ECLI:NL:GHSHE:2020:3020

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
200.267.200_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind ten behoeve van appellant met financiële problemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2019, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind werd afgewezen. Het bewind was ingesteld op 21 april 2017 vanwege de ernstige financiële problemen van [appellant], die destijds een schuldenlast had van meer dan € 73.000,- en dreigde met brandstichting en suïcide. De bewindvoerder en de hulpverlening van de gemeente en GGZ hebben aangegeven dat [appellant] nog steeds niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren, ondanks verbeteringen in zijn situatie. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg en de argumenten van beide partijen bestudeerd. [appellant] stelt dat hij zijn financiën zelf kan regelen, maar het hof oordeelt dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat. De gemeente en GGZ hebben bevestigd dat [appellant] niet het inzicht heeft om zelfstandig zijn financiën te beheren en dat er een risico bestaat op nieuwe financiële problemen als het bewind wordt opgeheven. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 oktober 2020
Zaaknummer: 200.267.200/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7738012 TE VERZ 19-773
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.J.Th. van Stiphout.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. M.J. Drost;
- [zus] , zus van [appellant] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2019, heeft [appellant] verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, het ingestelde bewind zo spoedig mogelijk op te heffen en de bewindvoerder te verplichten alle financiële administratie, binnen twee weken na het wijzen van de beschikking, te doen overleggen aan [appellant] en de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 december 2019, heeft de bewindvoerder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het procesdossier eerste aanleg, ingekomen op 8 november 2019;
- de brief met bijlage van de advocaat van de bewindvoerder d.d. 22 juli 2020;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de bewindvoerder, ingekomen op 30 juli 2020;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 17 augustus 2020.
2.4.
Met instemming van [appellant] heeft het hof de zaak op de stukken afgedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 21 april 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
over de goederen die [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren tot 21 april 2022 bewind ingesteld met benoeming van [bewindvoerder] , gevestigd te [vestigingsplaats] , tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
[appellant] kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellant] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het bewind dient te worden opgeheven. [appellant] kan zelf zijn financiën regelen. Hij is ten gevolge van een schuldenregeling met de gemeente [gemeente] nagenoeg schuldenvrij zodat van een problematische schuldenpositie geen sprake meer is. Niet valt aan te nemen dat in de toekomst nieuwe schulden zullen ontstaan, nu de schulden voortkwamen uit transacties van de ex-partner van [appellant] . Met zijn Participatiewet-uitkering kan [appellant] zijn vaste lasten voldoen.
3.5.
De bewindvoerder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het bewind is destijds ingesteld omdat [appellant] een schuldenlast had van ruim € 73.000,-, was afgesloten van water en energie en een ontruiming van zijn huurwoning was gepland. [appellant] dreigde met brandstichting en suïcide. Na instelling van het bewind is met de schuldeisers een regeling getroffen en is de situatie van [appellant] gestabiliseerd.
Ondanks dat de situatie is verbeterd, bestaat de grondslag voor het bewind nog altijd en dient het bewind in stand te blijven. Deze visie wordt gedeeld door de hulpverlening van [appellant] (de gemeente [gemeente] en de GGZ Oost-Brabant). [appellant] heeft de hulpverlening, waaronder het beschermingsbewind, hard nodig om zijn leven op orde te houden. [appellant] is zwakbegaafd waardoor hij zijn vermogensrechtelijke belangen onvoldoende kan waarnemen. Hij is beïnvloedbaar en maakt nieuwe schulden. [appellant] handelt onverantwoord door een strafbaar feit te plegen ten gevolge waarvan een schadevergoedingsmaatregel aan hem is opgelegd, alsmede door zonder toestemming van de bewindvoerder op zijn naam een mobiel telefoonabonnement voor zijn partner af te sluiten, een abonnement bij de BankGiro Loterij af te sluiten en op zijn kosten films te (laten) downloaden. De huidige partner van [appellant] heeft een negatieve invloed op de (financiële) situatie van [appellant] en haar houding en handelwijze baren de bewindvoerder zorgen. Het schuldsaneringstraject is ook nog niet volledig afgerond. [appellant] heeft geen vermogen opgebouwd en hij kan met moeite rondkomen.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
Op grond van de overlegde stukken is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het bewind nog altijd bestaat doordat [appellant] niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof neemt hierbij met name in aanmerking het verweer van de bewindvoerder, alsook de brieven van GGZ [GGZ] en de gemeente [gemeente] van respectievelijk 7 juli 2020 en 29 juli 2020,
Volgens de gemeente [gemeente] heeft [appellant] tot op heden niet laten zien dat hij het inzicht heeft om zelfstandig zijn financiën te kunnen beheren, gelet op door hem gedane verzoeken aan de bewindvoerder, het algemene verloop van het traject en de bejegening jegens de bewindvoerder. Om dakloosheid en maatschappelijke teloorgang te voorkomen en de bij de gemeente uitstaande vordering te voldoen, is het bewind noodzakelijk, aldus de gemeente [gemeente] .
Uit het schrijven van GGZ [GGZ] blijkt dat er in het verleden twee keer eerder bewindvoering is geweest die door [appellant] is stopgezet, waarna hij in grote problemen is geraakt. Sinds januari 2017 is met veel moeite gewerkt om de financiën van [appellant] op orde te brengen. Hij werd achtervolgd door schuldeisers, had een grote huurachterstand, was afgesloten van gas, water en licht en er was een dreiging van uithuiszetting als gevolg waarvan [appellant] dreigde met brandstichting en suïcide. De gemeente [gemeente] heeft geld voorgeschoten om de uithuiszetting te voorkomen. Er wordt ook misbruik van [appellant] gemaakt; zo is onlangs duidelijk geworden dat een onbekende op zijn naam voor meer dan € 1.200,-- films heeft gedownload. Gezien het verleden is volgens GGZ [GGZ] de kans erg groot dat [appellant] zonder bewind binnen afzienbare tijd in grote problemen komt met alle consequenties van dien.
Van de kant van [appellant] zijn de zorgen van de gemeente [gemeente] en GGZ [GGZ] niet althans onvoldoende weersproken.
Gelet op het voorgaande acht het hof het risico te groot dat [appellant] weer in de financiële problemen zal geraken indien het bewind wordt opgeheven. Daarbij is de schuldregeling nog niet afgerond.
3.7.
Nu [appellant] , mede in het licht van het onweersproken verweer van de bewindvoerder, onvoldoende heeft gesteld om tot toewijzing van zijn verzoek te komen, komt het hof aan zijn bewijsaanbod niet toe. Aan (de beoordeling van) het bewijsaanbod van de bewindvoerder komt het hof, gelet op het voorgaande, eveneens niet toe.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2019;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij/belanghebbende de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.