In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De betrokkene, geboren in 1969, was veroordeeld voor het telen van hennepplanten in een kwekerij. De politierechter had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 27.628,39 bedroeg en had de betrokkene verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De betrokkene ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 september 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De betrokkene pleitte voor afwijzing van de ontnemingsvordering en betwistte de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de bewijsmiddelen en de argumenten van beide partijen overwogen en kwam tot de conclusie dat de betrokkene in de periode van 21 januari 2015 tot en met 10 februari 2015 opzettelijk 331 hennepplanten had geteeld.
Het hof heeft de ontnemingsvordering vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 31.251,93. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengst van de hennepplanten, verminderd met de kosten die in directe relatie stonden tot de oogst. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.