ECLI:NL:GHSHE:2020:3036

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
20-001543-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met ISD-maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1977 en preventief gedetineerd in Vught, was eerder door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar voor mishandeling. De mishandeling vond plaats op 4 augustus 2018 in een Aldi in Eindhoven, waar de verdachte een oudere man en een vrouw heeft mishandeld. De rechtbank had de verdachte veroordeeld op basis van getuigenverklaringen, maar de verdediging stelde dat de verklaringen niet betrouwbaar waren en dat de verdachte alleen had geduwd. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de ISD-maatregel opnieuw op, maar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Het hof oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de recidive van de verdachte te stoppen en de maatschappij te beschermen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001543-19
Uitspraak : 8 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 2 mei 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-845413-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
preventief gedetineerd in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van een mishandeling veroordeeld tot de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook wel: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 04 augustus 2018 te Eindhoven [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] op/tegen het gezicht en/of een schouder te slaan en/of bij de arm(en) vast te pakken en/of te duwen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 augustus 2018 te Eindhoven [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] op/tegen het gezicht te slaan en bij de arm vast te pakken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen, tenzij anders vermeld, naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2018154167, afgesloten d.d. 4 augustus 2018 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 26), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 3 juni 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 1] :
Op 4 augustus 2018 was ik boodschappen aan het doen bij de Aldi. Ik stond in een van de
gangen toen ik een man luidruchtig hoorde binnenkomen. Vanuit mijn positie keek ik naar
een gang waar ik een oudere man zag staan. Ik zag de luidruchtige man aan komen lopen
richting de oudere man en ik zag dat hij schopte tegen het winkelwagentje dat de oudere
man bij zich had. Vervolgens liep de oudere man naar het gangetje waar ik stond.
Ik sprak hem aan en vroeg of het ging met hem. Vervolgens zag ik de verwarde man in een keer op de oudere man afrennen, althans snel lopen. Ik vond dat ik deze man moest beschermen. Ik draaide mij zo dat ik voor hem kwam te staan en hield mijn handen voor mijn lichaam. Ik kreeg toen een klap op mijn gezicht en werd door de verwarde man vastgepakt bij mijn arm.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 augustus 2018 (pg. 3-4), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 1] van een eenvoudige mishandeling gepleegd op 4 augustus 2018 om 12.53 uur:
Op 4 augustus 2018 liep ik in de Aldi, gevestigd op de Geldropseweg 105 te Eindhoven. (…) Ik zag dat de man met zijn linkerhand uithaalde richting mijn gezicht. Direct daarop voelde ik een stekende pijn bij mijn rechterkaak. De man pakte mij vast bij de armen en ik voelde een drukkende pijn aan mijn rechterarm.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 4 augustus 2018 (pg. 10-11), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik was getuige van een mishandeling bij de Aldi aan de Geldropseweg in Eindhoven op
4 augustus 2018 omstreeks 12.45 uur. Ik liep de winkel in. Ik werd gepasseerd door een man. Deze man werd later door de politie aangehouden. De man liep in versnelde pas. Ik was hem even uit het oog en hoorde veel tumult. Ik ging kijken en zag dat hij klappen uitdeelde in het gezicht van een mevrouw met een rood jurkje. Ik zag dat de vrouw in haar gezicht geraakt werd door genoemde man.
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 3 juni 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 4 augustus 2018 bevond ik mij in de Aldi, toen een persoon binnen kwam lopen die mijn
aandacht trok. De persoon was echt gejaagd. Hij passeerde mij. Er was een andere klant van de Aldi, een bejaarde man, die met een karretje liep met wieltjes en een lange arm eraan. De gejaagde man schopte tegen dit karretje. De gejaagde man liep vervolgens verder de gang in
en kwam na een paar seconden terug. Op dat moment hoorde ik dat een vrouw troostende
woorden sprak richting de bejaarde man en zich duidelijk over hem ontfermde. Toen de
gejaagde man terug kwam lopen ging zij tussen hem en de bejaarde man in staan. Ik zag dat
de gejaagde man zijn hand omhoog hief en de vrouw sloeg op het hoofd.
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 4 augustus 2018 (pg. 12-13), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik was getuige van een mishandeling op 4 augustus 2018 omstreeks 12.45 uur bij de Aldi aan de Geldropseweg in Eindhoven.
Ik was daar boodschappen aan het doen. Een man passeerde mij en trapte tegen mijn karretje. Deze man werd later door de politie aangehouden.
Ik liep een gangpad in en stond stil bij een meisje met een rode jurk. Ik hoorde later dat haar naam [voornaam aangeefster 1] is. De man liep weer mijn richting in. Ik zag dat de man zijn arm omhoog hief. Het meisje ging tussen mij en de man in staan. Ik zag dat de man het meisje in haar gezicht sloeg.
6.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 19 juni 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik was boodschappen aan het doen in de Aldi. Ik had een boodschappenmandje bij me van de Aldi. Dit is een mandje op wieltjes en met een handvat. Op enig moment hoorde ik lawaai en zag ik een man in galop vanuit de ingang van de winkel richting mij komen.
Hij trapte tegen mijn mandje. De man liep door. De man keerde echter om en kwam weer zwaaiend met zijn armen naar mij toe gerend. In mijn nabijheid was een dame die op dat moment voor mij stapte. Ik zag dat ze werd geraakt in haar gezicht.
Ik weet nog de naam van de dame, [aangever 1] .
7.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 24 juni 2020, voor zover inhoudende:
Op 4 augustus 2018 was ik in de Aldi aan de Geldropseweg in Eindhoven. Ik liep de winkel in met een versnelde pas. Ik passeerde een oude man. Ik liep door en aan het einde van de gang keek ik om. Ik zag dat hij een beweging maakte en dat hij daarbij nog iets zei. Ik ben toen verhaal gaan halen en heb hem "mijn veren laten zien" waarbij ik mijn armen omhoog deed. Ik was aardig boos op dat moment. Mevrouw [aangever 1] heeft er zelf voor gekozen om zich erin te mengen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [aangever 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op onderdelen van elkaar afwijken en dat hun verklaringen bij de raadsheer-commissaris op onderdelen afwijken van hun verklaringen bij de politie. Dit maakt, aldus de raadsman, dat hun verklaringen niet betrouwbaar zijn. Te meer nu uit hun verklaringen blijkt dat zij, alvorens zij door de politie werden gehoord, bij elkaar hebben gezeten en hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen.
Verdachte heeft verklaard dat hij mevrouw [aangever 1] niet heeft geslagen, alleen geduwd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaringen van aangeefster en de beide genoemde getuigen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Anders dan de raadsman ziet het hof, gelet op de verschillen in de verklaringen van aangeefster en de getuigen, reden om aan te nemen dat zij hun verklaringen niet op elkaar hebben afgestemd en uit eigen waarneming hebben verklaard. Het enkele feit dat in de verklaringen op bepaalde ondergeschikte punten tegenstrijdigheden voorkomen, zoals door de raadsman bij pleidooi naar voren is gebracht, of dat getuigen zich de details later anders herinneren, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan tijdsverloop of de feilbaarheid van het menselijk geheugen. Zij zijn het er allen in ieder geval over eens dat verdachte aangeefster [aangever 1] een klap in of tegen het gezicht heeft gegeven. Dat wordt onvoldoende weerlegd door de verklaring van verdachte dat hij haar alleen een duw heeft gegeven.
De verklaringen van aangeefster [aangever 1] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] worden dan ook gebezigd tot het bewijs.
Het verweer wordt verworpen.
Er zijn, ook overigens, geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen dan hiervoor gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als: mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat oplegging van een ISD-maatregel voor de periode van twee jaren in de onderhavige zaak, disproportioneel is, zeker nu het voorarrest al bijna twee jaar duurt en verdachte dan 4 jaar gedetineerd zou zitten voor een relatief licht feit. De raadsman heeft verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen maar een gevangenisstraf, subsidiair om het voorarrest af te trekken van de duur van de maatregel, en meer subsidiair om de ISD-maatregel voor maximaal zes maanden op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen sanctie gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een ISD-maatregel is voldaan. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
1. Ten aanzien van het bewezen verklaarde geldt dat het een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
2. Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 4 mei 2020 en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf veroordeeld, te weten op:
  • 11 april 2018 door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant voor beschadiging gepleegd op 26 januari 2018 tot 1 week gevangenisstraf;
  • 11 april 2018 door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant voor mishandeling en bedreiging gepleegd op 5 juli 2017 tot 2 weken gevangenisstraf;
  • 11 april 2018 door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant voor wederspannigheid en belediging van een ambtenaar in functie gepleegd op
8 augustus 2017 tot 2 weken gevangenisstraf;
  • 17 januari 2018 door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant voor mishandeling gepleegd op 28 september 2017 tot 4 weken gevangenisstraf;
  • 11 april 2018 door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant voor het onbruikbaar maken van een goed gepleegd op 7 december 2017 tot 1 week gevangenisstraf;
  • 16 januari 2017 door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant voor belediging van een ambtenaar in functie en wederspannigheid gepleegd op 11 november 2016 tot 2 weken gevangenisstraf, waarvan 1 week voorwaardelijk;
en het bewezen verklaarde is begaan na de gehele tenuitvoerlegging van deze straffen.
Voorts moet er, gelet op het hierna te noemen reclasseringsadvies, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Ten aanzien van de vordering door het openbaar ministerie heeft het hof tevens de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (Stcrt. 2013, 35061) in ogenschouw genomen, waarin een aantal eisen zijn vermeld waaraan moet zijn voldaan, voordat sprake is van een stelselmatige dader (als bedoeld in deze Richtlijn) tegen wie de oplegging van de ISD-maatregel kan worden gevorderd. Eén van deze eisen is dat over een periode van vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt tegen de verdachte voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit. Ook daaraan is naar het oordeel van het hof voldaan.
3. De veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van de maatregel, nu verdachte telkenmale nieuwe strafbare feiten pleegt en de oplegging van vrijheidsstraffen en taakstraffen hem daarvan kennelijk niet weerhoudt.
Het hof baseert dit oordeel op het reclasseringsadvies d.d. 20 april 2020, in combinatie met het reclasseringsadvies d.d. 12 november 2018. In het reclasseringsadvies d.d. 20 april 2020 heeft de reclassering het volgende geschreven:
‘De proceshouding van de heer [verdachte] is nu onvoldoende duidelijk geworden. Met betrekking tot de overige openstaande zaken is geen informatie beschikbaar. Het bleek ook niet mogelijk om dit te bespreken omdat betrokkene voornamelijk over de voorwaarden van zijn eventuele medewerking aan het reclasseringsadvies wilde en bleef praten. Betrokkene liet zich hierin niet sturen.
Sinds de veroordeling in april 2018 verblijft de heer [verdachte] (…) in detentie. Aangenomen wordt daarom dat er zich in de informatie ten aanzien van de persoon van betrokkene en diens leefomstandigheden, zoals beschreven wordt in het reclasseringsrapport d.d. 12 november 2018, weinig wijzigingen hebben voorgedaan (…). Vanwege het verblijf in detentie is wel de veelplegerstatus, waar eerder sprake van was, komen te vervallen. Gezien voorgaande is het wel mogelijk, weliswaar op basis van het delictverleden van betrokkene, om een inschatting te geven ten aanzien van de recidivekans (gemiddeld tot hoog) en de kans op letselschade (gemiddeld). (…)
Betrokkene heeft contact onderhouden met de psycholoog binnen de penitentiaire inrichting. Er zijn echter nog steeds zorgen over de psychische gesteldheid van betrokkene en het functioneren van betrokkene. Dit heeft, weliswaar over een periode van twee jaar gezien, in detentie tot meerdere strafrapporten geleid. Er heeft geen nader gedragsdeskundig onderzoek plaatsgevonden wat wel noodzakelijk wordt geacht door zowel DJI als de reclassering om te kunnen bepalen of er nog alternatieven zijn op eerdere interventies en begeleiding. Het is onbekend of betrokkene hieraan mee zou willen werken. Het geheel overziend worden er nu geen aanknopingspunten meer gezien voor interventies of begeleiding.
Het risico op recidive wordt gemiddeld tot hoog ingeschat. Het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
In het reclasseringsrapport van advies 12 november 2018 werd het volgende geadviseerd: “Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering is bereid om betrokkene een plan van aanpak uit te laten voeren buiten de ISD-maatregel (..) Echter blijft het in gesprekken niet mogelijk om een uitspraak van de heer [verdachte] te krijgen of hij hieraan mee wil werken. (…) Feit blijft dat een persoonlijkheidsonderzoek noodzakelijk is. Dit zou ook buiten de ISD-maatregel plaats kunnen vinden, maar omdat betrokkene geen vaste woon- en verblijfadres heeft na detentie, is het risico op onttrekken aan voorwaarden aanwezig. Daarnaast voldoet betrokkene aan de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het opleggen van de ISD-maatregel. Zodra de maatregel onherroepelijk wordt, gaat de penitentiaire inrichting in multidisciplinair verband (in het zogenaamde Trajectbepalingsoverleg) spoedig aan de slag om een plan van aanpak samen te stellen wat niet alleen betrekking heeft op de intramurale fase, maar ook op een extramuraal traject. Een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek is richtinggevend voor dat plan van aanpak. Betrokkene zal in de verschillende fases voortdurend gemotiveerd worden om zich actief en coöperatief op te stellen. Gelet op dit in te zetten traject zal er in deze fase van het proces geen specifiek plan van aanpak worden geformuleerd door adviseur/reclassering”.
In afwijking van het eerdere advies zien wij nu, bij veroordeling, vanwege de opstelling van betrokkene in contact met de reclassering zowel nu als in het verleden, de eerder gedane inzet van instanties (vrijwillig en/of verplicht), de wijze waarop betrokkene daarmee om is gegaan of gaat, geen mogelijkheden meer om met (ambulante) interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Wij wijzen er daarbij op dat, indien en voor zover aan de voorwaarden voor ISD is voldaan, de reclassering van mening is dat deze maatregel wellicht nog enige mogelijkheden biedt voor nader onderzoek en eventuele interventies en/of begeleiding.’
In het reclasseringsadvies d.d. 12 november 2018 is het volgende gemeld:
‘Betrokkene staat geregistreerd als veelpleger en komt in aanmerking voor het opleggen van een ISD-maatregel. (…) Betrokkene is gezien tijdens een psychiatrisch consult door het NIFP. Hieruit kwam naar voren dat de contactname suspect is voor het bestaan van psychotische problematiek en werd geadviseerd aan de PI om betrokkene somatisch (met name neurologisch) te onderzoeken. (…) Uit overleggen met de instanties die eerder bij de heer [verdachte] betrokken zijn geweest komt naar voren dat gedragskundig onderzoek van belang is om een verder plan van aanpak uit te kunnen zetten. Eerdere vrijwillige trajecten hebben tot nu toe tot niets geleid. Er wordt een patroon gezien dat betrokkene de eerste afspraak nakomt, maar vervolgens niet meer verschijnt. Twee reclasseringstoezichten zijn in het verleden negatief retour gestuurd, omdat er geen contact met de heer [verdachte] mogelijk was. Zelf ziet hij dit niet zo. (…) Omdat hij zoveel onrecht voelt ten opzichte van de verdenkingen, geeft hij aan niet na te kunnen denken over wat hij zou willen als hij veroordeeld wordt. Op vrijwel alle leefgebieden spelen op dit moment problemen, waardoor er een hoge kans op recidive wordt ingeschat. Omdat er geen duidelijkheid is over wat betrokkene nodig acht om gedragsverandering te bewerkstelligen en zo recidive te verminderen, zijn wij van mening dat er uitgebreid diagnostisch onderzoek plaats moet vinden om [e]en passend hulpverleningsaanbod te kunnen vinden. Wij vinden dat dit de meeste kans van slagen heeft binnen een strak kader.’
Nu aan de voorwaarden is voldaan moet worden beoordeeld of het opleggen van de ISD-maatregel ook passend en geboden is.
Het hof stelt voorop dat de maatregel van plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders er toe strekt een bijdrage te leveren aan beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte.
Het hof is van oordeel dat in ieder geval ten tijde van de uitspraak in eerste aanleg oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren passend en geboden was. Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het immers van groot belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen.
Het hof constateert voorts dat gedurende de bijna twee jaren dat verdachte in voorarrest zit er geen enkele vooruitgang is in de vooruitzichten op een behandelplan, zelfs zodanig dat de reclassering op dit moment geen aanknopingspunten meer ziet voor interventies of begeleiding. Het hof constateert dan ook dat thans geen uitzicht meer bestaat op een concrete, op de persoon van verdachte toegesneden aanpak in de vorm van een behandeling of programma in het kader van een ISD-maatregel. Het opleggen van de maatregel, zonder aftrek van voorarrest, zou daarom neerkomen op (nogmaals) een langdurige detentie zonder zorg of begeleiding.
Het hof acht het echter wel zinvol dat gedurende de nog resterende tijd van een op te leggen ISD-maatregel getracht wordt om verdachte te begeleiden naar een terugkeer in de maatschappij. Gelet hierop en op voormelde doelen van de ISD-maatregel zal het hof wel een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders gelasten voor de duur van twee jaren, maar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Naar het oordeel van het hof zal aftrek van de voorlopige hechtenis in dit geval niet leiden tot doorkruising van behandelmogelijkheden.
Gelet op het hiervoor overwogene wijst het hof het (primaire) verzoek van de raadsman om geen ISD-maatregel, maar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen, af.
De oplegging van een ISD-maatregel acht het hof niet disproportioneel, met name in het licht van verdachtes recidive en het tot nu toe niet slagen van (andersoortige) hulpverleningstrajecten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 38m, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht,
bij de uitvoering van de opgelegde maatregel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.M. Sweep, griffier,
en op 8 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.