskantoor] ten aanzien van [geïntimeerde 1] opgenomen verrekenposten (..) en de ten aanzien van [geïntimeerde 2] opgenomen verrekenpost (..), niet moeten worden meegenomen, slaagt deze klacht in zoverre. (..).
Het staat partijen vrij om ten aanzien van de onderscheiden posten naar voren te brengen dat en waarom van een andere waarde moet worden uitgegaan of dat een andere verrekenpost heeft te gelden.
Daarbij merkt het hof nog op dat het het hof doelmatig voorkomt, evenals de rechtbank (..), ook andere verrekeningen (van na 31 december 2003) in de uiteindelijke afrekening te betrekken.Dat partijen daarvoor zelf ook de ruimte zien, blijkt wel uit het feit dat zij het erover eens zijn dat de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ontvangen bedragen van € 8.500,- kunnen worden verrekend. (curs. hof)”
12.4.2.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben hierop voortbouwend aan de deskundige gevraagd om in de stakingsbalans een verrekening ten gunste van [geïntimeerde 1] op te nemen van € 11.180,48 in verband met door [geïntimeerde 1] betaalde waterschapslasten en onroerendezaakbelasting voor de kuikenbroederij aan de [adres] te [plaats] . Hoewel [appellant] sinds 2004 de broederij exploiteert, heeft [geïntimeerde 1] deze lasten voldaan (c.q. moeten voldoen).
De deskundige heeft – op instigatie van [appellant] – dit punt ten onrechte niet meegenomen en partijen wederom naar het hof verwezen, aldus [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
12.4.3.
[appellant] zal zich over de verschuldigdheid van genoemde lasten bij akte nader mogen uitlaten.
12.5.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben voorts kritiek op de wijze waarop de deskundige (in navolging van de eerder door de rechtbank aangestelde deskundigen Leeters en diens opvolger Smits) is omgegaan met de post oninbare debiteuren. In de jaarrekening 2003 was voor crediteuren een bedrag gereserveerd van € 736.333,-. Omdat de bijbehorende crediteurenlijst in het ongerede was geraakt heeft deskundige Smits in 2011, en in navolging daarvan de door het hof benoemde deskundige, zich gebaseerd op een crediteurenlijst van [accountants- en belastingadviseurs] uit 2003 (die ten grondslag had gelegen aan de gevoerde administratie en de daarop gebaseerde concept-jaarrekeningen). Deze lijst sloot op € 757.116,-. Het verschil tussen beide crediteurenlijsten (€ 20.783,-) komt zeer dicht in de buurt van het bedrag van € 20.471,-, een bedrag dat is opgenomen in de jaarrekening 2003 van [accountants] onder de post “dubieuze debiteuren”. De deskundige merkte hierover op (blz. 13 rapport):
“Hoewel ik (..) uit mijn onderzoek thans niet met zekerheid kan vaststellen dat beide posten betrekking hebben op een en dezelfde correctie/boeking is dat wel een plausibele mogelijkheid. De verklaring daarvoor kan namelijk zijn dat er een of meerdere op de crediteurenlijst opgenomen posten met het oog op de opstelling van de jaarrekening vanwege verslaggevingsregels zijn overgeheveld (lees in mindering gebracht op het debiteurensaldo). Een dergelijke overboeking wordt in accountantskringen als reclassificatie aangeduid omdat zij immers (anders dan bij een correctie) geen effect heeft op het resultaat van de entiteit waarover wordt gerapporteerd.”
12.5.2.
Uit het rapport van de deskundige vloeit voort dat de deskundige de post oninbare debiteuren slechts (voor een deel) heeft gebruikt ter beantwoording van de door het hof gestelde vraag over het al dan niet verwerkt zijn van de schuld van € 196.670,24 van de vennootschap [kuikenbroederij] aan de Maatschap [kuikenbroederij] in de post crediteuren van
€ 736.333,- zoals deze is opgenomen in de stakingsbalans van [accountants] . De deskundige heeft aangegeven dat hij bij gebrek aan de - door partijen te verschaffen – crediteurenlijst behorende bij die stakingsbalans geen volledige duidelijkheid kan geven. Het hof volgt de deskundige in zijn aannames en oordeelt over de schuld aan de Maatschap [kuikenbroederij] van € 196.670,24 naar aanleiding van die aannames, gebaseerd op het onderzoek van de deskundige. Een en ander is reeds weergegeven in rov 12.3.2. naar aanleiding van de bespreking van grief 20 van [appellant] , die faalt. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat op de crediteurenlijst, die namens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is overgelegd, volgens de deskundige (blz. 12 van zijn rapport) een crediteur “ [crediteur] ” voor een bedrag van € 318.233 voorkomt.
12.5.3.
Voor zover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen dat de deskundige met deze aannames de jaarrekening 2003 achteraf heeft gecorrigeerd op een voor hen onacceptabele wijze, hebben zij – gezien het in rov 12.3.2. gegeven oordeel - het hof niet duidelijk kunnen maken wat zij daarmee beogen.
Ten overvloede merkt het hof op dat bij het opmaken van een stakingsbalans als de onderhavige , zoals de deskundige ook heeft gedaan, rekening mag worden gehouden met later ontstane inzichten met betrekking tot de feitelijke situatie per einde van het boekjaar. , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben ook niet gesteld dat de door de deskundige genoemde oninbare vorderingen in 2003 nog wel inbaar waren, en eerst door latere feiten en omstandigheden oninbaar zijn geworden.
Terugkomen op bindende eindbeslissing?
12.6.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben het hof verzocht om op twee punten terug te komen op in het tussenarrest van 19 maart 2019 genomen eindbeslissingen. Met betrekking tot deze verzoeken stelt het hof het volgende voorop. De passages waar [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op doelen houden beslissingen in die het hof uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft gegeven. In beginsel is het hof hieraan in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van de goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
12.7.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen dat het oordeel van het hof in rov 6.27-6.30 over grief 19 op een onjuiste juridische grondslag berust en zij verzoeken het hof hierop terug te komen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen daartoe dat het hof heeft geoordeeld dat de schuld van [geïntimeerde 2] aan de vennootschap niet verrekenbaar is in zijn rekening-courantverhouding met de vennootschap, omdat de vordering en de schuld in afgescheiden vermogens vallen (artikel 6:127 BW lid 3). [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen dat [appellant] dit verweer tegen het beroep van [geïntimeerde 2] op verrekening in de memorie van grieven niet heeft gevoerd en dat het hof artikel 6:127 lid 3 BW niet ambtshalve had mogen toepassen, zodat het hof het beroep van [geïntimeerde 2] op verrekening had moeten honoreren.
12.7.2.
Wat betreft deze verrekeningskwestie roept het hof in herinnering dat vaststaat dat de vof aan [geïntimeerde 2] eendagskuikens heeft geleverd voor een totaalbedrag van € 100.802,61. Volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zou afgesproken zijn tussen partijen dat deze schuld verrekend zou worden in de rekening-courant van [geïntimeerde 2] met de vof. [appellant] betwist dit. Vaststaat dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van deze afspraak geen bewijs kunnen leveren. Niet in geschil is verder dat de schuld van [geïntimeerde 2] aan de vof per 31 december 2003 nog aanwezig was.
Vaststaat (vgl. mvg nrs 149 ev) dat de rente over de schuld van [geïntimeerde 2] aan de vof al sinds 1997 wordt bijgeboekt en dus is verwerkt in de administratie van de vof, én dat [geïntimeerde 2] hiertegen nooit bezwaar heeft gemaakt. Bovendien heeft [geïntimeerde 2] ooit gesteld dat hij heeft betaald (vgl. mvg nr 155). Gelet op het feit dat [geïntimeerde 2] de gestelde afspraak tot verrekening met zijn rekening-courant met de vof niet kan bewijzen, brengt dit alles het hof tot de slotsom dat die verrekening gelet op de administratieve verwerking van de schuld ook niet aannemelijk is. Daarbij komt dat nog niet duidelijk is óf er bedragen tussen ( [geïntimeerde 1] en) [geïntimeerde 2] en [appellant] verrekend kunnen worden (en zo ja hoe hoog die bedragen zijn), zodat reeds op grond van artikel 6:136 BW het verrekeningsverweer van [geïntimeerde 2] faalt.
Dit betekent dat, bij gebreke aan ander verweer tegen de rentevordering, per 31 december 2003 een schuld van [geïntimeerde 2] van € 100.802,61 hoofdsom en € 88.439,39 rente bestond.
Wat er voor het overige ook zij van het oordeel van het hof in rov 6.30 (met betrekking tot artikel 6:127 BW), dient op grond van het voorgaande de rentevordering op [geïntimeerde 2] wel verwerkt worden in de stakingsbalans, zoals de deskundige heeft gedaan.
12.8.1.
Daarnaast stellen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met het oog op de beoordeling van grief 18 dat de verwijzing in het kader van de vaststelling van de verdeling door het hof naar het arrest van de Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279 op een vergissing berust, omdat hier - gezien het onbestreden oordeel van de rechtbank in rov 2.8. van het eindvonnis - tussen partijen vaststaat dat de verdeling al heeft plaatsgevonden per 31 december 2003.
12.8.2.
In het tussenarrest was de beoordeling van grief 18 aangehouden. Genoemde overweging van het hof was in het algemeen gemaakt in rov. 6.5. van het tussenarrest van 19 maart 2019.
Wat er zij van het oordeel van het hof in rov 6.5., zoals [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zelf reeds aangeven (mva nr 31) heeft [appellant] wel degelijk bezwaar gemaakt tegen het oordeel dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] recht hebben op wettelijke rente over hun aandeel, met de stelling dat hij niet in verzuim is. Dit verweer van [appellant] is juist, nu vooralsnog niet vast staat wat de hoogte is van de eventuele vordering(en) van [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] op [appellant] . Voor het overige zal het hof de behandeling van grief 18 aanhouden, evenals die van grief 32 (over de proceskosten).
12.9.
Het hof zal derhalve niet terugkomen op zijn beslissingen.
Slot
12.10.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [appellant] als in het dictum te melden, waarna [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hierop mogen reageren. Deze akte en eventuele antwoordakten zijn voor geen ander doel bestemd.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

13.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 november 2020 voor akte aan de zijde van [appellant] , als bedoeld in in rov 12.4.3 (en rov 12.10);
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, E.H. Schulten en C.W.T. Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 oktober 2020.
griffier rolraadsheer