ECLI:NL:GHSHE:2020:3027

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.681_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kinderen is verleend. De vader, die in hoger beroep is gegaan, betwist de beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag die tegen hem zijn geuit. De rechtbank had eerder besloten om de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) en had de machtiging tot uithuisplaatsing verleend op basis van signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader richting de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De vader voert aan dat de beschuldigingen niet waar zijn en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor de signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De moeder daarentegen steunt de beschuldigingen en wijst op de emotionele impact op de kinderen. Het hof heeft de situatie zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat er voldoende redenen zijn om de uithuisplaatsing te handhaven, gezien de ernst van de beschuldigingen en de noodzaak om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 oktober 2020
Zaaknummer : 200.280.681/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/359440-2 / JE RK 20-913
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T. Kemper,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de moeder)
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, kantoorhoudende te [kantoorplaats] (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de machtiging uithuisplaatsing is verleend en te bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing wordt ingetrokken en/of afgewezen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland op 13 augustus 2020. Deze mondelinge behandeling is aangehouden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kemper;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder.
Tevens is [de stiefvader] (hierna: de stiefvader) verschenen, die als informant door het hof is gehoord.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben het hof een brief gestuurd, welke brieven zijn ingekomen op 4 augustus 2020. [minderjarige 1] heeft het hof eveneens een brief gestuurd, ingekomen op 19 augustus 2020, en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 10 september 2020 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de brieven en het gesprek met [minderjarige 1] zakelijk weergegeven.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 8 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna: de kinderen) geboren.
3.2.
Bij beschikking van 12 juni 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant de kinderen met ingang van 12 juni 2020 tot 12 september 2020 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en het verzoek van de raad tot verlenen van een (spoed)uithuisplaatsing ten behoeve van de kinderen afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 25 juni 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 25 juni 2020 tot uiterlijk 12 september 2020 (de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling). De rechtbank baseerde deze beslissing mede op de omstandigheid dat er sprake was van signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader richting de kinderen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De vader betwist met klem de beschuldigingen van de raad omtrent het seksueel overschrijdend gedrag richting de kinderen, de ongeoorloofde druk die hij op de kinderen zou uitoefenen en het bewijsmateriaal dat de vader van de telefoon van [minderjarige 2] zou hebben laten verdwijnen. Welke signalen bij Veilig Thuis en de zedenpolitie zijn binnengekomen is voor de vader onduidelijk. Wat de moeder en de kinderen tegenover Veilig Thuis en de zedenpolitie hebben verklaard is niet toegelicht. De vader is niet geïnformeerd over het onderzoek en de bevindingen daaruit. De summiere signalen kunnen de machtiging uithuisplaatsing niet dragen en zijn onvoldoende om vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek een zo vergaande maatregel te treffen.
Er zijn bovendien ook indicaties dat de vork anders in de steel zit. Ten eerste hebben de moeder en/of de kinderen in het verleden vaker meldingen gedaan van seksueel overschrijdend gedrag van de vader, maar dat heeft nooit tot een aangifte geleid. De beschuldigingen werden dan gedaan in de context van een conflict tussen de vader en de kinderen bijvoorbeeld over een opvoedkundige kwestie. Als het conflict beslecht was, verdween de beschuldiging naar de achtergrond. De recente signalen zijn dan ook niet betrouwbaar. [minderjarige 1] ontkent ook dat er iets gebeurd is en wil niets liever dan gewoon weer naar de vader kunnen gaan. De huisarts heeft geen zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituaties bij beide ouders. De vader is nog niet gehoord door de zedenpolitie, terwijl in deze situatie voortvarend optreden juist voor de hand had gelegen. Ten tweede zijn er geen andere objectieve aanwijzingen dat de signalen juist zijn. Wie de neutrale derde is die de verhalen van de kinderen tegenover de politie zou hebben bevestigd, is niet bekend. Ten derde valt niet te achterhalen of er überhaupt beelden van seksueel overschrijdend gedrag op de telefoon van [minderjarige 2] hebben gestaan. Bovendien kan die informatie, als deze er al op stond, ook door een ander zijn gewist. Samenvattend is niet voldaan aan het noodzaakvereiste van artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De maatregel van de uithuisplaatsing is bovendien ten onrechte gebruikt om het contact tussen de vader en de kinderen ernstig te beperken, namelijk tot summier begeleid contact. Deze door de GI zonder juridische grondslag opgelegde beperking geldt ‘zolang het onderzoek van de politie loopt’, hetgeen te vaag is geformuleerd. In ieder geval mag ‘beperking van het contact met de vader’ niet als grond worden gebruikt om de uithuisplaatsing te verlenen. De vader wil de kinderen niet dwingen om contact met hem te hebben, maar hij wil wel dat er de mogelijkheid toe is.
De vader had de foto met daarbij de suïcidale uitingen niet moeten versturen naar de kinderen. Op die dag werd het de vader echter allemaal te veel.
3.7.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder betwist dat de kinderen in het verleden beschuldigingen deden als zij een conflict hadden met de vader. De vader dreigde er echter mee dat als de politie zou worden ingeschakeld, hij alle spullen die hij de kinderen had gegeven zou terugnemen (laptop, tablet, telefoon) en geen nieuwe kleren meer zou kopen. De kinderen hadden het daar moeilijk mee en de moeder wist niet wat ze daarmee moest doen. Zij nam de verhalen echter wel serieus. [minderjarige 2] had contact met een jongen; de vader hield hen continu in de gaten. De vader op deze manier ‘terugpakken’, zoals de vader suggereert, is iets wat [minderjarige 2] nooit zou doen.
De situatie is niet met de huisarts of een hulpverlener besproken.
De moeder heeft in juni wel aangifte gedaan. De moeder en stiefmoeder kwamen terug van vakantie, toen [minderjarige 2] huilend aan de deur stond. Zij omhelsde de stiefvader en zei in paniek dat er iets bij vader was gebeurd.
Het is nu rustig thuis. Als er niet over wordt gesproken gaat het goed. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] doen veel met vriendinnen. [minderjarige 1] is opgewekt omdat ze vader weer mag zien en spreken.
Volgens de GI wordt er nog hulpverlening ingezet.
[minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben net als [minderjarige 1] begeleid contact gehad met de vader. [minderjarige 2] vond het heel spannend. Ze wilde een aantal dingen tegen hem zeggen, maar dat heeft ze niet gedaan.
Ze vindt het niet prettig dat de vader doet alsof er niets aan de hand is.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De politie is nog bezig met het onderzoek. Dat duurt nog zes tot twaalf maanden. De politie heeft namelijk ook de computer van de vader ingenomen. Daarop zijn pornografische afbeeldingen gevonden; in twee gevallen was er sprake van kinderporno en er staat informatie op een server in het buitenland, hetgeen ingewikkeld is.
Ten aanzien van de kinderen is de situatie enigszins ‘bevroren’. De GI moet toezien op de veiligheid van de kinderen. Omdat er geen raadsonderzoek ligt en er geen achtergrondinformatie is, is er pas op de plaats gemaakt. De GI is in gesprek met de ouders en de kinderen. Het contact met de vader is nu drie maanden begeleid. Er is voor gekozen om de vader en de kinderen er nu niet over te laten praten. De kinderen mochten wel vragen stellen aan de vader. [minderjarige 2] zou dit doen, maar vond het uiteindelijk toch te moeilijk. Het was spannend. Na een kwartier brak het ijs en hebben zij een normaal gesprek gehad, maar dus niet over wat er is voorgevallen. Het is natuurlijk vreemd voor de kinderen. Het gesprek erover moet nog wel gevoerd worden. Voor kinderen hebben de rechtszaken geen betekenis. Indien de strafzaak eindigt in een sepot dan verandert dat voor hen niets. Zij zitten er dan nog steeds mee. Het gezin moet met elkaar verder en daarvoor is hulp nodig. De GI begrijpt dat de vader alle procedures aangrijpt, maar hoopt dat hij oog heeft voor de kinderen en dat het voor hen anders ligt. Zij kunnen alleen maar met de vader in gesprek gaan.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is een groot probleem, dat aanvankelijk niet door beide ouders werd erkend en waarbij hulp nodig is. Er is een verschil van inzicht over wat er is gebeurd en de waarheid komt misschien nooit op tafel. Er is echter in ieder geval sprake van een groot pedagogisch probleem. De vraag is hoe je met elkaar verder gaat en ermee om gaat. De vader zegt dat de kinderen de vader manipuleren door deze uitspraken te doen. Dat gaat over de emotionele veiligheid en de juiste aansturing van de kinderen. Dat is het pedagogische probleem. Juridisch is er nog een lange weg te gaan.
De raad ziet een probleem in de grenzeloosheid in de opvoeding bij de moeder en het niet communiceren. De kinderen worden in alles gevolgd, ook wat betreft de omgang. Dat zijn bijkomende problemen die moeten worden opgepakt. De kinderen kunnen niet zelf bepalen wanneer ze naar hun ouders gaan. De ouders moeten hierover afspraken maken en vastleggen en het ligt op de weg van de hulpverlening om dit op te pakken. Dat probleem staat los van wat er waar is van wat de kinderen verteld hebben.
3.10.
De stiefvader heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
In maart hebben de stiefvader en de moeder de politie al gebeld. Zij zijn bij hen thuis geweest en hebben de moeder uitgenodigd om te gaan praten met de zedenpolitie. De avond voor dat gesprek zei [minderjarige 2] dat ze het niet kan bewijzen en dat de vader alles zou ontkennen. Ze is toen gaan twijfelen. Daarom heeft de moeder het gesprek met de zedenpolitie afgezegd. Na de nieuwe beschuldigingen van begin juni hebben de stiefvader en de moeder daar veel spijt van gehad. Hadden we maar doorgepakt, denken zij nu. Doordat zij dat niet hebben gedaan is het nog drie maanden doorgegaan.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Op de datum van deze beschikking is de looptijd van de machtiging uithuisplaatsing die is verleend in de bestreden beschikking al verstreken.
Het uitgangspunt is echter dat in zaken waarin een ouder opkomt tegen een uithuisplaatsing van een minderjarig kind, deze ouder, gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn of haar gezinsleven, een rechtens relevant belang erbij heeft om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen, en ook dat aan deze ouder mitsdien niet zijn of haar procesbelang behoort te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken (HR 14 oktober 2011, NJ 2011, 596).
De raad heeft reeds de rechtbank verzocht (de ondertoezichtstelling en) de machtiging uithuisplaatsing te verlengen: de mondelinge behandeling van dat verzoek bij de rechtbank was gepland één dag na de mondelinge behandeling van het hof in dezen. De uitkomst van die procedure is het hof niet bekend.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na een eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW.
3.11.4.
Er zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in de afgelopen jaren verschillende signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader richting de kinderen gemeld. Deze signalen zijn zeer concreet en ze zijn er al langere tijd, namelijk vanaf 2017. De kinderen hebben, zoals blijkt uit de stukken van Veilig Thuis, afzonderlijk van elkaar concreet en consistent verklaard en er is een neutrale derde die de signalen heeft bevestigd. Het is het hof uit niets gebleken dat de kinderen louter in de context van een pedagogisch conflict belastende verklaringen hebben afgelegd over de vader; zij hebben deze verklaringen juist ook buiten de huiselijke context gedaan, namelijk tijdens gesprekken van Veilig Thuis in de periode maart 2020 – mei 2020, zo blijkt uit het Formulier Verzoek tot onderzoek van 12 juni 2020.
Daarbij komt dat er aanwijzingen zijn dat de vader psychologische druk heeft uitgeoefend op de kinderen, bijvoorbeeld door spullen in te nemen of door suïcidale uitspraken te doen, hetgeen zou kunnen verklaren dat er eerder geen aangifte is gedaan.
Het strafrechtelijk onderzoek naar de signalen is gaande. Tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft de GI verklaard dat de politie de laptop van de vader in beslag heeft genomen: hierop kinderporno is aangetroffen; er staat ook informatie op een buitenlandse server. Het onderzoek gaat nog een half jaar tot een jaar duren.
3.11.5.
Op grond van het voorgaande is er een gerechtvaardigd vermoeden dat bij herhaling sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag richting de kinderen. Het is van groot belang voor de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen dat zij voorlopig bij de moeder verblijven en alleen onder begeleiding contact hebben met de vader.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het conform de wettelijke maatstaf van 1:265b BW, noodzakelijk was om de kinderen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling (tot 12 september 2020) uit huis te plaatsen.
3.11.6.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking nog overwogen dat in combinatie met een beperking van de contactregeling, door de rechter op verzoek van de GI op te leggen op grond van artikel 1:265g BW, een plaatsing van de kinderen bij de moeder kan bijdragen aan de veiligheid van de kinderen. Uit deze overweging van de rechtbank maakt het hof, anders dan de vader, niet op dat de machtiging uithuisplaatsing is verzocht en/of verleend om het contact tussen de vader en de kinderen te beperken.
3.12.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en
A.M. van Riemsdijk en is op 1 oktober 2020 door mr. E.M.C. Dumoulin in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.