3.8.Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 en 1:260 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.8.4.Gebleken is dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingsomgeving van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , omdat zij opgroeien in een situatie waarin sprake is van een hevige ex-partnerstrijd. De ouders zijn in 2015 uit elkaar gegaan en sindsdien in diverse juridische procedures verwikkeld geraakt. Er is sinds de beschikking van 13 december 2017 sprake van een begeleide contactregeling (BOR) tussen de kinderen en de vader, waarbij ook opa en oma (vz) aanwezig zijn. Nadat de contacten uiteindelijk enige tijd onbegeleid hebben plaatsgevonden heeft dit hof bij beschikking van 4 juli 2019 bepaald dat de kinderen weer begeleid contact hebben met hun vader en grootouders gedurende 2,5 uur eens in de veertien dagen (BOR). Uit de rapportage van AnaCare van 24 oktober 2019 blijkt vervolgens dat zij adviseren de contacten nog steeds begeleid te laten plaatsvinden, omdat de vader de kinderen blijft belasten met volwassenenproblematiek tijdens de contactmomenten. De GI heeft daarnaast onweersproken aangegeven dat de ouders (telefonisch) strijd met elkaar blijven voeren, waardoor de kinderen belast worden met zaken waar ze niet belast mee zouden moeten worden. Dit gezinssysteem waar de kinderen in opgroeien is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen.
[minderjarige 1] heeft moeite met het aangaan van sociale relaties. Uit de stukken blijkt dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van ASS. [minderjarige 1] kan zijn emoties en gevoel niet goed tonen, heeft een laag zelfbeeld en problemen met zijn zelfvertrouwen. [minderjarige 1] heeft bij de moeder aangegeven hier hulp voor te willen krijgen. Doordat de vader tot op heden de benodigde toestemming voor het onderzoek en een eventuele behandeling van [minderjarige 1] niet heeft verleend, houdt hij hiermee de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] in stand. [minderjarige 2] is gesloten, en er is moeilijk een band met hem te krijgen. Hij kan schichtig en wisselend in de contacten zijn en vertoont zenuwtrekken. De GI heeft ten aanzien van [minderjarige 3] aangegeven dat hij opgroeit binnen hetzelfde gezinssysteem als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en voorkomen moet worden dat hij dezelfde problematiek gaat ontwikkelen als zijn oudere broers.
De moeder erkent dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en zij wenst dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Zij staat open voor de benodigde hulpverlening. Namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de vader vindt dat de strijdbijl begraven dient te worden, en dat de vader reeds heeft afgesproken - met tussenkomst van zijn advocaat - niet meer achter de voordeur van de moeder te kijken. Het hof deelt de visie van de GI dat de jarenlange strijd tussen de ouders, in combinatie met de kind-eigen problematiek, maken dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig wordt bedreigd.
Het hof heeft niet de verwachting dat de ouders in staat zijn het tij te keren binnen het vrijwillig kader. Vast staat immers dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is door de vader niet wordt geaccepteerd. Het is echter dringend noodzakelijk dat de kinderen de benodigde onderzoeken en/of hulpverlening krijgen om met deze problematiek om te leren gaan. Daarnaast dient gewerkt te worden aan een verbetering van de oudercommunicatie en de onderlinge samenwerking. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is naar voren gekomen dat er een tweede gezinsvoogdijwerker binnen het gezin zal worden aangesteld, zodat er meer ondersteuning komt en verder gewerkt kan worden aan voornoemde problematiek.
Het hof heeft tenslotte de gerechtvaardigde verwachting dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen. Dit betekent dat is voldaan aan de vereisten van artikel 1:255 BW.
3.8.5.Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking van 24 januari 2020, ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling, zal bekrachtigen.
3.9.1.De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil dat de contact-regeling tussen hem en de kinderen wordt uitgebreid. Er bestaat op dit moment geen uitzicht op een uitbreiding van de contacten. De communicatieproblemen tussen de vader en de GI hebben geleid tot geen of een heel beperkte contactregeling.
3.9.2.De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder staat achter een contactregeling tussen de kinderen en de vader. Voordat er echter sprake kan zijn van uitbreiding van de contacten dient de vader te laten zien dat hij leerbaar is en de kinderen niet meer belast met volwassenenproblematiek.
3.9.3.De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De GI heeft aangegeven graag toe te willen werken naar een uitbreiding van de contactregeling. Dit is tot op heden niet mogelijk gebleken vanwege de strijdbare houding van de vader.
3.9.4.Het hof overweegt als volgt.
3.9.5.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.6.Het hof heeft bij beschikking van 4 juli 2019 een zorgregeling voor onbepaalde tijd vastgesteld, waarbij de vader (samen met de grootouders (vz)) contact zal hebben met de kinderen, gedurende 2,5 uur eenmaal in de veertien dagen, waarbij een opbouw mogelijk is als de GI dat in het belang van de kinderen acht. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat alle betrokken partijen ruimte hebben geconstateerd om toe te werken naar een uitbreiding van de contacten tussen de vader en de kinderen, indien de situatie dat in het belang van de kinderen toelaat. Het hof gaat er vanuit dat dienovereenkomstig gehandeld is en zal worden. Het hof ziet gelet hierop, nog afgezien van het feit dat er door de vader geen wijziging van omstandigheden is benoemd, dan wel is aangegeven dat er bij de eerdere uitspraak is uitgegaan van onvolledige of onjuiste gegevens, geen aanleiding om te komen tot een wijziging van de huidige contactregeling. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader ten aanzien van de contactregeling zal afwijzen.
Vervangende toestemming medische behandeling
3.10.1.De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader kan zich niet vinden in de door de rechtbank verleende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1] . De vader is niet betrokken bij de besluitvorming hierover, zodat er geen sprake was van informed consent. Er is bovendien onvoldoende feitelijke onderbouwing voor de noodzaak van medisch handelen.
3.10.2.De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder staat achter de door de rechtbank verleende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1] . De moeder betreurt het dat de vader tot op heden geen toestemming heeft verleend. [minderjarige 1] heeft de moeder zelf om hulp gevraagd. [minderjarige 1] was opgelucht toen bleek dat de intake bij de Mutsaersstichting zou gaan plaatsvinden. Hij is blij dat hij geholpen wordt en zijn verhaal kwijt kan. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof haar incidenteel hoger beroep ten aanzien van het verzoek vervangende toestemming voor de medische behandeling voor [minderjarige 2] ingetrokken.
3.10.3.De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Het onderzoek en de behandeling van [minderjarige 1] is noodzakelijk. Het zal schadelijk voor [minderjarige 1] zijn indien de behandeling nu zou stoppen.
3.10.4.Het hof overweegt als volgt.
3.10.5.Uit artikel 1:265h BW volgt dat indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling kan worden vervangen door die van de kinderrechter.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een medische behandeling van een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
3.10.6.Het hof stelt vast dat de moeder haar verzoek in incidenteel hoger beroep, ten aanzien van de vervangende toestemming van de medische behandeling van [minderjarige 2] , heeft ingetrokken. Het hof zal de moeder daarom in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
3.10.7.Gebleken is dat het intakegesprek van [minderjarige 1] bij de Mutsaersstichting inmiddels heeft plaatsgevonden. Hoewel de vader stelt onvoldoende geïnformeerd te zijn over de noodzaak en/of de inhoud van een behandeling van [minderjarige 1] is, zo is ter zitting gebleken, de vader telefonisch door de Mutsaersstichting benaderd. De moeder heeft onbetwist gesteld dat de vader zijn medewerking niet heeft willen verlenen. Daarnaast heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard van de Mutsaersstichting het hulpverleningsverslag voor [minderjarige 1] reeds te hebben ontvangen. De vader heeft tot op heden desondanks geen toestemming verleend voor onderzoek en / of de medische behandeling van [minderjarige 1] . Het hof is van oordeel dat een onderzoek door de Mutsaersstichting het minste is dat er voor [minderjarige 1] dient te gebeuren. Zoals hiervóór onder 3.8.4. is overwogen heeft [minderjarige 1] dermate ernstige problemen dat het noodzakelijk is dat die in kaart worden gebracht (waarna passende hulp kan worden ingezet). Ook [minderjarige 1] wil zelf graag hulp. De Mutsaersstichting kan na onderzoek aan de hand van de intake zo nodig een behandelplan opstellen. Het onderzoek met een eventueel daarop volgende behandeling acht het hof noodzakelijk om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige 1] af te wenden.
3.10.8.Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2020 ten aanzien van de vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1] zal bekrachtigen.